Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vanwaar en waarheen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vanwaar en waarheen?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Engel des Heeren vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op de weg van Sur. En hij zeide: Hagar, gij dienstmaagd van Sarai!, vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan ? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! Toen zeide de Engel des Heeren tot haar: Keer weder tot uw vrouw en verneder u onder haar handen.vrouw en verneder u onder haar handen.

Hagar had de dienstbetrekking met Saraï, de vrouw van Abraham, opgezegd, door weg te lopen. Zij kon het in de tent van Abraham geen uur meer uithouden. Wat was er gebeurd?

Wel, Saraï had haar duidelijk laten voelen dat ze niet meer dan een Egyptische slavin was, die geduld werd in de tent. En Abraham liet z'n vrouw haar gang gaan en zeide : Zie, uw dienstmaagd is in uw handen, doe haar wat goed is in uw ogen.

Hoe die twist is ontstaan, zullen we niet nagaan. Maar dit is duidelijk, dat het een gevolg was van de zonde, bedreven door Abraham, Saraï en Hagar. Gij kent immers de geschiedenis ? En nu streden beide vrouwen om de macht. De dienstmaagd, de zwakste, verloor het van de sterkste. Hagar kon dat niet verdragen en ontvluchtte het huis van haar meester.

In zinneloze woede snelt ze voort in de woestijn. Bij zichzelf denkt ze : ik wil niet langer dienen in de tent van Abraham en nog minder wil ik de minste zijn. En zó ijlt ze voort, de woestijn in, in de richting van Egypte. Eindelijk kan ze niet meer en uitgeput zinkt ze neer bij een waterfontein, in de woestijn Sur, zonder voedsel, wachtend op de dood. In die toestand vindt haar de Engel des Heeren.

Is deze vluchtende Hagar in de woestijn niet een beeld van de zondaar die de Heere de gehoorzaamheid heeft opgezegd en nu rondzwerft in de wildernis van deze wereld ?

Wij zijn immers verdreven uit het Paradijs der Godsgemeenschap, doordat wij de gehoorzaamheid aan God hebben opgezegd. Zo zijn wij terecht gekomen in de woestijnwereld.

Wat is de wereld in wezen anders dan een woestijn? Ach, ja, we willen nog wel in het woestijnzand enkele groene bomen planten, in de hoop dat er vruchten zullen komen, maar deze vruchten kunnen het hart niet bevredigen. En zo jaagt men naar dingen, die nooit vrede geven. Men hongert en dorst steeds naar andere dingen. Zo leven en verkeren we in een chaos, ondanks de schone leuzen, die worden Genesis 16 vs. 7—9. aangeheven om de wereld te verbeteren. Daar is de mens nu een deel van, weggevlucht, als hij is uit de zalige, weelderige oorden van het Paradijs. Maar nu het wonder ! Als daar Hagar uitgeput neerzit in de woestijn, vindt haar de Engel des Heeren aan de waterfontein.

Let er wèl op, dat de Engel Hagar vindt. God is de eerste.

Niet Hagar begint God te zoeken, o neen! Dat had Hagar uit zichzelf nooit gedaan. Ze was liever gestorven van ellende. Maar God vindt haar, zoekt haar op, nog voordat er enig spoor van schuldbesef bij haar te vinden is. En met welk doel komt de Engel tot haar ? Om Hagar tot schuldbelijdenis te brengen en alzo haar weer terug te brengen naar de tent van Abraham. Hij wil haar tot bezinning brengen, tot het besef, dat ze op de verkeerde weg is. Daarom vraagt Hij : Hagar, gij dienstmaagd van Saraï, vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan ? Niet, dat de Engel dat niet wist, maar hij wil haar opstand en verzet, vijandschap en haat duidelijk maken, opdat ze tot inkeer zal komen.

Hagar, gij dienstmaagd van Saraï, vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan? Deze vraag stelt God ons nóg steeds op de weg door het leven.

Door de verkondiging van Zijn Woord roept Hij ons en vraagt Hij : „Vanwaar komt gij en waar gaat gij heen ? " Door de omstandigheden van het leven, door de moeite en zorgen, door dood en rouw, door de afbraak van het aardse leven, vraagt Hij : Vanwaar komt gij en waar gaat gij heen? Steeds weer dezelfde vraag, welke niets anders is dan een kloppen op onze hartedeuren.

Door de verkondiging van Zijn Woord, door de spraak van het geweten, als het Woord Gods spreekt tot de consciëntie, b.v. op het ziekbed en bij de sterfbedden, vraagt de Heere : , , Van waar komt gij en waar zult gij heengaan? "

Door de rouwklagers, die door de straten gaan, door de geopende groeve, die zegt : Vandaag ik, morgen gij, vraagt God: , .Vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan? "

Door een stervende, die u waarschuwt om het niet van de wereld te verwachten, vraagt de Heere : , , Vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan? "

Wat is nu het antwoord in de brede lagen der mensen? Geniet van het leven, schep vreugde in het leven.

En toch komt de Heere steeds weer met die vraag. En dat Hij dat doet, is genade, want Hij wil tonen dat Hij geen lust heeft in de dood van de zondaar, maar daarin, dat hij zich bekere en leve.

, , Vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan ? " Hij stelt deze vraag om ons tot zondaren te maken, om ons van schuld te overtuigen, opdat we ons tot Hem zullen wenden. De Heere wil ons, die schuldig zijn, tot schuldigen maken. De Engel maakte immers Hager schuldbewust. Hij vond haar niet als een schuldige, maar maakte haar tot een schuldige door te vragen: , Hagar, gij dienstmaagd van Saraï, vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan? "

Zo moet God ons tot zondaren maken en komt ook tot ons 'met deze vraag op allerlei manier : , , Van waar komt gij en waar zult gij heengaan? " De Heere maakt zondaren. Dat wil niet zeggen, dat Hij een mens tot zondigen aanspoort, maar dat wij van nature er blind voor zijn, evenals Hagar aanvankelijk blind was voor haar schuld. Zo zijn we verantwoordelijke mensen, die geroepen worden tot bekering.

Kunnen we dat ?

Neen, maar de Heere wil ons helpen. Bij Hem is hulp. Een ouderling zeide eens : , , Wij moeten er zelf mee beginnen, opdat we leren zuilen dat wij het niet kunnen, en dan bobben wij een Helper nodig!"

Zó is 't!

, , Vanwaar komt gij en waar gaat gij heen? " Dat doet de Heere tevens om ons ter verantwoording te roepen. Het is de vraag van de Rechter, Die wel veroordeelt, maar tevens genade wil bewijzen aan die mens, die Gods recht billijkt en uitroept: , , Als Gij, o God, mij veroordeelt, dan zal ik geen kwaad van U spreken, want ik heb het verdiend, maar tevens pleit ik op genade !" Deze geeft ook een antwoord op Gods vragen. Een antwoord, dat niet opkomt uit onze natuur, want onze natuur wil het niet opgeven, maar een antwoord dat ontstaat uit het bewustzijn van schuld. Het antwoord van Hagar getuigt van hartelijke schuldbelijdenis als zij zegt: , , Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw, Saraï".

Welk een verandering in Hagar! Zij beleed haar zonde en haar ongerechtigheden bedekte zij niet.

Kent gij óok deze belijdenis van zonde en schuld? Wij zijn toch allen naar ons natuurlijk bestaan, vluchtende voor God? Zalig, als we niet meer kunnen vluchten, maar ons leren omkeren, om de Heere het hart bloot te leggen, tot Hem gaan, 'bevende als een blad op de wind. Dan wordt alles afgesneden, , rechts en links en de wereld is voor  hem de dood. Dan komt de mens al  bevende voor zijn Rechter en bewandelt hij de goede weg, de weg terug, , waarop wij, geheel verloren in onszelf, , de voorwerpen worden van Zijn liefde en ontferming.

Voor Hagar is er een weg. Dat is de weg terug. De Engel zeide tot haar: : „Keer weder tot uw vrouw en verneder u onder haar handen". Hagar moet terug, maar ze mag ook terug. Het is voor haar genade geweest, dat ze terug  mocht. Weliswaar een zware gang, , maar toch een genadige gang.

Ziet gij ook in dit teruggaan uw  beeld? Kom, blijf dan bij Hagar, die weder terugkeerde. Laat u niet terugdrijven op uw weg terug.

De moed ontzinkt u wel eens op de terugweg. Menigmaal is het: Ach, 't is ; met mij tóch niets. Eenzaam ben ik en verschoven, ja, de ellende drukt mij neer! Toch zult gij niet omkomen, evenmin als Hagar, want de toegang  tot des Heeren tent is er, dat is het ; Vaderhuis staat open voor de terugkerende zondaar. In Christus is er de , weg terug tot die God, van Wién wij zijn weggelopen. Hij heeft de deur, die wij achter ons hebben dicht gewor­pen, weer geopend aan het vloekhout des kruises. Die deur is geopend voor u, die als Hagar uwe wettige meester zijt ontvloden, maar tevens zijt wakker geworden en nu op de terugweg zijt.

Ach, zegt gij, zoveel bezwaren. Had Hagar die ook niet? Toch ging zij verder. Houdt vol, want wie volharden zal, zal zalig worden. En op de terugweg versterken u toch de beloften? De Heere zal ze vervullen, ook al zegt de stem van binnen : Houd maar op, de genade is er voor u toch niet. Op de weg terug tot Christus doemen er immers vele bezwaren op. Totdat 'ge geloven moogt veilig geborgen te zijn in het volbrachte werk van Christus.

Toen Hagar goed en wel in de tent was, had ze rust. Voor die tijd niet. Alzo komt de ziel tot rust, die op de terugweg is, als van boven het kruis wordt toegeroepen: Jezus leed voor mij. Dan is het: Zoon, dochter, wees welgemoed, uwe zonden zijn vergeven. Jezus, uw Jezus. Wie kan dat onder woorden brengen, Dacht ge, dat Hagar toen ze weer in de tent van Abraham was, veel heeft gesproken ? Ik denk, dat ze van blijdschap heeft geweend, dat Abraham, een weggelopen dienstmaagd weer heeft aangenomen. Wie zou dan ook in staat zijn om het geloof uit te drukken, dat zulk een ziel heeft, als duidelijk, wordt, dat God enkel uit liefde al zijn zonden en vervloekingen gelegd heeft op het dierbare offerlam, Het kan alleen worden geloofd. En dit geloof is eèn vaste grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet.

Welzaïig is de mens, wien 't mag gebeuren, Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren, En die, in 't vroom en ongeveinsd gemoed. Geen snood bedrog, maar blank oprechtheid voedt.

Vanwaar komt gij en waarheen gaat gij ? Duizenden stoppen de oren voor deze allerbelangrijkste vraag, die God ons dagelijks stelt. Wanneer oor en hart gesloten blijven gaat de mens naar de eeuwige verlatenheid. Bekeert u dan!

Maar al wie reöht op deze vraag heeft leren antwoorden, zal gaan naar het Vaderhuis, met zijn vele woningen. Geen blaam zal achterblijven. Wat de Heere begonnen heeft zal Hij ook voleindigen. Hij wil in Zijn eigen werk verheerlijkt worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juli 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Vanwaar en waarheen?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juli 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's