Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Minderhedenvraagstuk in Hervormde Kerk”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Minderhedenvraagstuk in Hervormde Kerk”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder deze titel schrijft een medewerker in het Algemeen Handelsblad van 21/6 '55 een artikel, dat de aandacht waard is en waarvan wij een en ander overnemen, dat aanleiding geeft voor een opmerking onzerzijds.

Wij kennen het geval Harderwijk, waarbij een soort nevenpastoraat in het leven werd geroepen ten behoeve van een groep z.g. confessionelen, die met de geestelijke verzorging van de wettige en verantwoordelijke kerkeraad geen genoegen wil nemen.

Zou men vragen aan deze malcontenten of dissenters — hoe moet men deze mensen noemen? — of de prediking van de kerkeraad in strijd is met de belijdenis der kerk, dan zou men zeggen: , Neen, dat niet, maar "

Ja, wat maar? Als men eerlijk was, zou men moeten zeggen, maar wij zijn het met de beiijdenis der kerk niet eens.

Hoe? En gij noemt u confessioneel? Men leze elders in dit nummer een artikel, dat ons dezer dagen werd toegezonden en dat zich juist met deze vraag bezighoudt.

In deze z.g. confessionele evangelisaties is men echter niet gesteld op die vraag, of de prediking van de kerkeraad dan niet overeenkomt met de belijdenis. Het is duidelijk, dat de scheve verhouding dan al te opmerkelijk aan de dag treedt.

Er zijn dus ook lieden, die zeggen, dat men die vraag niet moet stellen. Blijkbaar gevoelen zij de consequentie.

Want, indien de bedoelde kerkeraad zijn taak waarneemt in getrouwheid aan de belijdenis, op welke grond wil men dan evangeliseren en zich onttrekken aan de normale en officiële dienst des Woords ?

En zo men het met de belijdenis niet eens is, welk recht heeft men om n.b. in de kerk, buiten de officiële kerkeraad om, kerkje te gaan spelen of nevenpastoraten in te stellen?

Iemand zal zeggen, dat de Synode zulk een recht wil vastleggen in de nieuwe regeling.

Zeker, de Synode kan veel regelen en bepalen, maar heeft de Synode recht om een regeling als de voorgestelde te treffen ?

Deze vraag wordt door het Algemeen Handelsblad, zij: het in andere bewoordingen, gesteld, en het heeft klaar gezien, dat met de rechten en plichten van de verantwoordelijke kerkeraad wordt gesold.

De bestaande Overgangsbepaling 235 treft de volgende voorziening : indien een minderheid eigen prediking en catechisatie wenst, kan aan een dergelijke wens worden tegemoet gekomen, ook indien de desbetreffende Kerkeraad de verantwoordelijkheid niet alleen zou willen dragen. Het Breed Moderamen der Provinciale Kerkvergadering zou in dit geval mede-verantwoordelijkheid mogen dragen.

Het bleek, dat deze Overgangsbepaling in de practijk dikwijls door Kerkeraden, die voor een minderheidsprobleem stonden, niet werd toegepast daar deze Kerkeraden geen georganiseerde minderheden wensten, ook wanneer het Breed Moderamen der Provinciale Kerkvergadering mede-verantwoordelijkheid zou dragen. Niet slechts vrijzinnige minderheden, maar ook confessionele Evangelisaties bemerkten dat de desbetreffende Kerkeraden Overgangsbepaling 235 niet ten uitvoer wensten te leggen met het allerminst ondeugdelijke argument, dat het Breed Moderamen der Provinciale Kerkvergadering de bevoegdheid mist, onder de vlag van , , gedeelde verantwoordelijkheid" in feite de wil van de plaatselijke Kerkeraad te negeren, ja terzijde te schuiven.

Dank zij de brief van enige „Confessionele' Evangelisaties (in gemeenten, waar een Hervormd-Gereformeerde kerkeraad is), heeft de leiding gemeend, dat deze toch moesten geholpen worden. Deze mening werd naar onze overtuiging mede, zo niet vooral, bepaald door een — overigens overdreven — vrees, dat de genoemde Evangelisaties voor de kerk verloren zouden gaan.

Wij hebben nog nooit gemerkt, — zelfs niet als wij daarop de aandacht gevestigd hebben — dat de ongelukkige bepalingen omtrent de wijkgemeenten en de daarmede saamhangende beurtenregeling in de grotere plaatsen, bij de leidslieden der kerk zorg wekken en aanleiding geven om zulks te voorkomen, wegens de schade, welke daardoor wordt toegebracht aan het gereformeerde deel der gemeente en de afvloeiing naar andere kerkformaties, die daarvan een gevolg is.

Men overdrijft - niet, als hier van een meten met twee maten wordt gesproken.

Het is daarenboven een welbewuste fictie, als ds. Landsman beweert, dat „formeel de eenheid ter plaatse in stand blijft".

Het Algem. Handelsblad heeft dit terecht ingezien, zoals uit het volgende blijkt :

Om uit de bestaande impasse te geraken, is de Generale Synode met het volgende voorstel bij de Classicale Vergaderingen gekomen : in een nieuwe Overgangsbepaling 238 worde het Breed Moderamen der desbetreffende Provinaiale Kerkvergadering gemachtigd, naast een Kerkeraad, die Overgangsbepaling 235 niet wenst toe te passen, een Nevenkerkeraad ener minderheidsgroep in het leven te roepen.

Dit betekent, dat desnoods tegen de wil van een Kerkeraad door een Provinciale Kerkvergadering binnen het ressort van de weigerachtige Kerkeraad een „parochie" wordt opgericht met een eigen predikant en een eigen „nevenkerkeraad".

In zijn toelichting op dit Synodale voorstel (zie „De Hervormde Kerk" van 11 Juni), meent, ds. F. H. Landsman, dat „formeel de eenheid van de gemeente ter plaatse in stand blijft". Doch hieraan moet worden toegevoegd, dat deze eenheid materieel allerminst blijft gehandhaafd, doordat aan de wensen der minderheid tegen de wil der (meerderheids-)Kerkeraad door een ingrijpen der Provinciale Kerkvergadering is tegemoet gekomen.

Volkomen ad rem stelt het Algem. Handelsblad dan ook de vraag:

Of Overgangsbepaling 238, gelijk zij door de Generale Synode is ontworpen, op geoorloofde wijze inbreuk maakt op de rechten en plichten ener plaatselijke Kerkeraad. Wat blijft er nog over van de autonomie der plaatselijke Kerkeraad, wanneer een z.g. meerdere vergadering via Overgangsbepaling 238 de bevoegdheid krijgt, 'binnen het ressort van een Kerkeraad één of meer nevenkerkeraden in te stellen? Is het dan niet een fictie, wanneer men in een dergelijke situatie nog spreekt van de formele eenheid der plaatselijke gemeente ?

Het kan ook niemand verwonderen, dat degenen, die deze dingen waarnemen, aan 1834 en 1886 gaan denken.

Het is niet uitgesloten dat bij inwerkingtreden van de voorgestelde overgangsbepaling, verscheidene Kerkeraden geen prijs meer zullen stellen op een dergelijke formele, — in feite fictieve — eenheid en zich uit het verband der Hervormde Kerk zullen losmaken. Men denke slechts terug aan de Afscheiding' van 1834 en de Doleantie van 1886. Zij, die geestelijk het dichtst bij de mannen van Afscheiding en Doleantie staan, namelijk de Gereformeerde Bonders, gevoelen de voorgestelde Overgangsbepaling als een rechtstreekse aanval, op henzelf gericht.

Ook van vrijzinnige zijde bestaan bezwaren tegen de voorgestelde Overgangsbepaling. Gelijk het Alg. Handelsblad reeds meldde, heeft het Hoofdbestuur der Vereniging van Vrijzinnig Hervormden zich in verband hiermee gericht tot Kerkeraden en Classicale Vergaderingen in een schrijven, dat zeer de aandacht heeft getrokken. In dit schrijven wordt de vraag gesteld, of het vraagstuk der minderheden wel in de Overgangsbepalingen thuis hoort. Het Hoofdbestuur beantwoordt deze vraag ontkennend en meent, dat dit vraagstuk van blijvende aard is en daarom in de Kerkorde moet worden geregeld.

Wat deze vraag van de Vrijzinnigheid aangaat, deze heeft nu eenmaal een Kerkbegrip, dat heel weinig verwantschap vertoont met het wezen der kerk en van eenheid in belijden niet wil weten. Reeds uit dien hoofde gevoelt de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden niet voor het argument van ds. Landsman, naar het ons voorkomt.

De Vrijzinnige houdt een modaliteiten-kerk voor reformatorisch, en ten dele met recht. De Synoden van de oude Gereformeerde kerken wisten van leringen en gebruiken, die in de vrijheid der kerken werden gelaten.

In zoverre is het juist, maar de Vrijzinnigheid vergist zich toch, als zij meent, dat het reformatorisch zou zijn de vrijheid, die zij zich veroorloven. in de leer, kerkelijk te tolereren, alsof men 'de meest fundamentele stukken van het Christelijk geloof zou kunnen ontkennen en weerspreken en toch goed kerkelijk zijn.

Het Alg. Handelsblad gewaagt verder van de verdediging van het voorstel door ds. Landsman in , , De Hervormde Kerk" van 21 Mei j.l.:

Op deze suggestie heeft ds. F. H. Landsman in , , De Hervormde Kerk" van 21 Mei en 11 Juni gereageerd. Uit zijn antwoord valt op te maken dat de Synode de voorkeur geeft aan een regeling van het vraagstuk der minderheden via Overgangsbepalingen, en niet in de Kerkorde, omdat in het laatste geval de in deze Kerkorde centraal gestelde eenheid van belijden binnen dezelfde Kerkorde miskend zou worden. Een Kerk met eenheid van belijden kent in beginsel geen minderheidsgroepen, die eventueel buiten de Kerkeraad om een eigen predikant en een eigen , , nevenkerkeraad" kunnen krijgen. De voorgestelde Overgangsbepaling is in strijd met het wezen van de Kerkorde en dient opgevat te worden als een noodmaatregel van tijdelijke aard — aldus de argumentatie der Synode.

Op grond van de centraal gestelde eenheid van belijden, reglementeert de Synode n.b. de afwijking van het belijden, in casu de welbewuste veronachtzaming, zo niet openlijke ontkenning, van de belijdenis en van de rechten van de Kerkeraad, die volgens deze belijdenis begeert zijn taak te verrichten.

De voorgestelde regeling wordt door de Synode in strijd geacht met het wezen der Kerkorde, zoals het zoeven aangehaalde mededeelt. Het is erger, dat deze , , noodmaatregel"' in strijd is met alles, wat tot sanering van het kerkelijk leven zou kunnen dienen, en dat hij er slechts toe zal kunnen bijdragen de ziektetoestand te bevestigen.

Of men overigens deze zaak regelt in de Kerkorde of in een Overgangsbepaling, is niet van betekenis ontbloot, zoals ook het Algem. Handelsblad opmerkt, maar de regeling zelf is van het grootste belang.

De schrijver van het genoemde artikel onderstelt dat het meningsverschil tussen de Synode en de Gereformeerde Bonders inzake deze Overgangsbepaling ernstigr is dan van de zijde der Vrijzinnigen ingebrachte bezwaren. Dat izal wel zo zijn, en het is zeker een afzonderlijk artikel waard, daarover eens van gedachten te wisselen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juli 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

„Minderhedenvraagstuk in Hervormde Kerk”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juli 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's