Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herman Witsius 1636-1708

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herman Witsius 1636-1708

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Predikant en hoogleraar te Utrecht.

In het groot Auditorium sprak hij z'n inaugurele rede uit over „De voortreffelijkheid van de evangelische waarheid".

Ze gaat hoven alles uit in verhevenheid, aangenaamheid, heiligheid en nuttigheid. Daarvan kunnen ook de vromen genieten, wanneer n.l. de Geest zich boven de natuur verheft en zich God niet alleen als Schepper, maar ook als Verlosser van een verloren zondaar weet.

We zijn dan pas gelukkig, wanneer we het evangelie niet alleen bezitten, maar ook met een levend geloof kunnen aanvaarden.

Hij besluit deze oratie met de genoemde lijfspreuk als bede voor kerk en voorgangers : Eenheid in het noodzakelijke, vrijheid in 't niet-noodzakelijke, in beide de voorzichtigheid en de liefde, in alles een onergelijk geweten tot de dag des Heeren, die genaakt.

Als collega ontmoette hij hier twee mannen van erkende bekwaamheid: Petrus van Maastricht, de opvolger van Voetius, met zijn bekende dogmatisch handboek : „Theoretico-practica-theologia" (door Barth veelvuldig geciteerd). De andere Voetiaan en collega was M. Leydekker, afkomstig uit Zeeland, die de Utrechtse Universiteit een lange reeks van jaren (38) met ere heeft gediend. Hij was een zeer veelzijdig theoloog, met veel werken op zijn naam, vooral gewijd aan , , dwalingen en controversen".

In 1685 werd de werkzaamheid van W. alhier onderbroken door een reis naar Engeland in opdracht van de Staten Generaal, waardoor hij zich meer dan vroeger ging bezig houden met de werken van Cave, Gataker en Goodwin, die hij ook in zijn taal overzette en verbreidde.

Juist met de viering van het eerste halve-eeuwfeest der Academie was W. Rector Magnificus. Hij legde dit rectoraat neer met een welsprekende rede over „De Theocratie der Israëlieten".

Een tweede rectoraat in 1697 werd besloten met een belangrijke lezing over de toestand van de republiek der letteren in deze eeuw, die zelfs in sterke mate de aandacht van het buitenland trok. Hij beklaagd zich, na eerst het goede begin geprezen te hebben, over de teruggang van het gehalte der studenten. Erger vindt hij nog de schade, die ze door hun eerzucht en strijdlust aan de zaak zelf toebrengen. Voor hun rigoreuze critiek is niets meer veilig. Hele stukken van de Heilige Schrift worden door hen geschrapt!

Zo verandert de christelijke religie door de gebrekkige maatstaf der filosofen in een louter natuurlijke en redelijke verering van de Godheid, die moet uitlopen op de algehele ondergang van de godsdienst.

Zonder het zelf te weten heeft W. hiermee zijn afscheidswens als professor uitgesproken. Enkele maanden later werd hij als zodanig te Leiden benoemd. Zijn hoge leeftijd en vermindering van krachten gaven de doorslag om zich los te maken van zijn Utrechtse periode. Hij heeft er 18 jaren met veel liefde en toewijding gearbeid en door zijn te grote ijver veel te veel van zijn krachten op die leeftijd gevergd.

Hij werkte veel langer dan het dag was, en toch slaakte hij soms de verzuchting : , , Wat kan een mens toch weinig doen in zijn leven".

Zijn colleges werden niet alleen door studenten, maar ook door predikanten druk bezocht. Als predikant heeft W. zeer geijverd voor de Zondagsheiliging. Hij wilde met zijn kerkeraad niet slechts de strijd voor de waarheid voeren, doch ook die waarheid verbreiden. Bekend is zijn actie tegen Rome en het opnemen voor de verdrukte Hugenoten, die hem zeer ter harte gingen.

Wltsius te Leiden (1698—1708).

Hier ving hij zijn werk aan met te spreken over „de bescheiden theoloog". De alom geprezen bescheidenheid is helaas maar al te veel ontbrekende deugd. De grondslag van de studie is nederigheid, want de erkenning van eigen onwetendheid is de eerste stap op weg naar de ware wijsheid! (1 Cor. 3, VS. 18). Onderwerping aan het gezag van Gods Woord is eerste vereiste! Waar dit ons begrip te boven gaat, is, niet begrijpen maar verwonderen de hoogste wijsheid. Wij moeten niet zweren bij één theoloog, maar wij mogen -als leraars tezamen zitten aan de voeten van één Meester: Christus.

Hij veroordeelt de theologen die hun tegenstanders met scheldwoorden overladen en wijst hen op het verstandige woord van Jacobus : „Wie is wijs en verstandig onder u ? Die bewijze uit zijn goede wandel zijn werken in zachtmoedigheid en wijsheid".

Witsius heeft dit niet alleen aan anderen voorgehouden, doch ook zelf in practijk gebracht. De collega's die hij hier ontmoette waren geen vreemden voor hem. A. Mark was zijn ambtgenoot geweest te Franeker en met Trigland had hij gelijk zijn intrede gedaan Ie Utrecht als predikant.

Al verschilde hij dan van opvatting met prof. Til, een Coccejaan, toch betrachtten zij de eensgezindheid, daar men in hoofdzaken één was.

In het laatste boek dat van zijn hand verscheen gaf hij een soort nabetrachting over zijn .werk. Hij wist dat zijn einde naderde om verantwoording af te leggen aan zijn God. Vóóraf wilde hij dat doen aan Curatoren en Burgemeesters. Ik mag belijden — zo schrijft hij in dit laatste werk — bovenal Gods eer, de zuiverheid van de waarheid des evangelies en de bevordering van de godsvrucht op het oog te hebben gehad, 2onder welke alle roem op wetenschap ijdel is.

Al werd hij dan ouder en sprak hij van verminderde geestkracht, zijn laatste werken getuigen daar toch geenszins van ! 't Was een gelukkige omstandigheid, dat hij zich kon beperken tot zijn eigen taak en niet meer stond in het midden van de kerkelijke strijd van die dagen.

Al was het dan rustig, toch heeft hij het er niet minder gemakkelijk gehad en genomen dan te Utrecht. Hij kreeg er een tweede — niet minder verantwoordelijk ambt bij, n.l. Regent van het Staten-college, waar studenten gratis werden opgeleid tot hun bijzondere taak in de kerk.

Niet gemakkelijk had men een beter en geschikter figuur hiervoor kunnen vinden! Hij moest de studie-gang bepalen, had toezicht op leer en leven en verzorgde ook de dagsluiting.

Toen hij de 70 jaren was gepasseerd, deed hij liever afstand van dit ambt (dat hij nog ruim 7 jaar heeft vervuld), dan dat hij in die taak tekort schoot. Op 1 Mei 1707 werd hij vrijgesteld van zijn publieke colleges en werd hem tevens ontslag verleend als regent. Hij gaf als reden op : aanhoudende zwakheden, veroorzaakt door verscheidene ziekten. W. had n.l. geen sterk gestel. In 1702 werd hij al door een beroerte getroffen en door jicht en niersteen gekweld. Zijn wankele gang en vermoeidheid wees op een spoedig einde. Zijn geest- en wilskracht is echter nooit verminderd. Enkele maanden vóór zijn dood las hij nog op een avond bij maanlicht vlot voor uit Griekse geschriften, wat niemand uit zijn gezelschap hem kon nadoen!

Op 18 Oct. 1708 werd hij plotseling ernstig ziek en verwachtte hij spoedig het einde. Zijn geest werd door koorts versuft en hij verkeerde meestal buiten bewustzijn. Bij een opwekking van A Mark, die hem in zijn laatste dagen bijstond, om vast te blijven geloven en hopen, gaf hij nog een teken van instemming. Zo ontsliep deze getrouwe dienstknecht op Maandag 22 Oct. van dat jaar in volle vrede, om in te gaan in de vreugde zijns Heeren en het loon der heerlijkheid te ontvangen, wat voor hem was weggelegd.

, , De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn", zegt de Schrift.

Inderdaad, hij spreekt nog, nadat hij gestorven is. Bij zijn begrafenis in de Buurkerk te Utrecht heeft A Mark hem terecht geprezen als een zachtmoedig en vredelievend, oprecht en bescheiden, nauwgezet en vroom, kortom als een echt christen en een waar theoloog, die uitmuntte door zijn helder inzicht, zijn scherp oordeel, zijn goed geheugen en duidelijke stijl. Met een zinspeling op zijn naam zegt A Mark: , , Hij wist zich door zijn naam reeds geroepen tot blanke oprechtheid". Op zijn zegel stond dan ook 't woord: , , candide". Hij verklaarde zelf in alle bescheidenheid dag en nacht gewerkt te hebben om de verwachtingen niet te beschamen.

Bovenal was W. een innig vroom man. Hij hield huiselijke godsdienstoefeningen en kende zijn vaste gebedstijden, waarvoor hij het gezelschap van vrienden op dat uur verliet.

Wij willen zijn personalia besluiten met een uitspraak van hem als jong predikant, die heel zijn leven typeert: „Soo most dan oock al wat wy syn tot Gods eere wesen; al wat wij kunnen, na sijn wille verrichtet; al wat wij hebben in Sijn dienst besteedt worden".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Herman Witsius 1636-1708

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's