Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VLOEKPSALMEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VLOEKPSALMEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. J. den Besten, Dirksland

II. (Slot).

De dichter in de vloekpsalmen is omringd door vijanden. Ze zoeken zijn ziel. Ze bedenken kwaad tegen hem. Ze verheugen zich in zijn leed. Hij klaagt daar over in deze psalmen tot zijn God. Maar hij doet dit onder de leiding van de Heilige Geest. Dat weet de dichter zelf. Hij is er zioh goed van bewust, dat hij maar niet klaagt over persoonlijke vijanden, die zich alleen maar tegen hem als mens keren. Want dat zou niets bijzonders zijn. Dat horen we dagelijks en misschien doen we dat zelf ook wel dagelijks.

Maar in deze psalmen klaagt de dichter vanuit een bijzondere drang des Geestes. Door de Heilige, Geest ziet hij iets, dat we uit onszelf nooit mogen en kunnen zeggen, n.l. dat de vijanden hem haten, omdat ze God haten.

Let wèl — dit mag een mens nooit uit zichzelf zeggen. Dat is wel vaak gebeurd. Denkt u maar aan de vervolgingen door de Inquisitie van de Roomse Kerk. Daarbij gingen mensen zichzelf het recht aanmatigen om zo te oordelen. Zij meenden dat hun zaak Gods zaak was. Maar dat was een verzinsel van het door Satan verblinde hart. .

Misschien hebben ze elkander deze vloekpsalmen wel voorgehouden en gezegd : daar worden Gods vijanden vervloekt ; wij moeten het ook doen. Hier zien we hoever een mens kan komen, als hij buiten de leiding des Heiligen Geestes om, zo'maar zelf bepaalt wie er vijanden Gods zijn. We zullen daar steeds uiterst voorzichtig in moeten zijn.

Laten we bedenken dat deze dichters instrumenten waren om Gods Woord, Gods openbaring op te schrijven.

Daarom mag niemand zich ooit plaatsen op het niveau, waar hier de dichters stonden.

Want dit was een bijzondere hoogte, waarheen de Geest hen medenam; en zo was het in hun leven ook niet altijd. Dat waren maar ogenblikken. Zó hoog nam de Geest hen mee, dat ze dingen zagen die wij met het gewone verstand niet kunnen zien.

Hun werd iets geopenbaard van de gedachten Gods. Een ogenblik mochten ze het borduurwerk der geschiedenis zien, van boven af. Wij. zien er van beneden tegen aan, en dan lopen de draden kris en kras door elkaar. Maar de dichter zag het een ogenblik, zoals God het ziet — van boven af. En wat ontdekte hij toen?

Allereerst wel de onuitsprekelijke liefde Gods jegens het volk Israël, het volk des Verbonds, en jegens hem persoonlijk.

Door de Heilige Geest zag hij zo de diepte ervan, dat hij er geheel door vervuld werd. Hij gevoelde de tedere liefde Gods voor Zijn volk en hem persoonlijk. Maar hij zag ook Gods heiligheid, zoals hij het misschien nog niet gezien had. De heilige God, die de zonde niet kan aanschouwen. Hoe erg werd voor de dichter toen de zonde, erger dan hij ooit geweten had!

Maar op eenmaal doemen daar voor zijn door de Geest verlichte oog zijn vijanden op, die het hem. en al de oprechte gelovigen zo moeilijk maken.

En een ogenblik ziet hij die beide tegenover elkaar: de liefde van de heilige God voor Zijn volk, en de duivelse haat, die in de vijanden gevaren was. De dichter —door de Heilige Geest opgeheven — mag ze nu beiden ook in verband zien: de vijandschap der vervolgers keert zich niet tegen een mens, maar tegen de heilige God.

Nu ziet hij het helder: de vijanden haten hem, omdat ze God haten. Ze willen niets met de Heere te maken hebben ; ze haten Hem, en daarom ook Zijn volk.

Omdat ze gevoelen God niets te kunnen doen, proberen ze God aan te tasten in Zijn volk. En het is de wederliefde tot de Heere, door de Geest ontstoken, die hem doet walgen en gruwen van zoveel vijandschap. Verzonken als de dichter is in de liefde tot de Heilige God, ziet hij te scherper de afzichtelijkheid en de verschrikkelijkheid van de haat tegen God.

En dan welt als vanzelf een gedachte op in z'n hart als deze: zou ik niet haten, die U haten ? Zo moeten we ook de andere vloekuitspraken zien, waarover het hier gaat evenals hetgeen we in Openb. 6 vs. 10 lezen, waar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis die ze hadden, uitriepen : hoe lang, o heilige en rechtvaardige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen ?

In de vloekpsalmen ziet de dichter wat voor vijanden het zijn, door de Heilige Geest. Hij ziet dat ze onder het oordeel der verharding liggen. Voor hen is geen bekering meer mogelijk. Zo gruwelijk is hun overtreding. Dit geldt van al degenen waarover de vloek wordt uitgesproken. En de dichter spreekt vanuit hetgeen hij gezien heeft bij de Heere. Hij heeft zo diep gevoeld de rechtvaardigheid van Gods oordeel en nu geeft hij de Heere gelijk. Ja, Heere, Uw oordeel moet komen over deze vijanden.

Maar hier moeten we direct opmerken : er is verschil tussen vijanden en vijanden. Er zijn vijanden Gods, die het zijn in onwetendheid; maar er zijn èr óok, die 't opzettelijk zijn, tegen beter weten in.

En deze laatsten worden hier bedoeld. Het is van groot belang in dit verband om er op te letten, hoe in het Niéuwe- Testament deze vloekuitspraken worden aangehaald.

Als we b.v. de vloekpsalmen 69 en 109 nemen, dan zien we hoe de vloekuitspaken uit deze psalmen later ook op Judas — de verrader van Jezus — worden toegepast.

In Hand. 1 vs. 20 worden twee uitspraken aangehaald uit Psalm 69 en. Ps. 109; zijn woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone , en : een ander neme zijn opzienersambt.

Wat zien we hieruit? Dat de vijanden, die in Psalm 69 en 109 vervloekt worden, van dezelfde soort zijn als Judas. Vijanden, die aan het oordeel der verharding vervallen zijn.

En nu komen deze vloekuitspraken in een geheel nieuw licht. Want ook de Heere Jezus noemde Judas een duivel, zoon der verderfenis ; dus iemand, die niet meer voor bekering en behoudenis vatbaar is. Judas was een vijand, in de diepste zin van het woord.

Als discipel heeft hij dicht bij Christus geleefd; hij heeft Zijn onderwijs ontvangen; hij heeft in de kracht des Geestes zieken genezen en gepredikt.

Maar tegen zoveel licht in heeft hij zich moedwillig verzet. Judas heeft iets van de liefde Gods, waar deze dichters zo vol van zijn, gevoeld ; maar hij heeft zich tegen deze liefde verzet en er een haat tegen gekregen.

En zoals Judas, zo moeten we ons ook denken de vijanden, die in deze vloekpsalmen vervloekt worden.

Een heel ander soort van vijanden zijn het geweest, voor welke de Heere Jezus aan het kruis gebeden heeft : Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.

Er waren er velen, die in onwetendheid de Heere der heerlijkheid gekruisigd hebben.

Petrus zegt in Hand, 3 vs. 17: ik weet, dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uw oversten.

En later komen er velen tot bekering. Intussen, nu zien we ook dat ons het oordeel niet toekomt, dat de profeten zagen en verkondigden. Dergelijke vloekuitspraken passen niet in onze mond. Niet, omdat we daarboven verheven zouden zijn, maar omdat we ver beneden de hoogte leven waarop de bijbelschrijvers een ogenblik werden verheven. Deze bijbelschrijvers dienden als instrumenten in de bijzondere openbaring. Maar zo is het met ons niet. Wij leven in het tijdperk, dat voorafgaat aan het eindoordeel.

Dan zal — naar het woord van de Heidelberger — God al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige, verdoemenis werpen.

Maar laten wij zéér voorzichtig zijn in ons oordeel, om te zeggen dat iemand tot deze ombekeerlijke en verharde vijanden behoort. Dat zijn verborgen dingen, waar de psalmdichters een ogenblik in mochten zien, maar waar wij af moeten blijven. Ook al zien we iemand tegen de Kerk en de zaak des Heeren strijden, het komt ons niet toe te oordelen. Het is méér gezien, dat veribltterde vijanden van Gods Kerk veranderd werden in vrienden. Denk maar aan Paulus !

Weet u waarin we wèl David en de andere hijbelschrijvers kunnen en moeten volgen?

Dat we door de Heilige Geest verontwaardigd zijn, als de ere Gods wordt aangetast. Meestal is het andersom onder de mensen. Als we zelf beledigd worden, vliegen we op. En we flappen eruit wat de drift ons ingeeft. En dan is het vaak wel een onbeteugelde drift.

Maar hoe is 't als de ere Gods wordt aangetast en Zijn Naam ontheiligd? Worden we dan warm voor de ere Zijns Naams ?

We zien zo vaak lauwheid en onverschilligheid.

, , Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet. Ik zal u uit Mijn mond spuwen".

Intussen, alle persoonlijke haat moeten we laten varen, want Christus veroordeelt haar. , , Zegent ze die u vervloeken; hebt uw vijanden lief". En David heeft dit tegenover zijn persoonlijke vijanden in practijk gebracht.

Door de Heilige Geest alleen is het mogelijk. Het kost moeite en strijd. En toch: het is niet teveel gevraagd. Want de andere zijde is zo onuitsprekelijk rijk: opdat gij moogt kinderen zijn Uws Vaders, die in de hemelen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE VLOEKPSALMEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's