Jacob in Pniël
Genesis 32:24—31.
Eenzaam wandelde een man, nog in kracht van het leven, aan de oever van de beek Jabbok. , Naar het scheen was hij innerlijk onrustig. Hoe zou het ook anders kunnen? Hij dacht aan de ontmoeting, die hem te wachten stond. Hij zou zijn broeder, die hij jaren geleden schromelijk bedrogen had, weer onder het oog moeten komen. Daarvoor huiverde hij.
Plotseling kwam er iemand naar hem toe, die hem aangreep. Waarschijnlijk heeft Jacob niet direct begrepen met wie hij te doen had. Maar al spoedig zal het hem duidelijk geworden zijn, dat hij met een bovennatuurlijk wezen te doen had. De worsteling nam tenslotte zulk een geestelijk karakter aan, dat hij begreep met de Allerhoogste zelf te doen te hebben. Hij werd aangegrepen door de Engel des Heeren, door God zelf dus.
God. was hier Jacobs tegenstander. En dat nog wel juist in die tijd, dat hij zozeer nodig had de gunst des Heeren. Maar God had er een heerlijk doel mede. Hij wilde Jacob er mede oefenen in het geloofsleven, Hij wilde hem er mede leren, dat hij zich niet blind moest staren op Ezau en diens vijandige houding. Jacob moest leren verstaan, dat niet Ezau en zijn mannen de toekomst in handen hébben, maar God alleen. En nu moest Jacob op God overwinningen behalen.
Een merkwaardige worsteling ontstond nu tussen de Engel des Heeren en Jacob. Een worsteling waarover Calvijn zo eigenaardig opmerkt, dat God hierin eigenlijk twee dingen doet. Hij werpt Jacob neer en Hij ondersteunt hem tevens. Hij werkt tegen Jacob in en tegelijkertijd weer met hem mede. Hij valt Jacob aan en is tevens het schild boven hem. En dan verklaart Calvijn nader: Dewijl wij met onze rechterhand meer kracht hebben dan met onze linkerhand kunnen we zeggen, dat de Heere met Zijn linkerhand tegen Jacob strijdt en met de rechterhand hem ondersteunt.
Zo is het te verstaan, dat de aartsvader de geheimzinnige Man nog juist kon overwinnen. Maar tevens liet de Engel des Heeren zien, dat Hij toch de Almachtige was. Met een enkele aanraking ontnam Hij Jacob zijn kracht, zodat het gewricht van zijn heup verwrongen werd. Jacob mocht wel overwinnen maar niet in eigen kracht. Die moest zwakheid worden. Alleen als een machteloze zou hij overwinningen op de Almachtige mogen behalen.
Zo - kan de kerk des Heeren in de levensstrijd alleen overwinnen. We moeten leren, dat wij zwak zijn, want in onze zwakheid wil God Zijn kracht volbrengen.
Meen nu niet, dat Jacob viel, toen hem eigen kracht ontnomen werd. Neen, hij klemde zich nu aan zijn Bestrijder blijkbaar vast. Nu hing hij als een machteloze aan de hals van de geheimzinnige Man. Dat is een duidelijk beeld van de houding die ons betaamt tegenover de Christus, waarvan de Engel des Heeren de afschaduwing is. Afhangen als een machteloze van Gods genade alleen, is het geheim van de overwinning van de geestelijke worstelaars.
Maar nu ging de Heere voort om met de linkerhand, tegen Jacob te strijden. , , Laat mij gaan want de dageraad is opgegaan" zo zeide de Engel des Heeren.
De dageraad was ook in geestelijke zin over Jacob reeds opgegaan. Immers, als we als een machteloze geleerd hebben af te hangen van genade, kan het niet geheel donker meer in het leven zijn. Genade spreidt haar morgenrood. Is het de rechterhand ondersteunde de Heere nu echter Jacob. Want Jacob riep uit: , , Ik zal U niet laten gaan, tenzij Gij mij zegent." Hij dwong God ! Dit was echter een dwingen in de Geest, waarvan eens iemand zeide : „Zij dwongen God en bleven vrienden". Dat is geen dwingen op grond van eigen verdiensten om onze wil door te drijven. Integendeel, dat is een aanhoudend pleiten op Gods genade.
De worsteling werd nu voortgezet maar niet meer in het lichamelijke. Naar het woord van Hosea overmocht Jacob de Engel des Heeren, omdat hij weende en smeekte. Als een machteloze, bedroefde, ellendige weende Jacob. Als een behoeftige, heilbegerige smeekte hij. Hij Smeekte om de zegen des Heeren. Daaraan had Jacob bovenal behoefte. Zonder de zegen des Heeren kon Jacob zijn levensreis niet verder voortzetten. Wenen en smeken, dat is nog voor ieder de weg, waarin de zegen des Heeren zijn deel wordt.
De geestelijke worsteling was echter nog niet ten einde. Weer ging God met de linkerhand tegen Jacoh strijden. Immers de Engel des Heeren vroeg aan Jacob : , , Hoe is uw naam ? " En nu moest de aartsvader belijden dat zijn naam was , , Jacob". Wat zal dat Jacob zwaar gevallen zijn ! In die naam trad zijn gehele oude leven weer voor zijn geestesoog. Nu, op het hoogtepunt van zijn leven, moest hij 'belijden, dat hij een Jacob, een hiellichter was ! Zo scheurt God menigmaal juist op de hoogtep'unten van het leven ons kleed van eigengerechtigheid aan flarden.
Jacob zou ook in deze weer mogen overwinnen. Maar eerst moest hij er wel van doordrongen zijn, dat hij als zondaar alleen uit genade kon worden gered, Nu de Heere Jacob met de linkerhand had vernederd, zou Hij hem met de rechterhand weer verhogen. , , Uw naam zal voortaan niet Jacob heten, maar Israël; want gij hebt u Vorstelijk gedragen met God en met de mensen en hebt overmocht." Welk een eer werd hier aan de zondaar Jacob bewezen! Nu ontving hij een nieuwe naam en daarmede ook een nieuwe levensinhoud.
We kunnen begrijpen, dat Jacob nu nader wilde onderwezen worden in het geestelijk leven en meer van Gods gemeenschap ervaren. Hij wilde opwassen in de levende kennisse Gods. Want het geestelijk leven bestaat toch eigenlijk hierin, dat we meer van God leren kennen. Vandaar dat Jacob vroeg: , , Geef mij toch Uw naam te kennen."
Maar nu wees God met de linkerhand Jacobs verzoek weer af. , , Waarom is het dat gij naar mijn Naam vraagt", zo zeide de Engel dés Heeren. Immers de tijd waarop de Naam , , Jezus Christus" zou worden geopenbaard was nog niet gekomen. Een ontijdige openbaring van die Naam zou de heilsorde verbreken. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat de godvrezenden onder de oude bedeling de gemeenschap met de Middelaar niet kenden. Integendeel, ze doorleefden die wellicht beter en inniger dan velen onder de Nieuw Testamentische bedeling, die steeds de mond vol hebben van Jezus.
Terwijl de Heere nu met de linkerhand Jacob afwees, strekte Hij de rechterhand over Jacob uit. We lezen immers : , , En Hij zegende hem aldaar. Nu verkreeg Jacob datgene, waarnaar hij zo vurig verlangd had. Nu kon Jacob getroost en gesterkt de toekomst tegengaan. Nu mocht hij weten, dat de Heere zijn God was, dat de Allerhoogste hem niet begeven en niet verlaten zou.
Als een nieuw mens, die had leren worstelen met zijn God en overwonnen had, mocht nu Jacob optrekken om zijn broeder tegemoet te reizen. De plaats, waar hij met de Allerhoogste had geworsteld, kon hij niet vergeten. , , Pniël" noemde hij haar, want hij had God gezien van aangezicht tot aangezicht en zijn ziel was gered geweest. Nu ging de zon hem op, zo staat er in het tekstwoord. De zon ging op in het rijk der natuur. Maar geestelijk was het licht hem nu ook opgegaan. In de stralende morgen van Gods goedertierenheid verliet hij de oever van de Jabbok. Nu was hij niet meer de sterke, krachtige man. ledere tred deed hem pijn. ledere schrede herinnerde hem aan het woord : , , Als Ik zwak ben, ben ik machtig". Maar al was hij lichamelijk een verminkte, innerlijk had hij nu vrede. Nu jubelde het in zijn ziel, nu straalde het licht Gods over zijn levenspad. Nu kon hij gesterkt in de Heere zijn broeder Ezau zonder vreze tegemoet treden.
Nu gold van hem:
Welzalig de vrome, die wandelt in 't licht. Door Christus de doodslaap ontrezen. Hoe vaak hier de dag voor de duisternis zwicht 't Zal nimmermeer nacht voor hem wezen.
C van der Graaf.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1955
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1955
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's