Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Sabbat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sabbat

G. C. Severijn

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. C. Severijn

2. DE AARD VAN DE SABBAT.

De gestelde vraag wordt beslist door het antwoord op de vraag, of het vierde gebod ceremonieel is of moreel. Het eerste woord komt van ceremonie, hetgeen betekent: 1. een uitwendige handeling of plechtigheid, hier natuurlijk van godsdienstige of kerkelijke aard; en ten 2e. een schaduw of beeld van iets geestelijks, bijzonder van Christus. En moreel betekent zedelijk. Welnu, is het gebod uitsluitend ceremonieel, dan is het met de komst van Christus afgeschaft. Maar indien het van morele aard is, dan is het voor allen verplichtend en eeuwigdurend. Voor de zedelijke aard pleit al dadelijk, dat het vierde gebod deel uitmaakt van de zedewet. Aan Israël werd drieërlei wet gegeven: een politieke, een ceremoniëele en een zedelijke, wet. Terwijl de beide eerste wetten Israël alleen moesten dienen als typisch Godsvolk, de eerste tot besturing van de burgerstaat, de tweede om door haar figuren het Evangelie of de beloften af te schaduwen (Heid. Cat. Zondag 6, 19), en dus afgeschaft werden toen met Christus de vervulling der belofte en het Beeld zelf der zaken (Hebr. 10 VS. 1) gekomen was in de plaats der typen en schaduwen (zie hieromtrent N.B.G. art. 25), droeg de derde, de morele of zedelijke wet, als regel van een heilig leven, uiteraard een algemeen geldend en eeuwigdurend karakter. En zo ook het vierde gebod, dat nimmer in zijn geheel is afgeschaft. Ja, 't tegendeel blijkt duidelijk, waar Christus van de Wet verklaart : , , Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden. Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Want voorwaar zeg Ik u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. Zo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden, en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen, maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het .Koninkrijk der hemelen". (Matth. 5 vs. 17—19). Voorts eist het gebod, dat telkens na zes dagen van arbeid de zevende dag moet geheiligd worden. Dit is het wezen van het gebod. En deze eis van heiliging betekent, dat de sabbatdag bestemd is voor de dienst van God en daaraan moet besteed worden. Deze bestemming kan niet door Christus komst teniet gedaan zijn, daar hierdoor de godzaligheid zou zijn verminderd en het gebod zelf zou zijn ontbonden.

Zo wijst dus ook de inhoud uit, dat het gebod moreel is. Om deze en andere redenen is b.v. Wilhelmus a Brakel van mening, dat het vierde gebod uitsluitend van zedelijke aard is, en niets ceremonieels in zich bevat, als men althans onder ceremonieel verstaat, hetgeen in het O.T. Christus afschaduwt 1). Wil men echter de uitwendige omstandigheid van de dag als zevende dag sedert de volbrachte scheppingsarbeid een ceremonie noemen, dan wil deze godge­leerde wel toestemmen, dat deze ceremoniëele omstandigheid veranderd is, zonder dat deze verandering evenwel het gebod als zodanig wijzigt. 2)

Zover gaan andere godgeleerden echter niet Er zijn er zelfs, die het omgekeerde leren, en zeggen dat het vierde gebod geheel en al ceremonieel en dus afgeschaft is, zoals Augustinus en Coccejus. (P. V. Mastricht, Godgel. VIII, 2, 50 : , , De zeer vermaarde Coccejus, om des te krachtiger te beweren, dat de Zedelijke Wet een zuiver en louter Genade-Verbondt zij, stelde onlangs vast, dat met name het vierde gebodt. Ceremonieel en afgeschaft zij".

Maar het is onder hen toch meer algemeen om de middenweg tussen beide uitersten te bewandelen en dus aan te nemen, dat in het vierde gebod iets zedelijks en iets ceremonieels is. Zo erkent Petrus van Mastricht, dat de wekelijkse sabbat der Joden, n.l. die zevende dag, welke geteld werd van het ophouden der schepping en een afbeeldsel droeg van de Messias, die eenmaal rusten zou in het graf, ceremonieel was en nu afgeschaft is. Maar hij onderscheidt daarvan de Christelijke sabbat, waarvan de oorsprong ligt in de opstanding van Christus. Voorts stelt hij vast, dat de sabbat van het vierde gebod moreel is, en dat het gebod onbepaald die zevende dag beveelt te heiligen, welke God bepaald zou hebben, (t.a.p.).

Deze dag was dan onder het Oude Verbond de Zaterdag en onder het Nieuwe de Zondag. Dit is het standpunt van de nauwkeuriger Gereformeerden, zegt hij, en het verschilt m.i. alleen daarin van dat van Brakel, dat het de schaduwachtige betekenis erkent, die de sabbat voor de Joden had, hetgeen Brakel alleen aanneemt van de andere Joodse sabbatten, waarvan hij de rustdag onderscheidt.

T.a.p. VIII, 2, , 8 p. 5: De sabbath, namelijk de Joodse, dat is die zevende dagh, welke getelt wierdt van het ophouden der Scheppinge, en een afbeeldsel droeg van den Messias, die eenmaal eens rusten zou in het graf, welke sabbath derhalven ceremonieel was, Kol. 2, 16, 17, terwijl ondertussen de sabbath van het vierde gebod moreel is.

T.a.p. II, 6, 46. De plaats, die van het schaduwachtig karakter der sabbatten spreekt en die in deze kwestie veel wordt aangehaald en verschillend verstaan, is Col. 2:16, 17, waar de apostel zegt: „Dat dan niemand oordele in spijs of drank, of in het stuks des feestdags, of der nieuwe maan, of der sabbatten welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam van Christus.

Onder de hier genoemde sabatten telt Brakel een wekelijkse rustdag der Joden dus niet mede. Dit doet wel Johannes a Marck, zodat hij erkent, dat er in het vierde gebod iets ceremonieels is.

(Het Merch der Chr, Godtsgel. XII. 14 : „In welke plaatsen Mt. 12:7, 8; Gal. 4:10; Col. 2:16, 17, de Sabbathen, als onderscheiden wordende van de andere vier dagen van de weekelijksche rustdagen nootsaakelijk verstaan worden, die eevenwel als nu afgeschafte schaduwen ons voorgesteld worden hetgeen hij verder bewijst met het feit, dat de sabbatten tekenen worden genoemd, evenals de besnijdenis en andere ceremoniën (Ex. 16, 22 j 31, 13, 16, 17; Ez. 20 : 12) en dat zij samengevoegd worden met het heiligdom (Lev. 19, 30) ; en ceremoniële delen inhouden als offeranden, rust, het tellen van de zevende dag na de schepping, terwijl die dag zelf later zag op de uittocht uit Egypte, op de grafrust van Christus en op de geestelijke en eeuwige rust, die de vrucht was van Zijn werk (t.a.p. XII, 14 p. 329 V.). Toch moet de sabbat door de Christenen onderhouden worden, en wel op grond van het vierde gebod, want ten aanzien van het voornaamste wezen der zaak is dit gebod zedelijk en dus allen verplichtend en eeuwigdurend. Hiervoor voert hij dan de door ons voor het merendeel reeds genoemde gronden aan als : de plaats van het gebod in de zedenwet ; Gods rust, Zijn zegening en heiliging van' die dag ; het ademscheppen van mensen en beesten als een algemene en blijvende behoefte; dat God reeds het gebod in de staat der rechtheid gaf; de aard der zaak, die meebrengt, dat God ook op een statige wijze en in 't openbaar gediend moet worden, hetgeen dan weer plaats en tijd vordert, etc. (t.a.p. XII, 15).

Calvijn onderscheidt drie stukken in de sabbat, of liever drie redenen van het gebod. De eerste reden is de voornaamste, t.w. het geeft een afbeelding van de geestelijke rust, waardoor de gelovigen moeten aflaten van hun eigen werken, om God Zijn werk in hen te laten doen. Deze geestelijke rust is het voornaamste in het gebod, maar de schaduw daarvan is vervallen, en in zover is het gebod afgeschaft. De tweede reden is, dat er moet zijn een vaste en gezette dag van samenkomst om de Wet te horen en ceremoniën te verrichten en opdat ieder voor zich die dag bestede in het overleggen van Gods werken en tot bevordering van godzaligheid. In de derde plaats moet er een dag van rust zijn, waarin men ontspannen is van de arbeid. De tweede en derde reden passen op alle tijden. De Joodse sabbat was voor de helft schaduwachtig en is daarom weggenomen, opdat niemand hem zou blijven gebruiken als een schaduw van geestelijke zaken tot verduistering van Christus' Heerlijkheid en van het licht des evangelies. En de andere dag is tot de godsdienst verordend uit nood, om geschiktheid, ordening en vrede in de gemeente te behouden.

Volgens Calvijn is 't niet juist te zeggen, dat 't ceremoniële, d.i. de zevende dag geteld van de schepping, afgeschaft is, en het morele, d.i. het onderhouden van één dag in de week gebleven is. Hij wil de kerk niet aan het geta! zeven binden. Blijkbaar vreest hij, dat zij ook daardoor nog aan de schaduw zou blijven hangen. Hij wil dus houden de geestelijke rust, de arbeidsrust en een vaste en gezette dag voor openbare en private godsdienst. (Inst. II, 8, 28—34).

Zacharias Ursinus rekent tot het ceremoniële in de sabbat, dat de Joden zijn verbonden geweest aan een zekere dag wegens de rust van Christus in het graf. Hiervan zijn de Christenen bevrijd. Het zedelijke echter ligt hierin, dat God alle weken één dag wil afgezonderd hebben tot heilige oefeningen, nodig tot onderhoud van de godsdienst. Hieraan zijn de Christenen gebonden. (Het Schatboek etc. Zond. 38).

Betreffende de aard van sabbat en sabbatsgebod léren de aangehaalde getuigenissen dus, dat deze tweeërlei is : zedelijk en ceremonieel, blijvend en voorbijgaand. In overeenstemming hiermede hebben de Dordtse Vaderen in 1618 en '19 de navolgende conclusies genomen :

Ie. dat in het vierde gebod tussen het ceremoniële en morele moet worden onderscheiden;

2e. dat ceremonieel was de rust van de zevende dag en , de strenge Joodse onderhouding;

3e. dat moreel is de toeëigening van een zekere vaste dag aan de godsdienst en daartoe zoveel rusten als voor de godsdienstige en de heilige overdenking nodig bleek ;

4e. dat de Joodse sabbat was afgeschaft en nu de dag des Heeren moest worden geheiligd;

5e. dat deze Dag sedert de tijd der apostelen was onderhouden;

6e. dat gerust moest worden van alle slaafse werken en van alle uitspanningen, die de godsdienst verhinderen, maar dat de werken van liefde en noodzakelijkheid voortgang moesten hebben. (Zie het reeds aangehaalde art. Sabbat in de Chr. Ene. Vp.6).

Vloeit uit de oorsprong van de sabbat en uit het zedelijk karakter van het vierde gebod dus voort, dat wij schuldig zijn de sabbat te houden, de verandering van de zevende dag in de eerste hangt samen met het ceremoniële karakter.

(Wordt vervolgd).


1) Redel. Godsd., 15e dr. 1742, lie dl. C. 6. XVIII, 6 p. 122 : „Wij seggen dan, dat dit gebodt is van deselfde nature, dat is. Moraliteit, met de andere negen, en de minste afbeeldinge op Christus niet en heeft, etc."

Iets verder : „Wij nu seggen, dat het vierde gebodt geen aflseeldinge van Christus in zich heeft, en in dien sin seggen wij, dat het niets Ceremonieels in heeft".

2) t.a.p. VI, 18, 6 : „maer als men ceremonieel noemt eenige uytwendige omstandigheyt, die verandert kan worden, blijvende het wesen der sake, dan konnen wij wel seggen, dat er yets ceremonieels in is, daer door dan alleen verstaende de veranderinge van den dag, zijnde in het O.T. de laatste dagh der weke, en soo men gist, de sevende dagh ten opsigte van de Scheppinge.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Sabbat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's