Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dirk Gerritsz (Theodori) à Brakel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dirk Gerritsz (Theodori) à Brakel

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

We noemden vorige keer al drie werken (die er eigenlijk maar twee zijn) van Brakel. We voegen daar nog het laatste aan toe, dat is getiteld: Enige christelijke meditatiën, gebeden en dankzeggingen, om 's nachts, 's morgens, 's middags en 's avonds te gebruiken, mitgaders bij andere gelegenheden. 1650.

We beginnen met daar iets van te zeggen. We zien er uit, dat Brakel ter harte gaat, wat ook Teellinck zo bezig hield en wat later Voetius zo breed zal uitwerken: n.l. de huiscatechisatie en in verband daarmee de , , geestelijke oefeningen". We staan hier midden in de z.g. gereformeerde , , ascetiek". Dat vreemde woord kunnen we niet ontlopen, maar willen het wel vertalen. Men noemt het later ook wel , , beoefeningsleer", maar dat klinkt nogal houterig. Laten we er dan nog bij zeggen, dat de mannen van de Nadere Reformatie daarbij graag aan de oefening in het gebruik der wapenen denken, dus in verband met de strijd tussen oude en nieuwe mens, van de bevinding.

Zoals het woord ascetiek (, , beoefeningsleer") al zegt, staat het niet los van een zekere ascese. Dat is weer een vreemd woord, dat we gewoonlijk door „onthouding" vertalen. Men oefent zich niet in de wapenen, terwijl de maag vol lekkernijen is gestopt. Kracht en volharding eisen-onthouding van veel, dat begeerlijk lijkt.

Daar komt Brakel ook voor te staan. Dat betekent voor hem niet: een ontvluchten van de wereld. Hij spreekt immers over het christenleven hier op aarde en hoe God gediend wordt in heel het leven, van morgen tot nacht.

Zo gaat het dan in die geestelijke oefeningen, die niet worden overgelaten aan gril of inval, maar naar vast bestek worden gedaan, om het geestelijke leven.

Als motto heeft het boekje: Galaten 5: 25: Indien wij door de Geest leven, zo laat ons ook door de Geest wandelen.

We merken daar meteen uit: Brakel is dus ook een echt piëtist, dien het om levende vroomheid, levend geloof gaat. Hij is een man van de Nadere Reformatie : niet maar de leer en de beschouwing (het hoofd), maar het leven, (het hart) moet gereformeerd worden.

Die geestelijke oefening is broodnodig. Ze. bestaat niet in buitennissigheden, maar in het zich oefenen in het Woord, in meditatie en gebed. Het is goed ze op vaste tijden te houden. Dus een „methodisme", maar dan in de beste zin. In het boekje, dat we zo even het eerst noemden, spreekt Brakel ook over de nacht, als tijd, om God te bidden en te danken. Dat heeft hij niet herhaald in Het geestelijk leven. Op zijn sterfbed heeft hij het zijn zoon Willem ontraden. Het was meer, dan de broosheid van het lichaam dragen kon. Maar hij heeft het zelf zeker wel gedaan : in nachtelijke uren biddend en mediterend. En we zullen, ook als we menen, dat we dat zo niet moeten navolgen, toch ons diep respect betuigen voor deze mysticus naar het hart.

In de Psalmen, in het Woord van God vond hij, dat David ook in de nacht opstond en God loofde over de rechten van Zijn gerechtigheid. Het was zeker verleidelijk om dat dan maar te vergeestelijken en zo weg te schuiven. Dat heeft Brakel niet gedaan en zo blijkt zijn mystiek echt en gezond. Hij heeft het zich moeilijk gemaakt ter ere Gods. Als wij het ons makkelijker maken, is het toch ook tot dat hoge doel ?

De vroege morgen acht hij zeer geschikt voor meditatie, schriftlezing en gebed. Maar ook de middag en de avond moeten niet worden verzuimd. Calvijn zal zeggen : De honger is zo groot, er is niet licht verzadiging.

Als gemakzuchtiger, wat verwend en langslapend nageslacht kijken wij tegen deze Brakel nog al wat aan en op. We denken : Hoe kón hij dat! Maar hij wil helemaal niet, dat we tegen hem opkijken. Hij erkent eerlijk : Zulke benaarstiging staat niet in de macht van de wedergeborene, maar vraagt gedurige actie van de H. Geest. De vrome mens wordt dus door hem zomin bewierookt als overschat.

Hij sprak van meditatie. Waarover? Hij antwoordt, alweer zeer gezond: Wel, overdenk toch, dat de Heere Jezus Christus mens werd: leed, stierf en opstond tot uw verhoging! Hij poogt dus niets uit eigen zieleschatkamers op te delven en zich daarin te verlustigen. De schat is geen andere dan de Heere Christus. En als hij weet van een Christus die in hem leeft, dan kan dat toch alleen, doordat de Heere Christus voor hem leefde en stierf.

De mysticus spreekt sterk in het 6e hoofdstuk dat is getiteld: Hoe een kind Gods wel geleid wordt als in de derde hemel om de hoogste springader van zijn zaligheid te zien. Dat bedoelt Brakel blijkbaar, zoals Paulus het neerschreef: opgetrokken in de derde hemel. Maar Brakel drukt zich zeer behoedzaam uit. Het woordje „wel" kan alleen betekenen, dat niet elk christen dit kent of moet willen kennen of tot zichzelf zeggen moet: Zonder dat is mijn geestelijk leven niet echt.

Ook heeft Brakel het woordje , , als" (als het ware] ingelast en daarmee blijft zijn mystiek ook hier weer voor de bijbelse grenzen staan. In de Middeleeuwen waren er mystieken, die langs de weg van meditatie en contemplatie (beschouwing) zich beroemden te komen tot een vereniging met God. Brakel weet uit gelóóf te leven, niet uit aanschouwen. Het kleine woordje „als" heeft zo grote kracht.

In het vervolg spreekt hij over het leven uit de liefde Gods ; over Gods vertroostingen, die voor al Zijn kinderen niet gelijk zijn ; hij wil geen verkeerd methodisme. Hij spreekt over het heel de dag zó door te brengen, dat het uit geloof geschiedt: door vasten en bidden (de ascese!) wordt verootmoediging bewerkt. Een laatste hoofdstuk van het eerste deel wijst de weg, hoe dit alles „in het werk te stellen" tegenover onze zwakheid. Ge vindt daar bevestigd dat Reformatie en Nadere Reformatie een geweldige honger naar de Heilige Geest openbaren. De zwakheid van het vlees, ook in het geloof, wordt overschaduwd, vervuld door de H. Geest, die Geest van Christus is.

Enkele dingen vallen ons bij dit alles nog op. Eerst wel, dat de liefde hier zo op de voorgrond staat en de boeteklanken van Taffin en Teellinck hier veel minder gehoord worden. Ligt hier misschien een zekere critiek op die voorgangers ? Of was Brakel's gemeente zoveel heiliger ?

Gedurig komen we het woord „zoetheid" tegen, als getekend wordt, wat de omgang met God, met Christus de Bruidegom, betekent voor het innerlijke leven. We lezen van een „God genieten" ; het gevoel komt veel meer naar voren dan bij Taffin en Teellinck.

Maar waarom zou dat niet mogen? Dat hier overspanning en overdrijving kan dreigen beseffen we erg goed. Maar dat is precies zo bij het verstand, dat verstandelijkheid kan worden. We kunnen wel nagaan, waar dit alles vandaan komt. Brakel haalt gedurig aan Bernard van Clairvaux, een Middeleeuws mysticus, wiens uitleg van het Hooglied grote invloed heeft gehad. En achter Bernard verrijst Augustinus, die óók zoveel weet te zeggen van , , God genieten". Hier liggen elementen, die Calvijn, als ze overdreven worden, bepaald heeft afgewezen. Het Christenleven is hem geen genieten, maar een strijden. Dat weet Brakel echter evengoed. Maar ook de strijd heeft zijn stille tijden, zoals het geloof die heeft. En in die pauzen wordt de kracht vernieuwd, wordt iets , , genoten", opdat er verder kan gestreden worden. In later tijd wordt dat genieten veel weelderiger getekend en o.i. ongezonder. Dan wordt het genieten zonder strijd. Dat vindt ge hier niet. En stellig moeten we er mee rekenen, dat Brakel, die geen groot stylist is, maar in zijn taalgebruik weinig begaafd, niet heeft weten uit te drukken wat hij inderdaad wilde vertolken. Aan dat euvel lijden wij allen, ook als wij de pen vlotter weten te hanteren dan Brakel.

Velen onzer en nog meerderen buiten onze kring, vinden hier gemakkelijk iets ziekelijks en overdrevens. Brakel zou, maar dan in omgekeerde richting, .deze critiek gelijk beoordelen. Laten we liever, wat verlegen en beschaamd, zeggen : Wat hebben geloof, hoop en liefde in deze man gebrand, tot in de kille nachten ! Als onze taal, onze gebruiken van hem verschillen, en dat óók mógen, is er toch gemeenschap met hem naar die levende kern ?

Deel II van het boekje werkt nog wat uit, wat deel I schetste. Het heeft geen duidelijke indeling : de herbewerking, die we noemden, had wel reden. Brakel verhaalt, hoe God Zijn genade laat gevoelen, Zijn liefde en barmhartigheid. Wees over die woorden niet ongerust, lezer. Brakel Sr. weet zo goed als zijn zoon Willem het later klassiek zei, dat geloofsleven is : leven uit de beloften. Of die dus ook voor Brakel kracht en glans hebben gehad ! De geestelijke blijdschap wordt kies besproken. Ze blijft niet altijd. Reeds hier vinden we iets van wat Voetius breed zal verhandelen als : , , Geestelijke Verlatingen". Zeg niet te spoedig: Dat komt ervan, als men op het gevoel leeft. Dan liggen naast hoge bergen diepe dalen! Maar Brakel leeft stellig alleen mèt gevoel, niet er uit. Maar is het leven op en uit de beloften, die de beloofde zaak wel verzegelen, maar die zelf toch niet zijn, niet noodzakelijk een leven van bewogenheid, naarmate de zaak dichterbij dan wel verderaf schijnt ?

Brakel berust dan ook niet in de Geestelijke Verlatingen. Hij roept op ten strijde er tegen. Dat gebeurt door te zien op de bijbelse voorbeelden en daarnaast tevens op de tekenen der genade.

Hij besluit met een register van die kentekenen. Menigeen schudt al weer bedenkelijk het hoofd en vreest een opnieuw ingeleid worden in een wettisch diensthuis van kenmerken en harde eisen.

Maar Brakel is dat diensthuis werkelijk uitgeleid en roemt in de hoop der heerlijkheid Gods, ook in de vrijheid der kinderen Gods.

Die kenmerken zijn zeer bijbels en gezond. Een latere tijd zal wettisch veel bederven van wat hier evangelisch goed gemaakt werd.

Kenmerken zijn ten eerste: de roeping. Dan : oprecht geloof, het leven uit de vergeving der zonde, dus uit de rechtvaardiging, wat de vraag insluit óf we dus, naar Psalm 116, God ook zeer liefhebben. Laatste kenmerk is, goed gereformeerd: de heiliging, al blijft die dan ook maar in beginsel.

En Brakel blijft tot het einde pastor, als hij hen troost en dient, die deze kenmerken nog niet of niet meer in zich vinden.

Vindt u, dat Brakel voor onze tijd verouderd is ?

Als u dat niet vindt, wat doet u dan met hem ? Doet u dit : zijn navolger zijn, zoals hij het was van Christus?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Dirk Gerritsz (Theodori) à Brakel

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's