Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CALVIJNS WERKZAAMHEID OP LITURGISCH GEBIED

Bekijk het origineel

CALVIJNS WERKZAAMHEID OP LITURGISCH GEBIED

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III

In het kader van de bespreking van Calvijns liturgische inzichten, mogen wij ons, gewapend met de wetenschap, dat Calvijn de prediking, met het sacrament verbonden, ziet als de vulling van de reformatorische eredienst, er nu toe te zetten, na te gaan, hoe Calvijn gepoogd heeft deze inzichten op zijn verscheiden arbeidsterreinen gestalte te doen aannemen.

Het is bekend, dat Calvijns werkzaamheid in 4 perioden uiteenvalt. Van 1536-1538 werkte hij in Geneve, samen met de predikant Farel. Door tegenkanting van de Geneefse Raad en politieke omstandigheden (spanningen tussen de Zwitserse (Zwingli!) en Geneefse Reformatie (Calvijn)) heeft hij dit werk spoedig op moeten geven, om van 1538-1541 drie goede jaren door te brengen in de Straatsburger vluchtenlingen-gemeente. In deze periode heeft Calvijn de bezonkenheid, die zijn aanvankelijk optreden in Geneve miste, gewonnen. Het zijn voor Calvijn vruchtbare jaren geweest. De kleine, . Franse vluchtelingengemeente heeft Calvijn haar liturgie geboden, die de grondslag werd voor onze Gereformeerde vorm van eredienst. Het contact met de gematigde Butzer en de vriendschap inet de Lutherse Melanchton verrijkten Calvijns gedachten. Het Psalmboek begon te ontstaan, en Calvijn bearbeidde de Straatsburgse liturgie naar eigen inzichten. Later zal hij op deze grondslag in Geneve gaan bouwen. Wij vinden de Straatsburgse orde van dienst terug in orde III van het dienstboek. Zij is uitgebreider dan de onder ons klassiek geworden liturgie. Een half jaar na Calvijns vertrek uit Straatsburg verschijnt een uitgave van een orde van dienst, waarin Calvijns hand onmisbaar aan het werk is geweest (de z.g.n. Pseudo-Romeinse liturgie, ontdekt in de tweede helft der vorige eeuw). Als Calvijn in 1541 naar Geneve wordt teruggeroepen, vat hij ook daar de reformatie van de eredienst op, en voert een liturgie in, die soberder is dan de Straatsburgse, maar draagster van dezelfde grondgedachten. Wij vinden haar ongeveer in Orde II van het dienstboek. Het is dus niet wel mogelijk, een gedetailleerde „calvinistische liturgie" te bieden.

Eigenlijk is dit gelukkig, want het zou tegen de geest van de Reformatie ingaan, als wij ons zonder meer zouden vastleggen op een door omstandigheden van de 16e eeuw bepaalde liturgie. Evenzeer is het onvruchtbaar, om te strijden, wie nu de meest „calvinistische Calvijn" is geweest, de soepele Straatsburger of de sobere Genèver. Heden ten dage wordt, door de voorstanders van een meer uitgebreide liturgie de Straatsburger nogal eens als paradepaard gebruikt. In de slechte huid, waarin de reformator stak, zit maar één Calvijn. Ongetwijfeld ligt in Straatsburg de grondslag voor onze liturgie, en wordt zijn streven in die stad gekenmerkt door zijn pogen, een brug te slaan tussen de reformatorische gezindten. Maar eveneens is zijn optreden aldaar aangepast geweest aan lokale omstandigheden. En van Geneve geldt hetzelfde: de tegenwerking van de Geneefse Raad heeft hem vaak doen toegeven in secundaire zaken als liturgische kwesties vaak zijn.

Hier komt één van de leidende motieven naar voren, die Calvijn voor ogen gehouden heeft bij al zijn liturgische bezigheid: de variabiliteit, de beweeglijkheid der liturgie. Hij spreke zelf: , , De Heeré God heeft ons niets uitdrukkelijks geleerd van de uitwendige discipline en ceremoniën, omdat deze ter zaligheid niet noodzakelijk zijn en naar de behoefte van volk en tijd op verschillende wijze moeten worden toegepast". Zo zijn er uit Calvijns werkzaamheid tot staving dezer rede voorbeelden te over te putten, die ons doen zien, dat de eredienst zich , , beweegt" rondom Woord en Sacrament. De reformator van 1536, die iedere week zijn begeerd avondmaalssacrament bedient, wil op dit punt de raad van Geneve in 1559 niet trotseren, die. het H. Avondmaal alleen wenst te zien bediend 4 zondagen, voorafgaande aan de grote feestdagen. Het is immers de , , aanklevende bediening der sacramenten" ? Wel zegt hij nadrukkelijk, dat hij hier zich bij neerlegt , .vanwege de zwakheid der mensen", waarmede hij geduld hebben wil, dus niet omdat hij het punt als zodanig onbelangrijk zou achten. Een nog steeds hoogst actueel standpunt. De Calvijn, die het Wóórd als schild opheft boven de eredienst, waakt hier voor vereenzelviging van ditzelfde Woord met het zijne. Of de H. Doop bediend wordt door onderdompeling of besprenging blijft hem om het even. Zo zijn talloze, voorbeelden te noemen. In ons laatste artikel hopen we hierop nog terug te komen.

De vraag kan opkomen, of een zekere liturgische willekeur hier niet in de hand zou worden gewerkt, alsof het min of meer om het even zou zijn, wat rondom woord en sacrament in de dienst des Woords geschiedt. Er zijn echter te duidelijk grenzen aan de liturgische vormgeving en bewegelijkheid gesteld, dan dat wij Calvijn dit verwijt zouden kimnen maken.

De eerste beperking vinden wij gelegen in wat men tegenwoordig zou noemen het „gesprekskarakter van de eredienst", waarmede bedoeld wordt, dat de gehele kerkdienst van votum tot zegen bepaald wordt door God, Die Zijn Woord en beloften verkondigt aan de gemeente, en door het antwoord van de gemeente in lied, gebed, belijdenis, enz. Wellicht doen we beter, hier het woord , , ontmoeting" te stellen. Calvijn onderstreept nadrukkelijk, dat de wettig beroepen dienaar spreekt namens God. Langs de ambtelijke weg komt God tot ons om de ontmoeting met Zijn gemeente te openen. De gedachte van de ambtsdrager als vertegenwoordiger Gods, verkondiger in Zijn Naam van Zijn heilige daden en drager van de sleutelen van het hemelrijk, hem in de bediening van het Woord toevertrouwd, draagt de gehele eredienst. , , Wie U hoort, hoort Mij", citeert Calvijn Lc. 10 : 16, en we zouden de rest ook kunnen aanhalen: „en wie U verwerpt, die verwerpt Mij, d.i. die verwerpt Degene, Die mij gezonden heeft!" Zo is de taak van de dienaar niet anders, dan het Woord zonder omslag door te geven, waarbij dat Woord zijn werk zal doen, waarin het de gewetens zal binden tot duisternis of ontbinden tot het Licht. In de discussie rondom , , De vrouw in het ambt" is deze gedachte van gereformeerde zijde weer sterk naar voren gekomen: de ambtsdrager spreekt namens Christus tot de gemeente. Verfrissend en verruimend is het dan ook, te lezen, hoe Calvijns preken niet anders zijn dan eenvoudige, nauwkeurige Woorduitleg, en hoe Calvijn zelf schrijft, dat de kwaliteiten van de dienaren des Woords bestaan in , , gezondheid van leer en heiligheid van leven". Dan is men , , begiftigd, met de gaven voor ambtsbediening noodzakelijk". Wellicht zouden wij heimelijk nog allerlei andere eigenschappen willen opmerken in een dienaar des Woords, waardoor wij hem , , goed" vinden, kwaliteiten van tong, gemoed of persoonlijke omgang. Voor Calvijn is dit bijzaak. Nochtans leidt het feit, dat God door Zijn dienaar auteur van het Woord en uitdeler van de sacramenten wil zijn, niet tot hoogmoed, want , , God gebruikt mensen, om ons ootmoed te leren. Als God door een engel uit de hemel sprak, zou het niet te verwonderen zijn, dat het gretig werd aangehoord, maar nu moeten wij blijk geven van eerbied jegens de Heere zelf, door ons leerzaam te betonen jegens Zijn dienaar, hoewel deze ons in geen enkel opzicht overtreft". Zo begint God door een klein mens het gesprek met Zijn ootmoedige gemeente, dat wij eredienst noemen.

Buiten het kader dezer ontmoeting kunnen nóch de sacramenten, nóch de activiteit van de gemeente in de eredienst een plaats ontvangen. Als het Avondmaal aan huis moet geschieden, bij een zieke: laat het een dienst der gemeente zijn. Nooddoop van kinderen door ambtelijk onbevoegden, wordt, ondanks het pleidooi van Augustinus nadrukkelijk afgewezen. Zelfs tast de onwaardigheid van een dienaar zijn volmacht niet aan, zolang de kerk hem handhaaft. Al datgene, dat niet opkomt uit deze volmacht, of als antwoord fungeert op dit Goddelijk doen, is taboe in de eredienst. De dienst des Woords hebbe de slagader te zijn van het levensbloed van Gods kinderen, dat hand en voet voor de komende week wil vullen. Hier toont dus Calvijn met zijn ambtsopvatting een overdadige vormenweelde krachtdadig aan.

Nauw met het voorafgaande verbonden is de gedachte, dat de dienst des Woords gekenmerkt behoort te worden door grote soberheid. Ook de rijkste ritus (quantitatief!) wordt gewoonte. Beide liturgieën, van Straatsburg en van Geneve, worden door deze soberheid gedragen. Knielen noemt Calvijn een Goddelijk bevel, maar aangezien de Heilige Schrift geen orde van dienst geeft, dreigt het gevaar, dat menselijke inzettingen, tot gebruik verheven, verwarrend zullen gaan werken, zoals veelheid van woorden het begrip misleidt en bemoeilijkt. Willen wij onze „klassieke" liturgie dan ook gaan verrijken, dan moeten wij beginnen met onze blik te verdiepen en te verinnigen door de schat met geduld uit de aarden vaten te puren.

Tot slot: Calvijn voegt aan dit alles nog een waarschuwing toe: „men moet niet lichtvaardig noch dikwijls of om geringe oorzaak tot verandering of vernieuwing overgaan". Wij mogen de liturgie van Geneve niet verabsoluteren met de zelfgenoegzame roep, dat de liturgie tot in finesses getoetst nu ons blijvend eigendom' is. Doch de praktijk wijst uit, dat Calvijn gelijk heeft, dat zij, die de liturgische opbouw van de dienst des Woords ingrijpend gaan wijzigen, dit in feite niet blijken te doen om , , geringe oorzaak". En die oorzaak zal wel met de benaming „dienst des Woords", en in ieder geval met de zaak, daarin tot uiting gebracht, ten nauwste samenhangen. Laat de liturgische orde voor ons geen criterium voor zuiverheid zijn, maar evenmin mag zij fungeren als een gelaat, dat verandert al naardat het hart geladen is van verheuging over nieuwe theologische ontdekkingen, die onder ons geen gemeengoed zijn of vervuld van aversie tegen wat sinds de Reformatie de harten en gedachten heeft bewogen en bezig gehouden rondom de dienst des Woords en der sacramenten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

CALVIJNS WERKZAAMHEID OP LITURGISCH GEBIED

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 maart 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's