Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse leerregels

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat God sommigen in de tijd met het geloof begiftigt, sommigen niet begiftigt, komt voort van Zijn eeuwig besluit. „Want al Zijn werken zijn, Hem van eeuwigheid bekend". (Hand. 15 : 18), en „Hij werkt alle dingen naar de raad Zijns willens". (Efeze 1 : 11). Naar welk besluit Hij de harten der uitverkorenen, hoewel zij hard zijn, genadiglijk vermurwt en buigt om te geloven; maar degenen, die niet zijn verkoren, naar Zijn rechtvaardig oordeel, in hun boosheid en hardigheid laat. En hier is het, dat zich voornamelijk voor ons ontsluit de diepe, barmhartige en evenzeer rechtvaardige onderscheiding der mensen, zijnde in. even gelijke staat des verderfs, of het besluit van Verkiezing en Verwerping, in het Woord Gods geopenbaard. Hetwelk, evenals de verkeerde en onreine en onvaste mensen verdraaien tot hun verderf, alzo de heilige en Godvrezende zielen een onuitsprekelijke troost geeft.

Hoofdstuk 1. Artikel 6.

Het gaat ons voor deze keer voornamelijk om de laatste zin van artikel 6. Daar wordt teruggewezen op het besluit van Verkiezing en Verwerping. Van dat besluit worden twee dingen gezegd : de verkeerde mensen verdraaien het en de Godvrezenden worden er uit getroost. De eersten verdraaien het tot hun verderf. Hoe verdraaien zij het en wie zijn die verkeerde en onheilige en onvaste mensen ? Zeer velen en in zeer veel groepen. Men spreekt in dit verband meest van pelagianisme. De monnik Pelagius en zijn strijd met Augustinus zullen wij nu maar laten rusten. Het pelagianisme verwierp de preedestinatie, d.w.z. de voorbestemming. Inplaats van de voorbestemming stelde dit stelsel de voorwetenschap. Zo leerde het pelagianisme toch nog een voorverordinering en deze werd dan omschreven als het besluit Gods, waarbij God de eeuwige zaligheid of straf had bepaald , , voor hen, wier volhardend geloof of ongeloof Hij tevoren had gezien". Hier steekt natuurlijk de gedachte van de vrije wil achter. De mens is hier niet zo diep gevallen, dat hij onbekwaam is tot enig goed en dus ook onbekwaam, om het goede te kiezen of om te geloven. De pelagiaanse mens is de mens van het synergisme : de mens doet wat en God doet wat Dat is helaas de leer, die onder hen, die de christennaam dragen, het meest verbreid is. Het is de belijdenis van roomse, griekse, lutherse, remonstrantse, wederdoperse, methodistische en andere christenen.

Desniettemin is deze leer in strijd met de Heilige Schrift. Ten eerste is er in de Schrift wel sprake van de voorkennis Gods, maar die voorkennis is meer dan een bloot weten. Het is een verkiezen. We denken aan 2 Tim. 2:19: , , De Heere kent degenen die de Zijnen zijn". Deze tekst brengt Numeri 16 : 5 in herinnering : , .Morgen vroeg dan, zal de Heere bekend maken, wie de Zijne en de heilige is, die Hij tot zich zal doen naderen ; en wie Hij verkoren zal hebben, die zal Hij tot zich doen naderen". Kennen in de zin van erkennen of uitverkiezen komt ook voor in 1 Korinthe 8:3: , , Maar zo iemand God lief heeft, die is van Hem gekend". Men denke ook aan 1 Kor. 13 : 12 : , , Nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben".

Maar we hebben het over voorkennis. Het grote Woordenboek, genoemd naar G. Kittel, zegt: In het N.T. wordt te voren kennen van God gezegd; Zijn te voren kennen is echter een verkiezen of voorbestemming, waarvan de Zijnen het voorwerp zijn. Zie Rom. 8, 29 en 11, 2. In 1 Petr. 1 : 20 is Christus het object. Dus deze voorkennis staat in nauw verband met voornemen en voorverordinering en uitverkiezing. Het pelagianisme vindt dus voor haar leer van de blote voorwetenschap Gods geen steun in de H. Schrift. Ook in het O.T. is kennen meermalen gelijk te stellen met verkiezen. Dat zien we in Genesis 18 : 19 : , , Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij de weg des Heeren houden". Kennen, opdat is geen bloot kennen. Het is kennen met een doel. Verder is daar Exodus 33 : 12 : , , En Mozes zeide tot de Heere : Zie, Gij zegt tot mij : Voer dit volk op!, maar Gij laat mij niet weten, wie Gij met mij zult zenden, daar Gij gezegd hebt: Ik ken u bij name : Gij hebt genade gevonden in mijn ogen". De betekenis uitverkiezen heeft het woord kennen ook in Amos 3:2; Hosea 13 : 5; Jeremia 1 : 5. Daar komt nog iets bij. Het is de leer der Schrift, dat het geloof niet voortkomen kan uit de natuurlijke mens. , , Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn". Daarom is het geloof een gave Gods, zoals Efeze 2 : 8 zegt. Het kan immers naar 1 Cor. 2 : 14 nooit uit de mens komen. Het geloof wordt uit genade gegeven, zegt Fil. 1 : 29. , , Want wie onderscheidt u en wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? " vraagt 1 Cor. 4 : 7.

Het geloof gaat dus niet aan de uitverkiezing vooraf, doch volgt er op. Hét geloof is de vrucht van de uitverkiezing in zoverre dat God het werkt in de harten der uitverkorenen. , , Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den Beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zij onder vele broederen. En die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd". Dat zijn bekende woorden uit Rom. 8 : 29, 30. Efeze 4 : 5 zegt het niet anders : „Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde: Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil". En dan is er ook nog Hand. 13 : 48 : , , Daar geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven".

Het is voorts opmerkelijk, dat velen, die een pelagiaanse uitverkiezingsleer huldigen, toch belijden dat God alles in hen gewerkt heeft. Hier klopt iets niet. En dan is niet te vergeten, dat ook bij de leer der voorwetenschap het getal dergenen die zullen geloven en zalig worden, onwankelbaar vast staat. De voorwetenschap Gods laat immers geen vergissingen toe. Ook bij de voorwetenschap kan de mens er niets meer aan veranderen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat niet weinige theologen een beperking hebben aangenomen in Gods weten, willen en kunnen. De mens houdt de beslissing in handen en God zelf weet niet hoe het vallen zal. Dit is inderdaad een troosteloze leer, want als dit waar is, is het uitgesloten dat er ooit eentje van deze gevallen mensheid zalig wordt.

De verkeerden verdraaien dus de leer der Verkiezing en Verwerping tot hun eigen verderf. Immers als 't waar is, dat zij zelf het geloof in zich moeten werken, hehoeven of kunnen zij er God niet om bidden. Zij moeten 't juist zelf doen. En zij kunnen het niet zelf. Welnu, dan moet hun gebed verstommen. En als zij omgekeerd menen, dat zij wel kunnen geloven, bedriegen zij zichzelf met een ingebeeld geloof.

Artikel 6 spreekt van een verdraaien van het besluit der uitverkiezing en verwerping. Dat gebeurt b.v. ook zó, dat men leert, dat er een besluit Gods is om aan alle gevallen mensen een genoegzame genade aan te bieden. Dit besluit kan er niet geweest zijn, want in de werkelijkheid is er niets van te vinden. Alle eeuwen door is er slechts een klein gedeelte van de mensheid met het evangelie bekend geweest. Als er werkelijk een besluit was om in alle geslachten tot iedereen der mensenkinderen verkondigers van deze zeer blijde hoodschap te zenden, dan was dat besluit ook uitgevoerd. Men kan ook niet zeggen, dat God zich met de verkondiging van het evangelie niet bemoeit en dat maar overlaat aan de mensen. Doch daarover lezen we in de H. Schrift iets heel anders. Niet alleen dat Saulus van Tarsen geroepen is tot de verkondiging van Godswege — en hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden zijn? , Rom. 10 : 15, — doch hem is zeer bepaald van God zelf een plaats gewezen waar hij werken moest en van een andere plek is hij teruggehouden. Hand. 16. Op deze wijze verdraaien de verkeerde mensen Gods besluiten tot hun eigen verderf, want zij meten zich aan het evangelie verkeerd te verkondigen en dat zonder gezonden te zijn. Maar nog zijn wij er niet. De werkelijkheid leert, dat niet allen, die het evangelie horen, dit aannemen met een waar geloof. Wat zeggen nu de verkeerde mensen ? Eerst zeggen zij, dat ieder voldoende genade ontvangt in de verkondiging. Tegenwoordig koestert men gaarne' de gedachte, dat Woord en Geest altijd en voor iedere hoorder innig en op dezelfde wijze voor ieder verbonden zijn.

Woord en Geest worden iedere hoor­der geschonken en nu hangt het er van af, welk gebruik de mens er van maakt. Dat leert Rome en dat leerden de remonstranten ook. De genade van het geloof wordt geschonken aan hen, die van de prediking van het evangelie en van de verlichting door de H. Geest een goed gebruik maken en doen wat in hun vermogen is. Maar de Schrift leert, dat de mens gans onwillig en onmachtig is, dat het geloof een onverdiende gave der genade is en dat de zaligheid ook onderwerpelijk Gods werk is. Wat een sombere prediking moet hier het gevolg van zijn. Men moet in deze kringen de mens prediken en de Wet, altijd maar de Wet. De mens moet een goed gebruik maken van de aanvankelijke genade. De mens moet het geloof in zich scheppen en ontwikkelen. De mens moet zichzelf bewegen om God van harte te zoeken. En die mens is totaal machteloos en onwillig. Hoe kan er bij zo'n verdraaide verkiezingsleer ooit iemand zalig worden? De verkeerde mensen verdraaien de waarheid der verkiezing dus tot hun eigen verderf.

En dit geldt ook nog voor een vol­ gend punt. Wat een somber leven moeten zij leiden, die de pelagiaanse of remonstrantse verkiezingsleer aanhangen en met hun eigen leer ernst maken. Immers zij leren, dat geen enkele gelovige enig houvast heeft. Ook al gelooft iemand in waarheid en al heeft hij daardoor de vergeving en het recht ten leven ontvangen, het is volstrekt niet zeker, dat hij dat geloof behouden en alzo de zaligheid verwerven zal. De Christus van deze mensen bewaart hen niet. De duivel kan ze uit Zijn hand rukken. God ziet lijdelijk toe of het de duivel misschien gelukt. Deze gelovigen moeten zidhzelf 'bewaren. Nu is het merkwaardige dit, dat de allermeeste christenen wel het pelagianisme hebben aangenomen, maar dan vermengd met een bijbelse verkiezingsleer. Doch telkens komt dan het verkeerde om de hoek kijken. Ook op deze wijze wordt de rechte troostrijke leer der verkiezing verdraaid.

Maar over deze troost der verkiezing zou ik graag in het volgend artikel iets schrijven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's