Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE TIEN GEBODEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TIEN GEBODEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor zondaren geschreven.

III.

De Tien Geboden zijn zeker geen blijvende gestalte van des mensen levenswet en de ware religie.

Dat kan men wel met zekerheid zeggen. Maar dat zegt nog niet; dat wij op aarde niet aan die Getooden zouden gebonden zijn. Immers heel de profetie gaat voorbij, maar daaraan zal niemand een grond ontlenen om te beweren dat wij ons derhalve van Gods Woord, zoals dat in de profetie gegeven is, niets hebben aan te trekken.

Ook het ten dele van onze kennis kan geen reden zijn om de profetie niet ernstig te nemen. Want hetgeen ten dele is, zal eerst te niet gedaan worden, als het volmaakte zal gekomen zijn. (Ygl. 1 Cor. 13 : 8 v.v.).

Wij staan nog in het ten dele, dat God voor ons heeft weggelegd in deze bedeling, en het is genade, daaraan deel te hebben. En als dat zo is, zijn wij in de dingen van het Koninkrijk Gods, zolang wij op aarde zijn, als de kinderen, omdat het volmaakte nog niet gekomen is en wij nog niet te niet hebben gedaan wat des kinds is.

Anderzijds kunnen wij de Tien Geboden niet in het paradijs plaatsen, hoewel zij uitdrukking geven aan des mensen levenswet en in dien zin de mensheid bindend.

De naar Gods beeld geschapen mens in de staat der rechtheid, staat als zodanig in levende gemeenschap met God. Het geschapen naar het beeld Gods houdt die gemeenschap in en stelt die gemeenschap tot voorwaarde voor het bereiken van des mensen bestemming.

Hoe anders zal de mens het beeld Gods bewaren en realiseren, dan alleen in bestendige gemeenschapsoefening met Hem, Wiens beeld hij draagt?

De mens is een levend wezen en niet een afdruksel, een stempel of dode vorm, derhalve is hij in beweging, hij neemt toe in kennis en wijsheid, hij groeit en zo zou naar zijn bestemming het beeld Gods steeds rijker worden en een toenemende afschaduwing van de deugden Gods.

Naar zijn schepping en naar zijn bestemming ligt het derhalve in het wezen van de mens, een afschaduwing en spiegel van Gods deugdenbeeld te vertonen.

Dat is de heerlijkheid en de adel van des miensen schepping en bestemming.

Deze verheven situatie houdt tevens in, dat de mens, krachtens zijn schepping naar Gods beeld een eeuwige bestemming heeft. D.w.z. de schepping naar Gods beeld betekent op zi.ch zelf eeuwige toekomst voor de mens.

Hij toch draagt het beeld van de eeuwige God. Niet het beeld van een beperkt, een eindig wezen, maar van de Oneindige!

Daarom kan dat schepselmatige beeld nooit de ganse werkelijkheid van de volheerlijke God in haar volheid weerspiegelen. Daar zou, bij wijze van spreken, altijd nog aan te kort komen, terwijl de onpeilbare diepten Gods altijd weer nieuwe dingen zouden openbaren, die in de naar het beeld Gods geschapen mens gestalte zouden verkrijgen.

Heel de mensheid ware daarbij betrokken en deelde in de gestalte van de heerlijkheid Gods in kennen en handelen.

En zoals boven reeds werd opgemerkt, dit proces der ontplooiing van de heerlijkheid van de schepping naar Gods beeld, zou zich voltrokken hebben in bestendige gemeenschapsoefening met God. Zo ving het aan. De harmonie der gemeenschap is het gegeven in de blijde morgen der schepping. Het eerste ontwaken van de mens op het machtwoord van zijn Schepper, valt samen met de ontdekking van de daarin gegeven levensrelatie : Hij aanschouwt zijn Schepper, zijn God, die hem bij de hand vat en binnenleidt in de hof, die Hij voor hem heeft bereid, ja, die ook met hem spreekt.

Sta daarbij even stil! Zonder twijfel heeft God gestalte aangenomen, toen Hij zich aan hem bekend maakte. Hóe, dat weten wij niet, maar Hij sprak met hem, stelde Zich met hem in gemeenschap, ging met hem om, van persoon tot persoon. Adam ontdekte in dit onbeschrijfelijke ogenblik God en zich zelf en hij ontdekte ook, dat hij het beeld en de gelijkenis droeg Desgenen, met Wien hij van doen had. Het was alles klaar en duidelijk en hij bewaarde het gesproken woord Gods, zodat hij het later ook aan Eva kon mededelen, een woord van gezag en levenswijshed, een richtsnoer voor zijn leven, een vermaning en een bedreiging tegelijk.

De mens is nooit zonder het Woord Gods geweest, heeft Calvijn terecht opgemerkt.

Naar Gods beeld geschapen, beeld Gods zijn, het goddelijk deugdenbeeld op schepselmatige wijze weerspiegelen: ziedaar des mensen wezen en bestemming. Gemeenschapsoefening met zijn Schepper, dat is zijn levenswet: liefhebben de Heere, zijn God, met geheel zijn ziel, met geheel zijn verstand en hart en met alle krachten. God liefhebben — levenswet. En als het Gode behaagd heeft Zijn beeld te verwerkelijken in de mensheid, dan is de reflex van de liefde tot God, liefde tot de naaste.

Nog eens. Daarin is des mensen levenswet gelegen.

Die levenswet behoefde in de paradijsstaat slechts één gebod, één enkele uitdrukking van Gods wil: Van deze boom zult gij niet eten. Dat gold van die éne door God aangewezen boom. Niet om het bijzondere van die boom of het bijzondere van zijn vrucht. Neen : enkel en alleen het goddelijke souvereine: , , Ik wil, dat gij van die boom niet eet".

Het niet willen Gods heeft dus geen betrekking op iets onwerkelijks, maar op een aangewezen boom, die evenals andere bomen, door Hem is geschapen en op de afzondering, de heiliging van die boom, enkel en alleen, omdat God dat wil.

Liefde tot God is bereidvoUe eerbiediging en dienst van Zijn wil.

In het paradijs was één gebod afdoende om des mensen levenswet af te beelden. Meer dan het gebod is de levenswet zelf. Doch ook dit gebod was. Adam ten leven gegeven, hoewel het hem ten dode is geworden.

De Tien Geboden zijn de mens als zondaar gegeven. Heel de vorm verraadt zulks. God richt Zich in de Tien Geboden tot een mens, wiens religieus en zedelijk leven verdorven is door vele ongerechtigheden.

Vier geboden heeft God nodig gevonden om de zondaar te ontdekken aan zijn goddeloosheid en valse godsdienst en hem indachtig te maken aan de oorspronkelijke zuiverheid der religie. Heel nadrukkelijk en persoonlijk klinkt het tegenover alle afgoderij en vreemde goden : , , Ik ben de Heere, uw God".

En hoe veelvuldig hebben de profeten het volk Israël bepaald bij de Schepper van hemel en aarde, die alleen God en een enige Heere is ?

Eenmaal gevallen en bij de verstoorde gemeenschap met God, moest de in rechtheid gewonnen Godskennis in het zondig geslacht snellijk tot vaagheid en onvermogen vergaan. De verbeelding bracht een drom van goden voort, die hemel en aarde scheen te bevolken.

Vandaar: Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

De gebroken gemeenschap met de levende God, nam het echte, het concrete en werkelijke van zijn godsdienst weg, zette de mens in de eenzaamheid en deed over hem een gevoel van Godverlatenheid en vrees komen. Enerzijds dreef dit uit om iedere vreemde macht, die zich aan hem en vooral tegenover hem manifesteerde in de storm, in de waterval, kortom in de z.g. natuurverschijnselen, voor een God te houden. Anderzijds trachtte hij die gunstig jegens zich te stemmen, teneinde hun grimmigheid te ontgaan, en ten slotte zocht zijn behoefte aan gemeenschap met het als goddelijk voorgestelde verwerkelijking in zijn uitbeelding.

Vandaar: Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.

Met grote nadruk wordt het gezegd : gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen.

Immers daarin is een gruwelijke miskenning van de verheven Majesteit des Heeren én verkrachting van het wezen en de bestemming van de mens, die naar Gods beeld werd geschapen.

God, die Zijn eer niet aan een ander kan geven, getuigt van Zijn toorn en naijver over zulke gruwelen.

Wij zien dus, hoe deze geboden alle afgoderij en valse godsdienst afsnijden, om de mens te ontdekken aan de ontaarding van zijn wezen en de ongerechtigheid, waarin hij is gevallen jegens de Heere God.

Dat betekent niet alleen, dat de Tien Geboden aan zondaren werden gegeven om hen aan deze dingen te ontdekken, maar het betekent ook, dat de Heere, die tot de mens komt met deze Geboden om hem aan zijn wezen en bestemming te herinneren, met die mens geen voleindiging wil maken.

De verschijning Gods op de Sinaï is een daad van genade. De Heere maakte zich bekend aan Zijn volk. Hij gedacht Zijn Verbond met Abraham, Izaak en Jacob. De Tien Geboden zijn daarvan getuigenis.

Als de gekende God waakt Hij over Zijn Naam en het gebruik van Zijn Naam. Hij openbaart zich als de Heilige. Over het Sabbathsgebod werd reeds in een vorig artikel gehandeld.

Hoe wil nu iemand beweren, dat de Wet der Tien Geboden voor ons niet of niet meer geldt ? Of dat wij vrij zijn van die Wet ?

Vooreerst hebben wij kunnen opmerken, dat de Heere God in de Tien Geboden Zijn goddelijke deugden openbaart. Zijn enigheid, goddelijke heerlijkheid, gerechtigheid, barmhartigheid. Zijn heiligheid en lankmoedigheid. Verder geeft Hij door het gebod en verbod Zijn wil te kennen, n.l. dat de mens die God en Hem alleen zal dienen en in gehoorzaamheid aan Zijn gebod leven. Hij zal daartoe alleen bekwaam zijn, als hij die Wet, d.w.z. de openbaring van het goddelijk deugdenbeeld in zijn hart draagt. En hoeverre de gevallen mens daarvan verwijderd is, kan hij alleen ontdekken in de betrachting der Wet. Het is immers zijn bestemming het goddelijk deugdenbeeld in zijn hart te dragen, want hij is naar Gods beeld geschapen.

M.a.w.: De mens ontdekt in de Wet der Tien Geboden zijn levenswet, met welke hij gebroken heeft, zodat zij hem ten dode wordt. Door de Wet is de kennis der zonde. (Rom. 3 : 20).

Het staat dus niet zó, dat wij kunnen zeggen : wij , , Christenen" behoeven de Wet der Tien Geboden niet te volbrengen, omdat Christus de Wet vervuld heeft, maar het zal er om gaan te belijden, dat wij Gods Geboden niet kunnen onderhouden, daarom het leven derven, tenzij wij deel hebben aan de nieuwe gerechtigheid, de gerechtigheid Gods in Christus.

Het gaat om de kennis van die enige God en die van onze levenswet en onze levensbestemming, zoals wij herhaaldelijk hebben aangetoond.

Het gaat derhalve in de Tien Geboden om de hoogste belangen van iedere mens persoonlijk en van de mensheid in het algemeen. En gelijk God de Heere op de Sinaï begon met de Wet der Tien Geboden, ving de Christus Zijn Middelaarswerk aan met de uitlegging van de Wet en de vertolking van het goddelijk recht in de Bergrede, en dat op een wijze, die alle mensen schuldig stelt voor God en onder het oordeel der Wet, niemand uitgezonderd.

Als God nu zó grote plaats aan de Tien Geboden heeft gegeven en ons door haar wil onderrichten tot Godskennis en kennis van onszelf, kan iemand moeilijk volhouden, dat zondaren vrij zijn van deze Wet. De reformatoren hebben wel goed begrepen, dat de Wet der Tien Geboden in het leven van Gods kinderen op tweeërlei wijze aan de orde komt: in de'ontdekking, waarover werd gehandeld, èn in het stuk der dankbaarheid.

Het is de grondwet van het religieus zedelijke leven in de gestalte, welke God heeft nodig geacht voor de geval­len mens.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE TIEN GEBODEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's