Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk I. Artikel 7. De verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijke geslacht, van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen Zijns wils tot de zaligheid, louter uit genade uitverkoren heeft in Christus

Dat er een Verkiezing Gods is, een uitverkiezing, hebben we in het vorige artikel gezien. Heel vaak wordt daar dit verwrongen beeld, deze carricatuur van gemaakt, dat God uit duizenden, die verlangen om het eigendom des Heeren te zijn en Hem te dienen, slechts een bepaald gedeelte kiest. Men zegt dan, dat het niet geeft, wat de mens doet en hoe hij bidt of zoekt of werkt. De allergrootste inspanning kan hem niets baten, als hij niet uitverkoren is. Dat is lijnrecht tegen de H. Schrift in. Daar staat 't juist omgekeerd: wie zoekt, die vindt, wie klopt, zal worden opengedaan. Daar is niet een grote schare van mensen, die God zoeken. Daar is op heel de wereld niemand, die God zoekt. (Rom. 3). Maar nu zoekt God mensen. Hij verkiest ons mensen te zoeken en zalig te maken. Hij verkoos daartoe echter niet alle mensen. Het geloof is een gave Gods, doch niet aller.

Wat is nu die verkiezing ? Vanouds heeft men al gezegd, dat dit een daad Gods in de tijd is. Dat is waar. Er is een verkiezing Gods in de tijd. Er staat van Noach : „Maar Noach vond genade in de ogen des Heeren". Uit het vers dat voorafgaat blijkt duidelijk, welk een uitverkiezing dat is. Er staat immers in Genesis 6:7: En de Heere zeide : Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van de aardbodem, van de mens tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. Maar...….

Na de zondvloed wordt de zegen uitgesproken over Sem en Japhet, de vloek daarentegen over Kanaan. Zo is ook het volk Israël uitverkoren uit de volken. Deut. 7 : 6 zegt van Israël: , , Want gij zijt een heilig volk de Heere uw God; u heeft de Heere uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, , die op de aardbodem zijn". Hier is het dus geen verkiezing tot een ambt. Hier is het ook een uiiverkiezing. Wanneer heeft deze verkiezing plaats gehad ? Leefde het volk Israël in Kanaan en heeft God het daar en toen verkoren ? Neen, want de Heere had reeds veel vroeger bemoeienis met Israël. De verkiezing als daad begint immers op dit ogenblik, dat God bijzondere bemoeienis met het volk begint te houden. Ik spreek van bijzondere bemoeienis. De Heere heeft het leven en lot van alle volken geleid. Doch Hij heeft niet alle volken tot Zijn eigendom gemaakt. Dat heeft Hij alleen met Israël gedaan. Waarom heeft God dit voorrecht alleen aan Israël geschonken? Niet omdat het zo'n groot volk was, staat in Deut. 7 : 7. En ook niet om hun gerechtigheid en de oprechtheid van hun hart, staat in Deut. 9 : 5.

Waarom dan wèl ? Omdat de Heere Israël lief had. Dat staat in Deut. 7:8: , , Maar omdat de Heere ulieden liefhad en opdat Hij hield de eed, die Hij uw vaderen gezworen had, heeft u de Heere met een sterke hand uitgevoerd". Dus de bijzondere bemoeienis met Israël is reeds begonnen bij de vaderen, bij Abraham, Izaak en Jacob. Tot Abraham heeft de Heere gezegd : , , Ik zal u tot een groot volk maken en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden". Hoe zou dat grote volk zijn ! Was de Heere toen al besloten om het tot een bijzonder volk te maken ? Dat volgt wel uit Genesis 18 : 19 : „Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij de weg des Heeren houden, om te doen gerechtigheid en gericht". Dus God verklaart hier, dat hij een voornemen heeft om Abraham tot een groot volk te maken, dat de weg des Heeren moest houden. Daar is dus in de dagen van Abraham nog geen volk Israël. Maar de Heere belooft, dat Hij Abraham tot een groot volk zou maken. Het was dus een voornemen bij de Heere. Men kan moeilijk zeggen, dat deze belofte een daad in de tijd is. Dr. Woelderink heeft eens geschreven, dat de Dordtse Leerregels handelen van de verkiezing, zoals zij een plaats heeft in de Raad van God, in Zijn besluiten van vóór de grondlegging der wereld, de z.g. verkiezing van eeuwigheid dus. Hij vervolgt: , , Maar het Oude Testament kent de verkiezing niet in dit verband. Voor de profeten is de verkiezing altijd een daad van God in het heden, die daad, door welke Hij uitroept uit het midden van hen tot wie men behoort, waardoor Hij afzondert en heiligt. Het gaat hier niet over een besluit, dat God bij zichzelf genomen heeft en waarvan Hij alleen weet heeft, maar het gaat over een daad, die openbaringsdaad genoemd kan worden, en die als zodanig niet verborgen is, maar klaar en kenbaar".

Ik geloof niet, dat dit zo erg vaststaat. Wanneer heeft God Israël verkoren om Hem tot een eigendom te zijn ? Toch zeker lang vóór dat volk er was, want de belofte aan Abraham is eeuwen tevoren reeds gegeven. En is toen dat voornemen om Zich een volk te formeren, pas ontstaan? God heeft een voornemen. Dat voornemen heeft Hij aan Abraham bekend gemaakt. Hoe „oud" was dat voornemen ? In elk geval is bij Israël geen sprake van een verkiezing als daad alleen. Want die verkiezing is reeds aan Abraham beloofd. En dan is er nóg wat. Hoe „oud" is die liefde, waarmee God Israël heeft liefgehad ? In Jeremia 31:3 lezen we : Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. Hoe ver strekt zich hier de betekenis van eeuwig uit ? Sommigen zeggen : dit is een liefde van de tijd van Abraham af. Met welk recht zegt men dat ? Toen is zij het eerst geopenbaard. Is deze liefde toen ook het eerst opgeweld in God ? In elk geval was het een liefde tot een volk, dat nog niet bestond. En het komt mij voor, dat de eeuwige liefde uit Jeremia 31 teruggaat tot vóór de grondlegging der wereld. In elk geval staat het vast dat de verkiezing van Israël eerst een voornemen was en niet eerst een daad van roeping en afzondering.

Doch wat men ook spreke over de verkiezing als een daadwerkelijke roeping of afzondering, deze neemt toch de voorkennis en voorbepaling Gods niet weg ? Daar is bij God een kennis van het toekomstige. In Jesaja 42 : 9 zegt God, dat Hij nieuwe dingen verkondigt; „eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden die horen". Alles van de mens staat in Gods boek. „Uw ogen hebben mijn ongevormde klomp gezien j en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was". Psalra 139 : 16. Dit is evenwel geen blote voorkennis. Alle dingen geschieden naar de Raad Gods. In Jeremia 32 : 19 wordt de Heere genoemd: groot van raad, machtig van daad. Die raad Gods geschiedt altijd : , , De Heere der heirscharen heeft gezworen, - zeggende : Indien niet, gelijk Ik gedacht heb, het alzo geschiede, en gelijk Ik beraadslaagd heb, het bestaan zal Want de Heere der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten, wie zal het dan breken? Jesaja 14 : 24—27. Die raad is oud, Gods besluiten staan al lang vast. Zij zijn van den beginne. Want God is het , , Die van den beginne aan verkondigt het einde, en van ouds af die dingen, die nog niet geschied zijn ; Die zegt: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen". Jes. 46 : 10. In het Nieuwe Testament lezen wij ook van die raad Gods. Volgens Hand. 2 : 23 is , , Jezus door de bepaalde raad en voorkennis Gods overgegeven". Zoals er nu aangaande alles een raad Gods bestaat en er niets geschiedt buiten die raad om, zo is er ook een verkiezing tot zaligheid in die raad des Heeren. Gelijk de Heere een voornemen had om uit Abraham zich een volk te formeren en dat volk tot Zijn eigendom te roepen en aan te nemen, zo heeft de Heere ook een voornemen met betrekking tot ieder die ooit in Christus zou geloven. De verkiezing is een daad. God grijpt de uitverkoren zondaar in 't hart, opent zijn ogen voor zonde en ellende, maakt hem tot een goddeloze en verlorene in eigen gedachten, trekt hem tot Christus, en veel meer. Doch aan deze verkiezing als daad gaat een voornemen vooraf, een verkiezing als besluit.

Zou het een groot verschil maken als de verkiezing Gods alleen een daad in de tijd was ? Dat zou m.i. niets geen verschil maken. Want ook in het laatste geval heeft de mens er geen invloed op. Het is niet naar de werken. Zalig wordt niet het ganse Israël, maar een overblijfsel naar de verkiezing der genade. God verkiest dien Hij wil. Het gebed of het werk van de mens heeft daar geen invloed op. De deugd of de goedheid des mensen levert niet het minste motief.

Als het nu toch in principe geen verschil maakt of er ook een besluit van verkiezing is en niet alleen een daad, waarom leggen wij dan zo'n nadruk op dat besluit en dat voornemen Gods? Omdat de Heilige Schrift dat ook doet. En dan is er nóg iets. Waarom wordt de verkiezing in het besluit Gods zo fel bestreden ? Omdat men bij de verkiezing, als daad alleen, meer ruimte denkt te hebben voor de mens. De mens moet enigszins mee kunnen beslissen. Maar hij beslist niet mee. Het is niet uit de werken, het is naar en uit genade. Waar spreekt de Bijbel over de uitverkiezing in het voornemen Gods? Ik heb dit al laten zien bij Israël. Daar gaat het voornemen vooraf en dat wordt aan Abraham bekend gemaakt. En in 2 Tim, 1 : 9 lezen we van God : „Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping ; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus voor de tijden der eeuwen".

In het verband is het zó, dat Paulus Timotheüs bemoedigen wil. God is zo sterk. Timotheüs moet er eens aan denken, hoe de Heere hen zalig gemaakt heeft. Dat zalig maken omvat het geven van Christus aan het kruis en het toe­ passen van Christus aan de gelovige. Dat God zaligmaakt, betekent dat Hij de zaligheid voor de kerk verwerft en toepast. De roeping is een deel van dat zalig maken en is een krachtdadige roeping. Daar is aan de gemeente een onwederstandelijke daad van genade geschied door een , , heilige roeping", d.w.z. door een Goddelijke, krachtdadige, vaste en onverbrekelijke roeping. Deze zaligmakende roeping is gekomen tot bepaalde personen, die de gemeente van Christus vormen. Naar welke maatstaf zijn zij uitgelezen ? Niet naar de maatstaf hunner werken, doch naar de maatstaf van Gods eigen voornemen. Dat voornemen Gods was dus reeds vóór de aanvang der tijden vastgesteld, voor iemands doen er dus enige invloed op kon uitoefenen, dat Zijn gena ons redden zou. Die genade is gegeven in Christus Jezus voor de tijden der eeuwen. Dit laatste wil men opvatten als : , , voor eindeloos lange tijden". Het komt mij voor, dat men hier gerust kan denken aan de , , tijd" voor alle tijden. In Efeze 3 : 11 lezen we van een voornemen der eeuwen of het eeuwig voornemen. Dat eeuwige voornemen is ook hier bedoeld. Het wordt eveneens genoemd in Rom 8 : 28 : , , dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn" en in Rom. 9:11 , , opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve". Duidelijk komt de betekenis van dit voornemen mede uit in Efeze 1:11: , , In Hem, in welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar de Raad van Zijn wil". Dat voornemen is Gods eigen voornemen, zegt 2 Tim. 1 : 9. Het heeft dus enig en alleen in God zijn grond. Dat er zulk een voornemen Gods is, wordt naar voren gebracht als een grond voor het vertrouwen van de begenadigde. Het steunt dus op vele uitspraken van de H. Schrift, dat de Dordtse Leerregels de verkiezing beschrijven als een voornemen.

De grondslag der zaligmakende genade is gelegd in de eeuwigheid. Daar is een eeuwig voornemen om Christus aan de wereld te schenken en uit die wereld aan Christus Zijn volk te schenken tot een eigen volk. De verkiezing is niet alleen de daad van de roeping. Die roeping geschiedt naar het voornemen. In het voornemen begonnen de dingen. Lang voordat er een volk Israël is in Egypte of in de woestijn, is er reeds een voornemen Gods om dat volk uit alle volken tot Zijn eigendom te maken. En de gemeente van het Nieuwe Verbond is in het voornemen Gods begrepen en heeft in dat voornemen genade ontvangen vóór de tijden der eeuwen. Of men dat voornemen in de tijd na de schepping of in de eeuwigheid vóór de grondlegging der wereld plaatst, doet aan de zaak niets af. Het blijft een voornemen, voordat er nog éne gelovige onder het Nieuwe Verbond was geboren. Doch de Schrift geeft voorts grond genoeg om de verkiezing ie stellen in de eeuwigheid.

Is dit voornemen misschien veranderlijk onder invloed van 's mensen zonde of deugd?

Daarover de volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's