Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OVERDENKINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OVERDENKINGEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Bij het verschijnen van Berkouwer's boek over de theologie van Karl Barth : „De triomf der Genade", hebben wij het voornemen gemeld op dit boek terug te komen. Als wij dit thans willen doen, vindt het nóg altijd zijn aanleiding in dezelfde bezwaren, die wij bij eerste kennismaking met dit boek gevoelden. Wij handhaven intussen de lof, destijds aan dit werk toegezwaaid en de pers heeft wel bewezen, dat wij daarin niet alleen staan.

Wij zijn van mening, dat velen, die tot de kennisneming van de bereids grote reeks van lijvige delen der Kiichliche Dogmatik van Karl Barth niet toekomen, — om van bestudering nog niet te spreken, want dat zal wel bij enkelen blijven — in dit werk van Berkouwer een welkome en zonder twijfel bekwame gids hebben om in de gedachtengangen van Karl Barth te worden ingeleid.

Wij vrezen, dat velen onder de bekoring van de Zwitserse theologie gekomen door de , , Triomf der Genade" van collega Berkouwer, als , , gereformeerde" theologen van hun overgeleverde vastheid zullen inboeten, temeer, indien zij Kuyper en Bavinck bezig zijn te vergeten.

Misschien vergis ik mij ; maar het komt mij toch voor, dat het in de laatste tijd niet ontbreekt aan symptomen, die daarop zouden kunnen wijzen. Reeds een en ander maal hebben wij de aandacht er op gevestigd, dat in de kringen der Gereformeerde Kerken publicaties verschijnen, die dezelfde geest ademen als de nieuwe koers in de Hervormde Kerk, welke thans niet vreemd is aan de influentie van Karl Barth.

Deze verschijnselen mogen er toe bijdragen zo mogelijk nog meer te betreuren, dat prof. Berkouwer zo weinig werk heeft gemaakt van de kritiek. Het ontbreekt niet aan kritiek, maar zelfs in het tweede deel: de , , beoordeling", blijft Berkouwer vóór alles de geduldige lezer, onderzoeker, luisteraar, beschouwer van wat Barth schrijft en bedoelt. Dat is zonder twijfel een verdienstelijke houding en tegenover een man als Barth ook nodig en in ieder geval gerechtvaardigd, maar er zijn toch wel heel belangrijke punten, en zelfs hoofdstukken in de beschouwingen van Karl Barth, waarin hij vierkant in strijd is met de Schrift, of er totaal naast staat. Dat is Berkouwer natuurlijk niet ontgaan en hij wijst er ook zelf een eri ander maal op, zonder dat men van een krachtig verweer kan spreken.

Zelfs de titel van zijn boek, die het niet alleen goed doet, maar ook zo radicaal de roos treft van de Barthiaanse beschouwingen — Barth zelf spreekt, van de Triomf der genade — wordt door Berkouwer zonder commentaar of kritische noot overgenomen.

De gereformeerde theologie toch kan óók spreken van de Triomf der Genade, doch dan wordt het toch anders dan bij Karl Barth en zij kan met niet minder recht de ganse openbaring zien onder het aspect van de Triomf der Gerechtigheid, en evenzeer onder het aspect de Triomf der Waarheid.

Juist, omdat de gereformeerde theologie een ander boek zou schrijven over de Triomf der Genade, is de zaak niet zo eenvoudig en prof. Berkouwer zou de gereformeerde gezindheid een dienst bewezen hebben, als hij de controversen van de theologie van Barth met de gereformeerde theologie scherper had getekend. Soms vloeit het woord onaanvaardbaar uit zijn pen.

Het mag toch van genoegzaam belang heten om dat onaanvaardbare in het licht te stellen, terwijl het thans in zijn geduldig luisteren naar Barth dreigt verhuld te worden in de sfeer der Triomf.

Niemand toch is zo dwaas om te menen, dat , , onaanvaardbare" op enig punt in Barth's beschouwingen, aangetekend door zulk een voorzichtig en geduldig beoordelaar als Berkouwer, zozeer op zichzelf zou staan, dat het verder niets had uit te staan met het verband des geheels, zodat men zulk een punt zonder meer kan passeren.

Veeleer kan men verwachten, dat het , , onaanvaardbare" dieper grijpt en terecht bezwaren tegen heel de opzet van deze theologie naar voren zal brengen.

Zoals reeds werd opgemerkt, ziet Berkouwer, en terecht, de vrije en beslissende genade Gods als het thema van deze theologie.

Om dit thema te belichten, gaat hij achtereenvolgens handelen over de triomf der schepping, de triomf der verkiezing, de triomf der verzoening en de triomf der toekomst.

Zoals men verwacht, begint Berkouwer met de vraag te stellen, of reeds in verband met de schepping van triomf kan worden gesproken, omdat triomf een vijandige macht onderstelt of althans een weerstand, die overwonnen moet worden, (blz. 48 v.).

Vanuit de gereformeerde belijdenis kan dat natuurlijk niet zo gesteld worden. Zij leert immers, dat de algenoegzame God uit Zijn vrij welbehagen de wereld schiep met alles wat daarin is. Zij weet van geen weerstand of vijandelijke macht, welke vóór de aanvang der schepping, of met de schepping door God overwonnen zou moeten worden. Dit zou ook geheel en al in strijd zijn met het geloof in de enige, almachtige en vrijmachtige God, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn.

Het orthodoxe Schriftgeloof leert dat de zonde in de wereld kwam en dat God vijandschap zette tussen het zaad der vrouw en het zaad der slang (Gen. 3 : 15), terwijl Christus een licht over de val laat opgaan, waarin gezien wordt, dat engel en mens tezamen in de val betrokken zijn, als Hij zegt, dat de duivel de vader der leugen en een mensenmoordenaar van de beginne is. (Lukas 8 : 44).

Wij vinden van deze droevige geschiedenis van duivelse verleiding in Genesis een vrij omstandig verhaal, hetwelk in het zo even aangehaalde Woord des Heeren tot een opzettelijke moordaanslag op de mens wordt getekend.

De vraag blijft desniettemin, hoe de zonde in deze wereld kon komen, daar deze toch goed geschapen was. Dit is een oude en voor de rede onoplosbare vraag. Hoe kon het kwaad in de wereld verschijnen, als God de wereld goed heeft geschapen. Zij is. verwant aan een andere vraag: Hoe kan de wereld zo ellendig zijn, hoewel God haar goed geschapen heeft, of korter: daar zij toch een schepping van God is?

Deze vragen hebben de theologen en wijsgeren veel moeite berokkend, zonder een antwoord te kunnen vinden, dat bevredigen kan.

Een beroemd philosoof als Leibnitz heeft zelfs aan een zo goed mogelijke wereld gedacht. De wereld zo goed mogelijk : m.a.w. een keuze uit mogelijke werelden, waaruit God de best mogelijke heeft gekozen.

Men gevoelt wel, dat een dergelijke beschouwing — hoe goed ook bedoeld — de almacht Gods te na komt en dat aan vrijmacht Gods geen recht doet, welke de wereld schiep naar Zijn welbehagen.

Het is inderdaad ook wel ongerijmd, dat het kwaad in een wereld komt, die God goed geschapen heeft. Immers een zelfstandige macht, onafhankelijk van God, kan het niet zijn, aangezien het aan de goddelijke heerlijkheid en macht afbreuk zou doen, zelfs de gedachte aan zoiets te doen post vatten. Maar, als het kwaad geen onafhankelijke macht naast God of buiten God kan zijn, hoe kon het dan in de schepping binnen komen en haar zelfs aantasten ?

Ziedaar, waarom men op orthodox standpunt op deze vraag moet antwoorden, dat het kwaad toch niet buiten de wil Gods om in de wereld is gekomen. Niet buiten de wil Gods om. Dit is een voorzichtige uitdrukking. Men wil niet zeggen: God heeft het gewild. Want men wil het kwaad niet als een maaksel van God erkennen. God is geen Auteur der zonde.

En dan komen zovele vragen los, die in feite alle op hetzelfde neerkomen, als : Had God aan Adam dan geen volharding kunnen schenken ? Had hij niet kunnen voorkomen, dat de mens viel ? Nog vreemder en verder verwijderd: Had Hij de mens niet zó kunnen scheppen, dat deze niet vallen kon ?

Wij kennen die vragen en het is altoos nog beter, dat zij ons bezighouden en aan het werk zetten, dan dat zij in onverschilligheid begraven worden.

Welaan, gij meent uit een en ander reeds begrepen te hebben, dat Karl Barth ook een poging waagt om het , , raadsel" der zonde — op te lossen — dat is teveel beweerd en dat bedoelt Barth naar ik geloof ook niet, maar het maakt toch wel de indruk van een verklaring geven. Het speelt althans zo door zijn voorstellingen heen, dat er sprake kan zijn van triomf der schepping, en daarin voelt men toch aan, dat er in zijn scheppingsleer iets moet zijn van overwinning, en dus van iets, dat overwonnen moet worden.

Dat is dan ook zo, zoals nader zal blijken. Berkouwer gaat daarop echter in dit verband niet in. Hij wil de categorieën in de scheppingsleer van Karl Barth opsporen en begint er op te wijzen, dat de scheppingsdaad Gods (volgens Barth) in onlosmakelijk verband staat met het verbond der genade in Jezus Christus, (blz. 49).

Wij geloven, dat alle daden Gods in verband staan, omdat zij daden zijn van de enige en alleensouvereine God, en daarom staan zij ook zeker in verband met het verbond der genade. En als wij zeggen verbond der genade, dan zeggen wij Jezus Christus, in Wien het verbond der genade zijn vervulling heeft verkregen en verkrijgen zal in de toekomst Zijner heerlijkheid.

Maar — over de conclusie, welke daaruit wordt getrokken : , , Er kan geen sprake zijn van een natuurlijke theologie met een zelfstandig kosmische interesse voor God als Schepper", valt nog wel een en ander op te merken.

Karl Barth is er bijzonder bij geïnteresseerd, dat kennis van de enig ware God slechts een vrucht van openbaring kan zijn. Ook al weer op zich zelf beschouwd heeft deze theologische stelling niets bijzonders of ongewoons. Hoe zou iemand ooit enige kennis aangaande God kunnen hebben, indien God Zich niet bekend maakte ? Gods openbaring onderstelt bovendien bekend maken aan een ander wezen, dat niet God is. En aangezien niet-goddelijke wezens hun bestaan alleen danken aan de enige God, houdt dat in, dat Gods openbaring altijd een daad is van God, waarbij Hij Zich bekend maakt aan een door Hem ge­schapen wezen. Alle Godskennis buiten de goddelijke zelfkennis is alzo geopenbaarde kennis, of met andere woorden : kennis in een schepselmatige vorm en gestalte.

Daaruit volgt dan weer, dat de openbarende daad Gods tevens is een scheppende daad, wijl schepselmatige gestalte gevend aan datgene, wat God uit Zijn eeuwige zelfkennis wil mededelen aan het schepsel, in casu aan de mens.

Omgekeerd is de scheppende daad Gods, zoals wij het zien, ook een openbarende daad. Gods openbaring is schepping, gestaltegeving, maar Gods scheppende daad is ook en tegelijk openbaring, omdat zij gestalte geeft aan wat God bij zich zelf heeft voorgenomen, en wat als zodanig verborgen was.

Duidelijk spreekt de Heilige Schrift van het voornemen Gods en de Raad Gods, Daarom heeft de scheppende daad Gods een openbarend karakter, zodat heel de schepping ook openbaring is, want zij maakt openbaar, wat in de Raad Gods was.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt dan ook van algemene en bijzondere openbaring en verwijst, wat de eerste aangaat, naar Rom. 1 : 18 v.v. Voorts kan worden opgemerkt, dat zij van algemene openbaring spreekt om daarmede te beduiden, dat deze openbaring tot alle mensen doordringt.

Volkomen ten onrechte wordt dan ook van natuurlijke Godskennis, aangeboren of ingeschapen Godskennis gesproken, omdat datgene wat men daarvoor houdt, zijn grond vindt in de openbarende daad Gods, die tot allen doorkomt. Omdat dit echter zo is, denkt men aan iets natuurlijks of aan iets, dat aangeboren is.

Als prof, Barth een algemene openbaring niet erkent, kan dat geen aanleiding hebben in onduidelijkheid van de Schrift, De aangehaalde tekst laat overigens geen twijfel, Vgl, Rom. 1:19: Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard.

Daar wordt het met zovele woorden gezegd.

Het vindt zijn oorzaak in zijn opvatting der openbaring, waarop wij in ander verband nog terug komen, een opvatting, welke tevens kan aantonen, dat hij met de gereformeerde Schriftwaardering — en wij mogen wel. zeggen : met de officiële en algemene kerkelijke belijdenis aangaande de Schrift — niet instemt.

Daaruit verklaren zich meerdere verschilpunten.

Een argument voor een zekere algemene Godskennis of liever een Godsbesef, kan men ook ontlenen aan de schepping van de mens naar Gods beeld, hoewel dat in de grond der zaak neerkomt op het zoeven genoemde, n.l. dat Gods scheppende daad tegelijk ook een openbarende daad is.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

OVERDENKINGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's