Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JODOCUS VAN LODENSTEIN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JODOCUS VAN LODENSTEIN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In de hoop, onze lezers ermee te dienen, zullen we onze beschouwingen over Van Lodenstein nog wat uitspinnen, opdat hij ons nog wat meer vertrouwd worde.

Na hetgeen we al opmerkten, is het wel overbodig, uitdrukkelijk te verzekeren, dat we in Van Lodenstein één van de begaafdste figuren uit de Nadere Reformatie voor ons hebben. Hij steekt een heel eind boven z'n meeste collega's uit, zowel naar de diepzinnige inhoud van zijn werken, als de warme inkleding ervan. In zijn taalgebruik vooral onderscheidt Van Lodenstein zich, door soms nieuwe woorden te vormen en in het algemeen zich te onthouden van nietszeggendheden en cliché's. Maar ook als pastor heeft hij uitgeblonken. We hebben geen enkel belang bij overdrijving, maar mogen toch zeggen, dat de Utrechtse pastor het ideaal van de gereformeerde predikant, zoals Koelman dat zag wenken, benadert, In alle onderdelen ervan heeft hij weten uit te blinken ; behalve, naar ons besef, dat we intussen niet aan de bronnen hebben getoetst, dat hij met niet al te veel smaak heeft deelgenomen aan de kerkelijke vergaderingen, de kerkeraad dan uitgezonderd. Dat lijkt ons ook weer een nieuw aspect in de geschiedenis van de Nadere Reformatie, dat alweer getuigt van de invloed van het Labadisme, n.l. dat men het kerkverband, het kerkelijke instituut, minder gaat waarderen dan voorheen en zich te meer vastzet in de plaatselijke gemeente. We stellen dan vast, dat de mannen van de Nadere Reformatie, sinds Van Lodenstein, trager bezoekers van de , , meerdere" vergaderingen zijn geweest, dan toch goed zou geweest zijn. Als Van der Groe „het hekje toe doet", dan ook hierin: zijn kerkeraadsnotulen spreken van een intense bemoeienis met zijn plaatselijke gemeente, maar de notulen van de classis verraden, dat hij daar menigmaal ontbrak. Ook dat is een symptoom van kerkelijke moedeloosheid en van nietgoed-weten-waarheen.

Dat dan uitgezonderd, kan Van Lodenstein in bijna alle sectoren van het predikantenwerk een uitblinker genoemd worden.

Als huisbezoeker was hij zéér bezig. Als catecheet is hij een uitblinker. Hij klaagt in de Beschouwinge van Zion over de schandelijke lichtvaardigheid, die er in dezen bestaat en naar krachten bestreed hij dat kwaad positief door soiled te catechiseren. We herhalen nu niet, wat we al over zijn vervolgcatechisaties hebben gezegd, maar merken nog even op, dat dergelijke catechisaties, in onze tijd weer opduikend, licht ook wel door geestverwanten van Van Lodenstein worden ondernomen. We weten nog, dat hij in die uren de geschriften van W. Teellinck en van W. Amezes besprak, die. er beide op uit zijn, het christelijk geweten te scherpen en te scholen, opdat het, in de complicaties van het leven, de rode draad van geloof, hoop en liefde we te te vinden. De jonge a Brakel, ook een voorstander van gestadig catechiseren, sprak het gevleugelde woord, dat een predikant, die zich niet met alle kracht heeft toegelegd op de catechisatie, onmogelijk rustig zal kunnen sterven. Van Lodenstein beoefende dat, eer Brakel er de volle draagkracht van begreep.

Tenslotte het preken. Ook daarin heeft Van Lodenstein weten uit te blinken. Niet door vertoon van geleerdheid of van getheologiseer, dat ver boven de bevatting der gemeente uitging, maar door een zeer bijbelse, sobere, praktische preekmethode, die intussen platheden wist te vermijden.

Van die preken zijn er verscheidene ons bewaard gebleven., zodat we daaruit een indruk kunnen opdoen van zijn kanselwerk. Gezien zijn ijveren voor heiliging, begrijpen we, dat de boeteprediking een groot deel van die kanselarbeid vulde. Dat moet Van Lodenstein wel verdroten hebben, omdat hij diep in z'n hart een opbouwender, innerlijker en geestelijker preekmethode heeft moeten wensen. Zo heeft hij gedurig moeten voelen, dat hij maar tot de grens van Kanaan kon komen en met ogen vol heimwee van Nebo's top moet hebben uitgezien naar velden, hem ontoegankelijk. Prof. Leijdekker, opvolger van Voetius aan de Utrechtse academie, heeft ons verteld, hoezeer Van Lodenstein's prediking hem beïnvloed heeft en ds. V. d. Hoóght, zijn levensbeschrijver, erkent hetzelfde.

Van Lodenstein heeft dus tot de , , zware" predikers behoord. De ervaring leert, dat , , zwaar" preken gemakkelijk ontaardt in koud, wettisch donderen, zo niet in farizeïsme, dat zichzelf op een afstand houdt van de aangesprokenen. Zo was het bij Van Lodenstein niet. Zijn biograaf zegt van hem : Zijn stem (leer) donderde, maar zijn leven , , bliksemde". D.w.z. hij boog zélf eerst, eer hij anderen onder het oordeel zette.

We noemen de enkele preekbundels, die onder ons nog wel hier en daar .lezers vinden. Daar is dan eerst de bundel : De weegschaal van de onvolmaaktheden dei heiligen. We proeven uit die titel, dat Van Lodenstein het: „Weest heilig, want Ik ben heiig", tot volle kracht poogt te brengen en de blijvende zonde, die gewoonlijk zo makkelijk op de rekening van de oude Adam wordt gesteld, zeer zwaar telt. Geen wonder, want heiliging betekent immers de afsterving van de oude mens en de levendmaking van de nieuwe ?

Deze zware nadruk op de heiliging, die in onze preken doorgaans zeer ontbreekt, betekent natuurlijk niet, wat men wel gezegd heeft, dat Van Lodenstein een heiligmaking leert, los van en boven de rechtvaardigmaking. Dus zó, dat de rechtvaardigmaking enkel een station zou zijn, dat we passeren en achter ons laten, om in de heiliging ons werkelijke reisdoel te bereiken. Want Van Lodenstein weet veel te goed, dat we op aarde aan dat laatste doel niet toekomen, zodat de rechtvaardigmaking als goddeloze veelmeer onze levenstoon bepaalt, dan de heiliging, als meer en meer op de volmaaktheid aankoersende. Maar Van Lodenstein moet wel spreken, zoals hij spreekt, omdat voor hem de genade een krachtige, en onweerstandelijke is en omdat het Woord van God niet leeg tot hem kan wederkeren.

Hij spreekt in de Beschouwinge van Zion over de inwoning van heel de Drieënige God en Zijn genade in het christenhart en leven. Als dat dan een realiteit is, dan ook in z'n vruchten. Op dezelfde grondslag verzekert hij, dat het in het H. Avondmaal niet maar gaat om enkele losse weldaden van Christus, maar om de hele Christus. Daarom kón hij niet berusten in een avondmaalsviering van vorm en sleur.

Een tweede bundeltje heeft dezelfde grondtoon als hierboven getekend. Het heet : Negen predikatiën over enige stoffen, dewelke heel zelden worden geleert en nog minder gepractiseerd. Hij handelt daarin vooral over de zelfverloochening, over de echte bekering, over het van Christus zijn. Wat de inhoud en bedoeling van een derde en vierde bundel uitmaakt, is niet moeilijk uit de titel af te leiden : Geestelijke opwekker voor het onverloochende, doode en geesteloze christendom met het: Vervolg op de geestelijke opwekker.

Zoals Koelman de Schotse schrijvers wist te waarderen, zo ook Van Lodenstein. Hij geeft 5 Schotse preken uit en voegt er zelf 7 eigene bij, die hij betitelt : 't Vervallene christendom uit haare zorgelooze doodslaap opgewekt en aangespoord tot een heylige wandel op de Koninklijke weg des levens.

Tenslotte : De heerlijkheid waar christelijk leven. van een waar christelijk leven.

Als we die 6 kleine boekjes daar zien staan, merken we, dat Van Lodenstein zijn kracht niet zocht in zo dikke kwartijnen als Smytegelt's Woord op zijn tijd of Het gekrookte riet, maar veel korter is en beperkter van doelstelling. Het kan worden toegegeven dat in het steeds weer dat ene thema vooropstellen (de zelfverloochening, het afsterven aan de oude mens, dus de wedergeboorte), een zekere eentonigheid niet valt te vermijden. Van Lodenstein weet intussen, juist ook als begaafd man van 't woord, dat ene thema zeer indrukwekkend te variëeren. En laten we niet vergeten : Invloed in Kerk en geschiedenis gaat niet uit van de voorzichtdgen, de harmonischen en die alles willen vasthouden, maar van hen, die het levensbelang van één ding in het oog hebben gevat en dat met zekere geniale eenzijdigheid weten door te zetten.

Laten we tenslotte, niet zonder beschaming, zeggen, dat Van Lodenstein's , .program" even weinig door de Kerk van zijn dagen is verstaan en overgenomen als b.v. dat van Voetius. Voorgangers zijn eenzamen en miskenden, als Mozes in het klein, als Paulus in het middelbare en de Heere Jezus Christus in het heel grote was. Ons heugt, dat jaren geleden eens iemand sprak over Paulus' eenzaamheid. In de bespreking stond wijlen prof. J. A. C. van Leeuwen op, een man, die in thema: eenzaamheid wél geoefend was. Hij vroeg, of de referent ook niet van mening was, dat deze eenzame Paulus rijk getroost is door de gemeenschap met Christus, door de Heilige Geest ?

Zonder twijfel heeft Van Lodenstein ook daar zijn troost gevonden. Daarom kon hij, de grote beschuldiger en vermaner, ook weer zo machtig troosten, vanuit 's mensen ledigheid, ook vanuit de ledigheid der heiligen, heenwijzen en heendringen naar de volheid in Christus en naar de Heilige Geest, die deze volheid doet indalen in ledige mensen.

We kiezen, vrij willekeurig, een preek uit die genoemde bundels uit, opdat er althans een indruk gegeven worde van de zaak en de methode. Uit het Vervolg van de geestelijke opwekker, kiezen we de preek over Jes. 8:17: , .Daarom zal ik de Heere verbeiden, die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jacob en ik zal Hem verwachten". Dat verbergen van Gods aangezicht, wat hij elders noemt: God's vertrek van ons.. God met Zijn Geest van ons geweken, noemt Van Lodensteln het allerergste wat Israël en Gods Kerk van nu overkomen kan. Hij wijst aan, hoe Israël in Jesaja's dagen het ernaar gemaakt had, en hoe Gods Kerk na Jesaja's dagen daaruit toch niet geleerd heeft. Als God zich verbergt, d.w.z. het licht van Zijn aangezicht. Zijn liefde ons onthoudt: hoe is er dan leven mogelijk ? God kan zwijgen in Zijn liefde, maar wee, wanneer het in toom is, om onze ongerechtigheden! Wat moet een mens het benauwd krijgen in dat bange donker! De prediker zet dan uiteen, hoe dat verbergen betrekking heeft op Gods heerlijkheid, vertroostende genade. Zijn schoonheid en waarheid. Zijn algenoegzaamheid en werkzaamheid.

Waar gaat het dus om ? Om tegen alles in de Heere aan te lopen, te verwachten. Wel waarlijk „tegen hoop op hoop". Zo wordt geleerd, wat gebedsleven is. Wèl degeen, die , , met een blank gemoed" zeggen kunnen: Ik zoek Uw aangezicht, verberg Uw aangezicht niet in toorn van mij, o Heere". (Ps. 27). Die zullen verzadigd worden met Gods beeld.

Calvijn zei eens, dat het er in de Reformatie der Kerk op aankomt, midden door de wanhoop door te breken. Van Lodenstein heeft wèl reden gehad, dat te beamen.

Als het er dan, sinds de Reformatie, in zijn tijd niet beter op geworden is, hebben wij dan reden, in onze dagen iets anders te verwachten? De toepassing van de preek, die wij boven kort weergaven, kan en moet dus nog alle dagen door ons worden gemaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

JODOCUS VAN LODENSTEIN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's