Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

HOOFDSTUK I. ART. 14

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorts gelijk deze leer van de Goddelijke Verkiezing naar Gods wijzen raad, door de profeten, Christus zelven en de Apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is en daarna in de H. Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook ten huidigen dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden met de geest des onderscheids en met goddelijke eerbieding, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot levendigen troost van Zijn volk. Hand. 20 : 27, Rom. 12 : 3, 11 : 33, 34, Hebr. 6 : 17, 18.

„Licht und Recht" heette een serie preken, die de vorige eeuw in Duitsland is verschenen. Toch is licht niet hetzelfde als recht. Zodat het wel goed is als de lezers lichtvaardig lezen inplaats van rechtvaardig ergens midden in mijn vorige artikel. En dan gaan we nu verder met een nieuw vraagstuk, n.I. de plaats van de leer der uitverkiezing in de prediking.

Men zou kunnen vragen, of de uitverkiezing de prediking van het evangelie niet overbodig maakt ? Die uitverkoren zijn, worden immers toch zalig ! Zo zegt men wel eens. Het is echter een volkomen onjuist beweren. Die uitverkoren zijn, worden in de regel niet zalig buiten de prediking om. Veeleer is de uitverkiezing zó op de prediking betrokken, dat de verkorene uitverkoren is om de prediking te horen en met het hart te verstaan. De uitverkiezing maakte het lijden en sterven van Christus niet overbodig. Zij maakte ook de prediking niet overbodig. Het is immers niet een uitverkiezing tot zalig worden zónder geloof, maar tot zalig worden dóór het geloof. „En hoe zullen zij in Hem geloven, van welken zij niet gehoord hebben". We gaan met dit vraagstuk nu niet verder. Artikel 14 plaatst ons voor een andere vraag, n.I. voor deze, of in de prediking van het evangelie van de uitverkiezing gesproken moet worden. De vaderen hebben op deze vraag met een volmondig ja geantwoord. Dit is immers ook evangelie. Dit is de kroon op het evangelie. Als er geen verkiezing was tot zaligheid, zou er niemand zalig kunnen worden. Want de beloften van het Oude Testament, het geboren worden, lijden en sterven van Christus, de prediking der Apostelen en alles wat in dit verband mogelijk nog meer te noemen is, zouden niet de minste kracht doen, als er geen uitverkiezing was. De mens immers kan niet tot God wederkeren, wil niet tot God wederkeren en wil ook niet tot God bekeerd worden. Wat blijft er nu nog over ?

De uitverkiezing blijft over, d.w.z. het voornemen Gods om onwilligen en onmachtigen, ja, doden levend en gewillig en vol kracht te maken. Is er niet een voornemen bij God om dat aan alle mensen te schenken ? Volgens de H. Schrift niet. Daar wordt telkens gesproken van een onderscheid dat God maakt waar geen onderscheid is. Het geloof is niet aller. Integendeel, daar geloofden er zovelen als er verordineerd waren tot het eeuwige leven. Wat een geweldige zaak is de uitverkiezing. Wat een voorrecht. Israël wordt aan dat voorrecht in de Bijbel menigmaal herinnerd. In Genesis 3 : 15 wordt reeds over die scheiding gesproken. Men kan moeilijk denken dat het hier om de slangenbestrijding door de mens alléén maar gaat. God zal vijandschap zetten. Van nature is ieder mens een vriend van de duivel. Het geloof maakt onderscheid tussen Kaïn en Abel. En wat is het geheim van het ware geloof ? Komt dat op uit de oerkracht van de vrome mens ? Ik dacht dat het geloof een gave Gods was. God heeft met Abraham een verbond gemaakt en niet met de anderen. Heeft Abraham dat gezocht ? Heeft hij God geroepen om tot een verbond te komen ? Neen, God riep Abraham. Men vindt overal de uitverkiezing, terwijl de Almachtige de anderen voorbijgaat. Ja, maar dat is een verkiezing van de gelovige Abraham ? Waar staat dat ? Maar als men dat soms zou denken, helpt de verkiezing van Jacob ons wel van deze gedachte af. Eer hij nog was geboren, heeft Gods liefde het reeds uitgesproken, dat God hem verkoren had. En nergens is sprake van een vooruitgezien geloof. Het is tot geloof. In Deut. 4 : 37 staat: , , En orndat Hij uw vaderen liefhad en hun zaad na hen verkoren had".

Wanneer is deze liefde begonnen ? In Jeremia staat: , , lk heb u liefgehad met een eeuwige liefde". Niemand heeft het recht om eeuwig hier uit te leggen als betekende : vanaf Abrahams tijd. Er is geen enkele reden om eeuwig hier niet eeuwig te laten betekenen. God heeft onderscheid gemaakt, waar geen onderscheid was. Lees het maar in Deut. 7 : 6 v.v. : „Want gij zijt een heilig volk de Heere uw God ; u heeft de Heere uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn, uit alle volken, die op de aardbodem zijn. De Heere heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren om uw talrijkheid boven alle andere volken, want gij waart het minst talrijke van alle volken, maar omdat de Heere ulieden liefhad".

Was dat om andere volken te dienen, of was het om wat aparts van God te zijn ? Het was niet in de eerste plaats de verkiezing tot het ambt of om zendeling onder andere volken te zijn. Daar staat niets van. Doch daar staat wèl: om tot een volk van Gods eigendom te zijn. En dat met voorbijgaan van andere volken. Daar is een uitverkiezingsprediking de ganse Schrift door en het uitverkoren volk krijgt daarbij te horen, b.v. in Deut. 9:6: , , Weet dan, dat de Heere uw God niet om uw gerechtigheid u dit goede land geeft". Dit betreft de uitverkiezing van het gehele volk om Gods volk te zijn hier op aarde.

Is er nu nog een tweede trap van deze uitverkiezing, zoals Calvijn dat leert ? Dit zou dan een verkiezing zijn tot zaligheid door en in de gemeenschap met God. Die zaligheid in God begint dus reeds hier op aarde. Dit is een persoonlijke verkiezing. Men vindt daarvan inderdaad reeds in het O. Testament gesproken. Hoewel er een voortschrijdende Godsopenbaring is en deze verkiezing van de enkele personen uit een volk veel klaarder in het Nieuwe Testament wordt geleerd, zijn daarvan toch niet weinige sporen in het Oude Testament. Zeer persoonlijk is het verkiezen van Jacob en het voorbijgaan van Ezau. Dit heeft ook gevolgen voor hun volkeren. Maar toch in de eerste plaats voor hun personen. Ezau heeft geen Bethel en geen Pniël. God maakte Zijn verbond met Jacob, niet met Ezau. Aan Ezau beloofde Hij niet, dat Hij hem tot een God zou zijn. Dat wijst Ezau's leven uit. De Schrift kenmerkt hem als een hoereerder en een onheilige. Hetzelfde verschil kan men opmerken tussen Izaak en Ismaël. Ook hier gaat het in de eerste plaats over personen, enkelingen. Heel duidelijk wordt deze tweede trap der verkiezing gepredikt in 1 Koningen 19 : 18. De Heere zegt daar : , , Ook heb Ik in Israël doen overblijven zeven duizend, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en alle mond die hem niet gekust heeft". Sommigen vertalen hier: „Ik zal in Israël doen overblijven". Maar hoe men dit vers ook overzet, dit éne blijft vaststaan, dat God uit het verkoren Israël een gedeelte nogmaals heeft uitverkoren. De Heere kent hun getal precies. Hij zegt niet: Ik heb wel hoop, Elia, dat Ik er nog wel 7000 zal overhouden. Ik heb daar wel goede gronden voor. Zo zou de Heere moeten spreken als de bestrijders van de leer der uitverkiezing gelijk hadden. Dan, zou Hij hoogstens kunnen hopen, dat niet alle Israëlieten achter de Baäl aan zouden lopen. Maar zó staat het niet. De Heere zorgt er voor, dat Hij een volk tot zich trekt, dat onvatbaar blijkt voor de verleidingen van de valse godsdienst. Dat volk kiest Hij uit het uitverkoren volk. En dat volk kiest Hij hoofd voor hoofd. Hier hebben we zuivere uitverkiezingsprediking, ook al wordt het woord uitverkiezing niet genoemd.

Van deze tweede trap der verkiezing predikt niet minder de gedachte van het Overblijfsel, die ons uit Jesaja 20 bekend is. In Jesaja 1 wordt gezegd : „En de dochter Sions is overgebleven als een hutje in de wijngaard" Hoe komt het, dat er nog zo'n Overblijfsel is? Dat staat in vers 9 : „Zo niet de Heere der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten".

God zorgt er voor, dat er een Overblijfsel is. Dat blijkt ook duidelijk uit Jesaja 4 : 3. Tot dat uitverkoren volk, tot dat nachthutje behoren zij, die opgeschreven zijn ten leven. Er staat: „En het zal geschieden dat de overgeblevene in Sion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig genoemd worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven te Jeruzalem".

Wie hoort er tot dit Overblijfsel ? Die door God gegeven worden. In Jesaja 8 VS. 18 lezen we : „Zie, ik en de kinderen, die de Heere mij gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van de Heere der Heirscharen, die op de berg Sions woont". In deze kinderen, waaronder ook wel Jesaja's geestelijke kinderen of zijn leerlingen begrepen zijn, komt de verkiezende en onwederstandelijk werkende genade Gods uit. Het Woordenboek van Kittel erkent dan ook : , , Het is God, die in Zijn handelen de Rest zet". En „der Rest aber hat seinen Grund allein in der Setzung Gottes". Men zou in onze dagen zeggen : dat is de verkiezing als daad. Doch welk verschil maakt dit? Belijden wij een God, die vandaag niet weet, wat Hij morgen doen zal ? Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. En niemand zal het wagen om het tegen te spreken, dat hier een verkiezing Gods geleerd wordt uit het verkoren volk, een tweede trap der verkiezing. Kittel geeft te lezen : „Tot het Overblijfsel behoort, wie God roept. (Vgl. Jes. 8 : 18 : „De leerlingen, die mij de Heere gegeven heeft; vgl. Jes. 1 : 5; en 3 : 5) — dat is de ene kant der zaak —, tot dat Overblijfsel behoren de gelovigen (vgl. Jes. 6 : 8j 7 : 9—), dat is de tweede". Inderdaad twee kanten van één zaak, want dit geloof is een gave Gods. De verborgen verkiezing komt openbaar in het geloof.

Ten slotte wijzen we nog op één punt, m.1. op de teksten, waarin gesproken wordt van de uitverkorenen. Daar is b.v. -Jesaja 65. Zeer duidelijk wordt daar gehandeld over twee delen in het ene volk Israël. Het ene volksdeel tergt God en doet allerlei vreselijke dingen. Daarom zal God Israël verderven. Nochtans zal Hij niet geheel verderven. Er is nog een ander volksdeel. En om hunnentwille zal voor Israël nog een plaatsje op aarde overblijven. Dat volksdeel heet „knechten des Heeren". Ook worden zij uitverkorenen genoemd. Het zal net gaan als met een tros druiven, waar een hoop slechten aan zitten.. De slechten gaan er af. Doch de tros met de goede druiven blijft over. Dat overblijfsel nu, dat volgens Jesaja 8 door God gesteld is tot een overblijfsel, wordt in vers 9 en vers 15 en vers 22 uitverkorenen genoemd. Dat is dus weer een uitverkiezing in de uitverkiezing. Zo laat zich ook het beste Psalm 106 verstaan. Daar wordt verteld van de velen, die van God zijn afgegaan. Doch daar staan anderen tegenover. In Psalm 106 : 3 worden zij welgelukzalig geprezen, die in de rechte verhouding tot God staan. Deze worden in vers 4 genoemd : „Uw volk" en in vers 5 : , , Uw uitverkorenen".

En nu wordt in deze verzen gevraagd om persoonlijk deel te mogen hebben aan het goede van de uitverkorenen. Hier is weer een scheiding tussen het ene volksdeel en het andere. In Psalm 65 lezen we:  "Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest en doet naderen, opdat Hij wone in Uw voorhoven".

Niet allen mogen of kunnen in Gods voorhoven komen. Het zijn de uitverkorenen die dit is toegestaan. Psalm 5 : 5 zegt: de boze zal bij U niet verkeren". Daar is dus onderscheid in het volk. "Wie van het uitverkoren volk verkeren wel bij God ? Zijn uitverkorenen uit het uitverkoren volk. „Die tot het heiligdom mogen komen, scheppen vreugde uit de wetenschap, dat zij bevoorrecht zijn boven anderen, die daar niet kunnen of mogen zijn".

"Verkiezing is voor hen de in de eredienst opnieuw beleefde ervaring der genade Gods. En als zij in uitlatingen over deze ervaring zich afscheiden van anderen van hun volk, die een gruwel zijn voor God (Ps. 5:7) zo doen zij dat als het ware als Israël „naar de Geest", als de voorwerpen der genadige verkiezing, die zich van hun verantwoordelijkheid bewust zijn. Zo verschijnt onder de titel , , uitverkorene" de naamloze vrome als de drager van een grote naam als persoonlijk symbool van het volk, dat de uitverkiezing ervoer, en in al zulke uitspraken over individuele mensen is wel slechts een begrip uitgebeeld, dat uit het geloofsbezit der gemeente stamt en staat of valt met het levendige algemene bewustzijn" (Th. W. IV, 158)

Dit laatste weet ik nog niet zo precies. De afzonderlijke vrome heeft zijn eigen ervaring van God, die niet afhankelijk is van de volksverkiezing. In elk geval is duidelijk, dat het hele Oude Testament de uitverkiezing predikt en dat daarin twee trappen zijn. God is in beide stukken der verkiezing, die zich een volk uitverkiest en Zich doet overblijven. Ik stel mij voor, dit ook voor het N.T. met enkele voorbeelden te staven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's