Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kroniek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kroniek

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zending en Missie in Nieuw-Guinea — „Schoolconflict" — Roomse penetratie — Hogre ambtenaar voor ontslag voorgedragen — Ds. Kijne's uitlating — „Immobilisme" — Dr. de Jong bedankt voor benoeming — Reacties op jongste hooglerarenbenoeming — Utrecbtse studenten adresseren — Proefbundel nieuwe psalmberijming — Advent en Kerstmis.

Er is enige ongerustheid in Zendingskringen, met name in die, welke hun arbeidsveld in Nieuw-Guinea hebben. De verontrusting betreft in het algemeen activiteiten van de r. k. missie in dat gebied onder protestanten. Doch ze is gegroeid de laatste tijd, doordat er een bepaald type van school, een dusgenaamde P.M.S., een primaire middelbare school, door de r.k. missie is gesticht in Hollandia en zulks met 100% regeringssubsidie. Deze school zou hebben moeten verrijzen in Merauke, in het Zuiden van Nieuw-Guinea. De school voor Merauke stond reeds op de begroting voor 1957, maar er heeft overheveling van deze subsidie plaats gehad en zo is de r. k. missie er in geslaagd de P.M.S. in Hollandia te kunnen stichten.

„Hervormd Nederland", dd. 11-10-'58 heeft aan deze zaak een volgens mijn inzicht, goed georiënteerd artikel gewijd, dat de ondertekening draagt F.H.L. Uit dit artikel blijkt, dat die school in Hollandia eigenlijk geen zin heeft, terwijl zulks, was ze in Merauke gekomen, zeer zeker het geval zou zijn, omdat in dit gebied een aantal r. k. , , voedingsscholen" zijn, waaruit de P.M.S. zou moeten bevolkt worden. Die r.k. , , voedingsscholen" ontbreken in het achterland van Hollandia. Het ligt dus wel voor de hand, dat de r. k. missie hiermede de toeleg heeft kinderen van protestantse ouders naar haar school te lokken. En dat dit nu met , , regeringssteun" zal geschieden, daarover is ongerustheid. Tot zover mijn inlichtingen uit , , Hervormd Nederland".

In , , Trouw", dd. 28-11-'58, stond eenzelfde bericht, over de stichting van een r. k. P.M.S. te Hollandia. Doch dit blad meldt nog meer. Boven het desbetreffende .artikel staat als opschrift: , , Schoolconflict", en als onderschrift: , , Dr. Plateel zendt hoge ambtenaar terug". Die hoge ambtenaar is, naar dan verder wordt meegedeeld: „de directeur culturele zaken en onderwijs" en , , lid van de raad van diensthoofden in NieuW- Guinea", de rooms-katholieke heer L. J. M. de Wit. „Trouw" ziet dit , , conflict" wel als , , de achtergrond" van het ontslag van genoemde heer, doch vermeldt hierna: „Dat gouverneur Plateel de heer De Wit voor ontslag heeft voorgedragen schijnt niet rechtstreeks met de overheveling van de subsidie verband te houden, maar er wel iets mee te maken te hebben. De gouverneur zou menen, dat hij in de heer De Wit geen vertrouwen meer kan stellen".

Dit is wel een heel onverkwikkelijke geschiedenis. Het behoeft dan ook nauwelijks meer gezegd te worden, dat , , de verhouding tussen missie en zending in Nieuw-Guinea zeer gespannen is". , , Reeds jaren lang" zette „Trouw" erbij. Hoe zeer dit laatste waar is, bleek mij uit wat ds. Kijne, die 35 jaar in Nieuw-Guinea aan het zendingswerk zijn krachten mocht geven en onlangs repatrieerde meedeelde. Vertellend over zijn veelsoortige arbeid daar, zeide hij ook, dat , , de protestantse — nader de hervormde — zending" hier van meet af aan de opleiding van de inheemse bevolking ter hand nam". Het verslag van zijn belevenissen, dat „Trouw" dd. 6-12-'58 gaf, vervolgt dan:

„Hij is daar met recht trots op en het ergert hem wanneer hij meent bij de rooms-katholieken tegenwerking waar te nemen als het erom gaat Papoease bestuursambtenaren op posten te zetten en zo de sterke ontwikkeling die gaande is, te bevorderen.

, , Wat zeggen zij? — Die zijn er nog niet! Maar ze zijn er wel en wij hebben ze opgeleid. Alleen .... zij niet — en tja, zo komt het dat de ontwikkeling van het land een protestantse signatuur krijgt".

Men merkt hieruit wel, dat de spanningen er reeds lang waren. Als de zienswijze van ds. K. juist is, houdt Rome het bezetten van bestuursposten door ambtenaren uit de bevolking zelve tegen, omdat ze vreest voor , , de protestantse signatuur".

Kort geleden stond in de N.R.Crt. een artikel getiteld: , , Immobilisme", gewijd aan de kwestie Nieuw-Guinea. De schrijver stelde in het slot de vraag, waarom, wijl de regering welbewust de koers heeft gekozen, Nieuw-Guinea tot zelfstandigheid en zelfbestuur te leiden, niet aangevangen wordt met inheemsen op verantwoordelijke plaatsen te benoemen? Naar het oordeel van de schrijver van genoemd artikel, behoeft die overgang naar zelfbestuur niet langer te duren dan tien á vijftien jaren. Indien de zaken zo staan — aangenomen, dat de visie van de scribent juist is — waarom dan niet alvast begonnen en welbewust deze weg ingeslagen? Want hoe sneller de kwestie Nieuw-Guinea haar beslag en oplossing krijgt, hoe beter voor ons nationaal en kerkelijk leven. Of moet dit wachten tot er voldoende r. k. inlandse functionarissen zijn geschoold? Is dat de toeleg van Rome via de K.V.P. en haar politiek? Misschien, dat bij de begrotingsdebatten overzeese gebiedsdelen deze zaken ter sprake komen en lux in tenebris, opklaring in de duisternis, zal verschijnen.

De Generale Synode der N.H.K. heeft van haar jongste hooglerarenbenoeming nog niet veel genoegen beleefd. Wat heel sporadisch voorkomt is nu geschied: een der benoemden, dr. De Jong, heeft voor zijn benoeming bedankt. Ik had bijna geschreven: bedankt voor de eer, doch dat is in dit verband minder vriendelijk, daar dr. De Jong als reden opgaf, dat hij doordat zijn promotie hem nogal veel tijd had genomen, zich te weinig aan zijn huidig werk had kunnen geven, en hij daarom prefereert zich aan die arbeid te blijven wijden, temeer omdat dat werk ook nog moet uitgebreid worden. Nu, dat is zeer zeker een plausibele reden. Ik meen, dat uit een dergelijk motief indertijd ook dr. Fokkema, toenmaals rector van de Zendingsschool te Oegstgeest, voor de benoeming tot kerkelijk hoogleraar heeft bedankt. Dit wat hét bedanken van dr. De Jong betreft.

Maar nu verder. In „Hervormd Weekblad De Geref. Kerk" dd. 27-11-'58 geeft ds. Luteijn, herv. pred. te Groningen en lid der Synode, evenals na elke vorige door hem meegemaakte zitting, verslag van het ter vergadering behandelde, en wel onder het hoofd: , , Brieven uit de Synode".. De eerste dezer brieven is zwaar geladen. De , , Bond" en met name , , de resolutie van 13 okt." en deszelfs opstellers, moeten het ontgelden. En eveneens de Synode alsook haar moderamen, dat zij in zekere zin voor dit dreigement zwichtte, althans, indien „zwichten" een te sterk woord is, er nogal aandacht en bespreking aan wijdde. Verder is ds. L. slecht te spreken over de hooglerarenbenoeming. Hij , , moet", zegt hij, , , de vinger op de mond leggen", om niet over bespreking en wat ermede verband houdt te zeggen wat niet gezegd mag worden. Zo worden we van hem niet gewaar wie zo al op de voordracht stonden. Bij andere benoemingen waren of werden de nominaties naar ik meen wel vermeld. Een waas van geheimzinniglieid is wel uitgespreid over deze benoemingen. Het is begrijpelijk, dat de Synode strikt „binnenskamers" dergelijke benoemingen wil behandelen. Daar is niets: tegen, maar alles voor. In kerkelijke vergaderingen moet de , , zwijgplicht" safe zijn. Doch wat was er op tegen de nominatie te publiceren? Doch terzake. En dan iets uit hetgeen hij (ds. L.) wel publiceerde. Hier is het:

, , Het is voor een ieder, die met de kerkelijke situatie maar een beetje op de hoogte is zonneklaar, dat bij deze benoemingen de partijpolitiek de boventoon gevoerd heeft: de vrijzinnigen een brok en de bonders een brok. En het lijdt geen twijfel, dat velen hieraan meegewerkt hebben uit de begeerte op deze manier betere verhoudingen in onze kerk te scheppen. En daaraan wens ik nu van heler harte te twijfelen".

Hij laat daarop volgen:

, , Ik zie soortgelijke transacties als een terugglijden van onze kerk naar dat verschrikkelijk verleden, toen zij in grote karakterloosheid niets meer was dan een hotelkerk met vele kamers en veelsoortige be!woners, maar die met elkaar alleen een organisatorische verbondenheid bezaten".

Hij zegt dan verder, het „alleen maar van heler harte te kunnen betreuren, dat men weer die verderfelijke kant is opgegaan" en besluit:

„Natuurlijk wil dit niets ten kwade zeggen van de capaciteiten van de benoemde heren De Jong en Jonker; integendeel wij hebben veel goeds van hen gehoord. Maar ik spreek de innige wens uit, dat zij bij de opvoeding onzer aanstaande predikanten helemaal en dan ook radicaal mogen vergeten, dat zij lid zijn van een bepaalde kerkelijke partij, maar dat zij uitsluitend geroepen zijn om voor het welzijn van heel de kerk en heel het volk te waken".

Een andere reactie is die van ds. Groenenberg in „Hervormd Amsterdam". Hij zorgde om zo te zeggen voor de vrolijke of misschien juister, de raillerende noot. Hij verhaalt n.l. dat „de Synode voorspoedig bevallen is van een tweeling", en „dat, zoals behoort, ieder uit de kraam verwijderd werd, die er niet hoorde". In het slot van het verhaal ziet hij enerzijds Prof. Severijn en anderzijds. Prof. Smits zich over , , de jonge moeder" heenbuigen. „Ze hadden willen zeggen": dank u voor dit jong(k)ske en voortaan is alles weer goed tussen ons". „Maar", zo besluit hij, „voorlopig ontspruit dit vervolg nog aan mijn fantasie. Maar soms, is de werkelijkheid schoner dan de fantasie. Dus: wie weet

In , , De Band der Beginselen" dd. dec. '58 mediteert ds. AIbma over , , de benoeming van dr. Jonker en de behandeling ter Synode van , , de resolutie van 13 oktober." Over het antwoord op dit stuk is hij niet erg gerust en vraagt of de , , synode dit adres niet zo erg serieus opgevat heeft? " Daarbij dan de benoeming van dr. Jonker naar voren brengend, „kan hij de eindjes niet knopen". En dan lees ik: , , Mag men aannemen, dat dr. Jonker achter deze stellige verklaring (n.l. van de resolutie) staat? Zo ja, is dat voor de synode dan geen verhindering geweest hem een leeropdracht te verlenen? Of is het een soort diplomatie om de tegenstanders zoveel mogelijk aan de gang van zaken te binden, omdat men er van uitgaat, dat op de duur het verzet tegen de vrouw in het ambt wel zal luwen. Ik kan me niet aan de gedachte onttrekken, dat de synode het hele adres niet zo gewichtig acht". Dit is weer een andere visie op de synodale benoemingen, in casu die van dr. Jonker.

Vrees is gemeenlijk een slechte raadgeefster. Daarmede zeg ik niet, dat in de visie van ds. Abma niet iets in zit. Alleen maar, de Bond en zijn leden hebben te tonen — en zulks voor de volle 100 % — dat het hun bloedige ernst, geloofsernst is en blijft met de resolutie.

Ook studenten — we zijn in onze zeer democratische tijden gewend geraakt aan hun vrijmoedigheden — hebben gemeend zich over de hooglerarenbenoeming te moeten uitspreken en wel aan de Synode. In Utrecht wordt dit „stout bedrijf gewaagd". Onder leiding van de heer L. A. Hoedemaker, oud-praeses van de Utrechtse Theologische Studentenfaculteit is een adres aan de Synode opgesteld en ter ondertekening onder de studenten in circulatie gegeven. Het houdt o.m. in, dat „de studenten het' volle vertrouwen in de Generale Synode dienen te hebben, dat de benoemingen van kerkelijke hoogleraren geschiedt met het oog op de noodzakelijke theologische uitrusting van de aanstaande predikanten en mitsdien op grond van wetenschappelijke en didactische kwaliteiten". Daarna volgt:

„Naar aanleiding van de jongste benoeming van een kerkelijk hoogleraar te Utrecht willen de adressanten zich geen oordeel aanmatigen over persoon en kwaliteiten van de genoemde hoogleraar, maar zij menen wel te constateren, dat deze benoeming voornamelijk is geschied op grond van kerkpolitieke overwegingen, zoals met name blijkt uit het feit, dat de opdracht van de nieuwe hoogleraar niet in overeenstemming is met zijn wetenschappelijke specialiteit; dat zij zulks, mede in verband met het bovenstaande, uitermate betreuren, in het bijzonder wegens het feit, dat door het overbrengen van kerkpolitieke wrijvingen binnen het terrein der theologische studie de mogelijkheden van de studenten ten aanzien van objectieve en vrije studie ten zeerste worden beperkt; dat zij de indruk hebben, dat in de toekomst de theologische faculteit van de rijksuniversiteit te Utrecht voor die studenten die niet tot de Gereformeerde Bond der Ned. Herv. kerk behoren, of daartoe affiniteit gevoelen, een groot deel van haar aantrekkelijkheid zal verliezen, nu twee van de drie kerkelijke hoogleraren tot deze Bond behoren." (Overgenomen uit de N.R.Crt. d.d. 8-12-'58).

Men ziet uit het bovenstaande en uit wat ik daarvóór overnam, dat er nogal , , rumor in casa" is over de benoeming van dr. Jonker. Het geldt hier immers een Herv. Gereformeerde en dan zijn we wel iets gewend. Diverse reacties doen mij' denken aan het rumoer alom in den lande, toen in 1902 de minister van Binnenlandse zaken dr. A. Kuyper, dr. H. Visscher tot hoogleraar aan de theologische faculteit der R. U. te Utrecht ter benoeming aan H. M. de Koningin had voorgedragen, waarop de benoeming volgde. Ook toen kwam naar voren, dat , , de wetenschappelijke specialiteit" van de benoemde niet in overeenstemming was , , met de opdracht" hem gegeven. Men sprak toen ook van een benoeming door „partijpolitiek" ingegeven. Overigens was in 1902 het rumoer veel groter. Men leefde toen dieper; de beginselen werkten over en weer feller en dan is er meer intolerantie dan tolerantie. Alleen dr. P. J. Kromsigt nam het in de Gereformeerde Kerk, het blad van dr. Ph. Hoedemakers volgelingen op voor de wetenschappelijkheid van de nieuw benoemde. Dr. Jonker kan zich troosten met het feit, dat hij niet de enige hoogleraar van geref. confessie is, om wiens benoeming te Utrecht deining is ontstaan. En als het het in zijn ambtsvervulling mag gaan als prof. Visscher, zal blijken, dat hij de hem opgedragen vakken aan kan, zijn onderwijs op hoog wetenschappelijk peil weet te houden en zijn auditorium vermag te bezielen voor de waarheid Gods, welke het diepst gegrepen is door het gereformeerd belijden.

Terwijl ik bezig was met de samenstelling van deze Kroniek, ontving ik een prospectus, een aankondiging van een proefbundeltje nieuw berijmde psalmen, dat tegen de Kerstdagen zal verschijnen bij „Boekencentrum" te Den Haag.

Wat zal die , , nieuwe berijming" uitwerken? Er is over de hele linie van het kerkelijk leven wel besef, dat onze berijming, afgezien van de algemeen als uitnemend aangemerkte verzen, voor verbetering vatbaar is. Zelfs de Generale Synode van Bunschoten-Spakenburg nam het besluit het Psalter-Hasper ter invoering aan , , de vrijheid der kerken" aan te bevelen. Jammer dat er inzake een , , nieuwe berijming" onder de kerken behorend tot de „gereformeerde gezindte" geen eenstemmigheid en samenwerking is. Wat daarvan de oorzaak is, weet ik niet. Maar eenheid en samenwerking is ook in dezen geen overtoodige weelde.

Zal „de nieuwe berijming", waarvan een , , proeve" verschijnt, kunnen meewerken om alle psalmen te gebruiken en werkelijk te zingen? Ds. Wit, Waals predikant te Nijmegen, zelf dichter en musicoloog naar ik dacht, voerde onlangs het pleit hiervoor en was hoopvol gestemd. Wat er ook tot stand kome, het zij ter bevordering van ons psalmgezang en gebruik van onze volledige bundel. Kerken, die het zingen der psalmen verleren, ze weinig gebruiken, lopen groot gevaar geestelijk in te teren en te verarmen. Dat kan zeer zeker ook bij uitsluitend gebruik van de psalmen. Zijn we eigenlijk niet in een dergelijk stadium in heel ons kerkelijk leven? Het gaat zo dikwijls daarin om mensen en niet om de Koning en Zijn Rijk. Er is vaak zo weinig de begeerte om te verkondigen de deugden van Hem, Die ons riep uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

We schrijven Advent 1958. Straks daagt Kerstmis, de dagen, dat we hopen te gedenken het Wonder der Wonderen, God geopenbaard in het vlees.

„Zie, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet" (Matth. 25), dat is de adventsroep door de eeuwen heengedragen tot op heden.

Vindt de roep weerklank in ons hart, zo, dat we Hem tegemoet gaan met brandende lampen? Niet alleen in verlangen naar de herdenking van Zijn komen tot ons, maar evenzeer met iets van het „sterk verlangen" naar Zijn dag? Wat moet Hij, zal zo het verlangen branden diep in ons hart, veel in ons en rondom ons overwinnen. Ach, dat om dit grote ons aller gebed tot Hem omhoog rees! Hij kan het. Het oud-nederlandse adventslied zingt ervan:

Het daghet in den Oosten,

Het licht schijnt overal;

Hij komt de volken troosten,

Die eeuwig heerschen zal.

(Melchior Vulpius, 1609).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Kroniek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1958

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's