Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nadere repliek 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nadere repliek 1

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP HET ANTWOORD VAN DE GENERALE SYNODE OP DE RESOLUTIE VAN DE VERGADERiNG VAN AMBTSDRAGERS TE UTRECHT OP 13 OCTOBER 1958, 'OPGEDRAGEN AAN HET BREED MODERAMEN VAN DE GENERALE SYNODE VAN DE NED. HERV. KERK,

Eigenlijk is het geen antwoord van de generale synode, maar van het breed moderamen, waaraan het opmaken van een antwoord werd gedelegeerd. En zij, die belast zijn geworden met de samenstelling, hebben, zoals men zal opmerken, veel woorden nodig gehad. Wij willen het stuk van alinea tot alinea volgen. De brief vangt als volgt aan:

Waarde broeders,

De generale synode heeft zich in haar vergadering van 19 november jl. ernstig beraden over de door u ondertekende resolutie van ongeveer 750 ambtsdragers, bijeen in een vergadering te Utrecht op 13 oktober 1958. De synode droeg ons als breed moderamen op u te antwoorden in de geest waarin de resolutie ter synodevergadering werd besproken. Wij willen hierbij trachten duidelijk te maken waarom de synode meent geen gevolg te kunnen geven aan het in uw resolutie gedane verzoek en tevens uitdrukking geven aan ons leedwezen en onze bezorgdheid over de wijze waarop door u in deze resolutie de toelating van de vrouw tot het ambt opnieuw aan de orde werd gesteld.

De generale synode heeft zich ernstig beraden over de resolutie van ambtsdragers, zo begint de brief. Wij achten deze eerste zinsnede echter meer hoffelijk dan oprecht, omdat de brief ons van de ernst van dat beraad om meerdere redenen niet kan overtuigen.

Om te beginnen wordt ons medegedeeld, dat de synode het breed moderamen opdroeg ons te antwoorden „in de geest, waarin de resolutie ter synodevergadering werd besproken". Wij nemen aan, dat het schrijven van het moderamen aan die opdracht beantwoordt, maar dan is toch in de vergadering van de synode heel weinig aandacht geschonken aan de zaak, waarom het in de resolutie gaat.

Men krijgt althans niet de indruk, dat de vergadering der synode ook maar enigszins ernst heeft gemaakt met het feit, dat haar beslissing in strijd is met verschillende artikelen der belijdenis aangaande het goddelijk gezag der Heilige Schrift en de geestelijke politie. Dat is voor een synode, die geroepen is de confessie te handhaven, nog al een ernstig feit.

Of spreekt art. X van de Kerkorde niet van gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift? Van belijden in gemeenschap met de belijdenis der vaderen? En heeft niet de synode de roeping die belijdenis te handhaven?

Ook de ambtsdragers hebben die roeping en zij handelden uit kracht van die roeping, toen zij zich tot de synode wendden om haar te betuigen, dat zij de beslissing der synode om de vrouw tot het ambt toe te laten met deze eis der gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift naar hun diepste overtuiging niet in overeenstemming kunnen brengen en dat deze in gemeenschap met de belijdenis der vaderen verdient te worden afgekeurd en herroepen.

Het ligt voor de hand, dat geen synode het recht en de plicht van de ambtsdragers kan ontkennen om tegen een zodanig besluit van de synode te protesteren en haar te betuigen, dat zij op eerbiediging daarvan en gehoorzaamheid daaraan niet kan en zelfs niet mag rekenen.

Omgekeerd ligt het ook voor de hand, dat de synode het recht mist om degenen, die de belijdenis der kerk liefhebben en begeren te leven in overeenstemming daarmede, voor een dilemma te plaatsen van gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift of aan menselijke besluiten, die daarmede in strijd zijn. En toch doet de synode dit. Het ware voor haar en voor de Hervormde Kerk beter, als zij niet over de vorm van ons protest, maar daarover haar leedwezen en bezorgdheid tot uitdrukking bracht door op haar besluit terug te komen.

Uit de herderlijke brief van de generale synode d.d. 3 juli 1958 ter begeleiding van de desbetreffende beslissing had u reeds kunnen blijken, dat bij de synode het besef leefde, dat door het genomen besluit zij, die overtuigd zijn, dat de H. S. de toelating van de vrouw tot het ambt verbiedt, voor grote moeilijkheden kunnen komen te staan zowel wat hun zijn als hun "verkeren in de Nederlandse Hervormde Kerk betreft.

De synode zou het daarom hebben kunnen verstaan wanneer door uw vergadering was besloten de betreffende zaak met de grootste ernst op de kerkelijke vergaderingen langs kerkordelijke weg aan de orde te blijven stellen en de Ned. Herv. Kerk terug te roepen tot hetgeen de H. S. naar uw inzicht in dezen duidelijk gebiedt.

Geen wonder, dat er iets van gevoeld moest worden in een vergadering, die op een enkele stem na voor de helft tegen het besluit heeft gestemd. Toch schijnt de voorstemmende meerderheid de diepe ernst van haar besluit niet te beseffen. Zij schijnt niet in te zien, dat zij door haar vóórstemmen een conflict heeft acuut gemaakt van onverzoenbare tegenstellingen. Door te wijzen op de „herderlijke brief" d.d. 3 juli 1958, vertoont het breed moderamen hetzelfde gebrek aan inzicht en ernst, gelijk het ook in het onderhavige antwoord volhardt in het pogen om twee tegenstrijdige zaken te vermengen.

Het gaat waarlijk niet om een al of niet overtuigd zijn, of de Heilige Schrift de toelating van de vrouw tot het ambt verbiedt of niet. Het wordt ook te enenmale onjuist zo gesteld. Al te duidelijk komt dit uit in het voorwendsel van de „tijdgebondenheid", dat voorstanders van de toelating der vrouw aangrijpen om de stelligheid der Schrift krachteloos te maken.

Neen, het dilemma ligt heel anders. In de grond der zaak gaat het om een welbewuste afwijzing van de reformatorische belijdenis aangaande het goddelijk gezag der Heilige Schrift, zoals de artt. II—VH der N.G.B, dat belijden. Het in deze artikelen omschreven en beleden Schriftgeloof der vaderen is het eigenlijke stuk, dat men op het oog heeft, als men niet zonder wrevel spreekt van het zestiende-eeuwse, dat in onze twintigste eeuw zou hebben afgedaan. Dat Schriftgeloof en enkele centrale dogmata, welke daarmede onmiddellijk samenhangen, zijn in het geding.

Men wil dat ingeruild hebben tegen een soort heilsgeloof, omvattende het heil of het behoud, zoals men zich dat voorstelt, en waarvan de Godsopenbaring alleen gezagvol gewagen zou om, wat de Schrift overigens over vele dingen zeggen mag, aan de mens, aan de omstandigheden en de tijden over te laten of toe te schrijven.

Ziedaar het eigenlijke dilemma, dat de stemming over de toelating van de vrouw beheerst. Daarom is het meest fundamentele stuk van het reformatorisch geloof, de belijdenis van het goddelijk gezag der Heilige Schrift, in het geding. En het ligt buiten de competentie van de Synode om die belijdenis geruisloos te begraven ter wille van degenen, die van oordeel zijn, dat zij verouderd en overleefd zou zijn.

Indien de synode ook van die mening is, moet zij de zaak openlijk aan de orde stellen.

Wat de tweede zinsnede in boven afgedrukt stuk betreft, kunnen wij opmerken, dat de vergadering van ambtsdragers niet heeft nagelaten elkander te vermanen ook in de weg der kerkehjke vergaderingen de synode terug te roepen tot de gehoorzaamheid aan wat de Heilige Schrift — niet naar ons inzicht, als ware dat een discutabele overtuiging, maar volgens onze geloofsbelijdenis — en die onderschrijven wij — in deze zaak duidelijk leert.

De wijze echter waarop in uw resolutie de door de synode genomen beslissing wordt veroordeeld, de gehoorzaamheid hieraan wordt geweigerd en te uwer vergadering is opgeroepen tot een gemeenschappelijk vastberaden verzet, is in strijd met het rechte kerkelijk handelen en spreken en is, naar wij menen, niet overeenkomstig het gereformeerde denken en belijden.

Het komt ons voor, dat deze alinea wel getuigt van een al te grote vrijmoedigheid. Over gereformeerd „denken en belijden" gesproken, de confessie zegt: wij geloven met het hart en belijden met de mond, dus geloven en belijden, niet denken en belijden. De brief van het breed moderamen spreekt herhaaldelijk van „gereformeerd". Maar moeten wij de leden van de synode nu leren, dat gereformeerd te enen male en door niets anders bepaald kan worden dan door de gereformeerde geloofsbelijdenis?

Als men derhalve over gereformeerd denken wil spreken, dan zal daaraan gereformeerd geloven ten grondslag moeten liggen.

En wat het rechte kerkelijke handelen en spreken aangaat, is de beslissing van de synode om de vrouw tot de ambten toe te laten in overeenstemming met het rechte kerkelijke handelen en spreken, met de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en met de belijdenis der vaderen? Is dat overeenkomstig het gereformeerd geloven en belijden?

Wij vragen verder, is het niet in overeenstemming met het gereformeerde geloven en belijden, met het recht en de roeping en de plicht, welke daarin liggen besloten, de beslissingen der synode aan de Heilige Schrift en de gereformeerde belijdenis te toetsen, en ze te veroordelen, zo zij daarmede in strijd zijn?

Ten slotte vragen wij: heeft de synode dan zo weinig begrip van de ernst van de zaak, dat zij geheel heeft voorbij gezien, dat zij door haar besluit degenen, die de belijdenis der vaderen in gemeenschappelijk geloof aan het goddelijk gezag der Heilige Schrift aanhangen, voor een dilemma zou plaatsen, dat geen andere keuze laat dan verzet? De synode moge toch inzien, dat niet wij het conflict hebben gemaakt, maar, dat zij het heeft veroorzaakt.

De beslissing toch om de ambten — met bepaalde niet onbelangrijke restricties, die in de resolutie ten onrechte worden genegeerd — ook voor vrouwelijke leden der gemeente open te stellen, werd genomen in een wettige vergadering van de generale synode der Ned. Herv. Kerk na ernstig gebed om de leiding van Gods Geest en na herhaald beraad ook in de grondvergaderingen onzer kerk welke laatsten zich tenslotte met een duidelijke meerderheid vóór de openstelling uitspraken.

De „bepaalde niet onbelangrijke restricties" acht het schrijven van het moderamen „ten onrechte in de resolutie genegeerd", alsof deze iets van de principiële bezwaren zouden kunnen wegnemen. Het enige, wat die restricties kunnen doen, is de zwakheid aantonen van de overtuiging der synode, dat het ambt de vrouw wettig toekomt. Vandaar ook de poging om de wettigheid van het besluit te vindiceren, hoewel tevergeefs. In ons voorlopig antwoord aan de synode hebben wij er de aandacht reeds op gevestigd, dat de formele wettigheid van de vergadering der synode de wettigheid van haar besluiten naar de maatstaf van de Heilige Schrift niet insluit.

Die „duidelijke meerderheid" in de grondvergaderingen zullen wij maar laten rusten. Men kan op alle slakken geen zout leggen. Bovendien kan de meerderheid dwalen. Zij involveert evenmin als de wettigheid van de vergadering de Schriftuurlijke wettigheid. Ook de grote menigte gaat niet boven de waarheid Gods (art. VII N.G.B.).

De wettigheid van het besluit wordt ook niet gewaarborgd door de opmerking van het breed moderamen, dat de onheilvolle beslissing werd genomen na ernstig gebed om de leiding van Gods Geest. Dat klinkt wel vroom, doch als wij het als zodanig mogen nemen, riekt het wat erg Dopers. Bedenken wij echter, dat de Schrift zich zo heel duidelijk uitspreekt over de ten onrechte door de synode aan de orde gestelde zaak, dan wordt het een gebed om de leiding des Geestes tegen de Schrift in, en dan is het helemaal niet vroom. Het is toch niet smadelijk voor de Heilige Geest, zich zelf overal gelijk en gelijkvormig te zijn, in alles zich zelf gelijk te blijven en nergens te veranderen? Dat is voor Hem niet smadelijk of we moesten het soms voor eervol houden van zich zelf af te wijken en te ontaarden. Daarom kan men niet met recht onderstellen, dat de Heilige Geest in onze tijd wat anders zou leren dan Hij door de mond van Paulus aangaande de onderhavige kwestie geleerd heeft (vgl. Calvijn, Inst. I, IX, 2).

Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 1959

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Nadere repliek 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 1959

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's