Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZALIG DE OVERWONNENEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZALIG DE OVERWONNENEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN MAN WORSTELDE MET HEM Gen. 32 : 24 midden

Wat is dat een onvoorstelbaar angstige nacht geweest, die Jacob daar heeft doorgebracht aan de Jabbok. Op Gods bevel heeft hij zijn oom Laban, die hij twintig jaren had gediend, verlaten.

Wel mocht er bij Jacob dankbaarheid en vreugde zijn, als hij zag op de goedheid en trouw, waarmee de Heere hem tot hlertoe op zijn reis had omringd. Hij had toch Laban, die hem in woede nagejaagd was, er van weerhouden, om Jacob kwaad te doen, zodat hij in vrede verder kon trekken. Ook had Hij hem een heirleger van engelen doen ontmoeten, zodat hij zich van de trouw des Heeren bewust mocht zijn.

Maar in deze nacht aan de Jabbok is het er toch ver vandaan, dat Jacob zou zingen: Ik leg mij neder en slaap gerust, van 's-Heeren trouw bewust.

Hij heeft immers vernomen, dat zijn broer Ezau hem tegemoet komt met een leger van vierhonderd man en dat hij misschien morgen al aan de Jabbok kan zijn, om hem te ontmoeten.

Jacob kon in deze ontmoeting met Ezau moeilijk iets anders zien dan de dood. Deze zal toch met geen ander doel hem tegenkomen dan om zich te wreken voor het lage bedrog, dat Jacob destijds tegenover hem gepleegd heeft.

Nu Jacob zich ineens voor Ezau geplaatst ziet, gaat dit erge, dat al zoveel jaren geleden plaatsvond en dat schijnbaar dood was, weer leven. Gedurende twintig jaren heeft Jacob er overheen geleefd, maar nu gaat deze schuld daar aan de Jabbok branden op zijn ziel.

Wat zal Jacob nu doen? Zal hij daar in die stille nacht zijn knieën buigen, zal hij daar zijn schuld voor de Heere belijden evenals David, die het uitriep : „Tegen U, U alleen heb ik gezondigd" ?

Als wij Jacob daar echter aan de Jabbok bezig zien, dan heeft het er alle schijn van, dat hij meer beducht is voor de wraak van zijn broer dan dat hij gebukt gaat onder zijn zonde tegen de Heere en tegenover zijn broer. Het is eigenlijk meer de angst voor de gevolgen van zijn zonde dan de schuld zelf, die hem verteert.

Het is toch weer dezelfde Jacob, zoals hij ons tot dusver steeds in de Schrift wordt getekend. Ook hier ging hij weer direct aan het rekenen en toen besloot hij, om zijn leger in twee afdelingen te splitsen. Als Ezau dan zou toeslaan, dan had hij toch altijd nog één helft over.

Zeker, Jacob roept de Heere aan, dat Hij hem uit de hand van Ezau zal bevrijden, maar tegelijk neemt hij toch zelf de dingen in. eigen hand. De Heere heeft beloofd hem in Kanaän te brengen, maar Jacob wil Kanaän binnen met Gods hulp en zijn eigen werk. Dat eigen werk nu zal hij hier in deze nacht geheel moeten opgeven.

Maar daar is hij nog niet aan toe, want hij tracht ook nog Ezau gunstig voor zich te stemmen door een vorstelijk geschenk tot hem te zenden.

Hij is nog geheel de oude rekenaar.

Maar ondanks, zijn berekeningen kan Jacob toch de angst, waardoor hij gekweld wordt, niet verdrijven. Hij begrijpt maar al te goed, dat dit geschenk en zijn vriendelijkheid tegenover Ezau niet opwegen tegen het destijds gepleegde bedrog. Ook begrijpt hij wel, dat God hem niet kan heipen om zijn gebed. Toen dan ook zijn ganse leger over de Jabbok was getrokken, brak daar voor Jacob een bange nacht aan.

In de nacht in Bethel scheen het licht van Gods opzoekende liefde, daar had hij de zalige droom van een ladder, waarvan het opperste tot de hemel reikte.

Maar hier in Pniël is het benauwend donker.

Wat hoort hij, daar opeens? Zou het Ezau zijn? Wie grijpt hem daar aan? Zie, een Man worstelde met hem.

Die Man nu is de Engel des Verbonds, de Zoon van God in mensengedaante. Hier wordt Jacob voor de rechterstoel gedagvaard en het klinkt: Komt dan en laat ons, samen richten. De zonden van Jacob van zijn prilste jeugd af worden hem voorgehouden, zijn gehele verdorven bestaan komt openbaar. De heilige en rechtvaardige. God heft daar in die nacht de hand op om Jacob te verpletteren.

Jacob kan hier niets tot zijn verdediging aanvoeren, al zijn berekeningen schieten hier te kort.

Een Man worstelde met hem. Daar moeten wij goed op letten. Er wordt namelijk wel eens gezegd, dat Jacob met God worstelde, maar dat staat er niet. God worstelde met hem en de worsteling van Jacob met de Heere is daar alleen het gevolg van.

Het is de Heere, Die in deze nacht tot Jacob kwam en hem neerwerpt. Hij houdt hem al zijn zonden voor, waarin hij, ondanks, alle weldaden des Heeren, tot zelfs in deze zelfde nacht, bleef volharden. Zijn hele leven bij zijn oom Laban is toch eigenlijk ook niet anders geweest dan een aaneenschakeling van leugen en bedrog.

Als Jacob daar dan door de Heere aan zijn schuld wordt ontdekt, dan komt alles opeens heel anders te liggen.

Toen ging het niet langer om Ezau en de angst voor zijn wraak. Op dit ogenblik toch kreeg hij te doen met de schuld tegenover zijn broer, maar bovenal met zijn schuld tegenover een goeddoend God.

Hier liep hij geheel vast met zichzelf en al zijn berekeningen. Hier kunnen geen geschenken helpen, al zou hij zelfs al zijn bezittingen aan zijn broer geven, en al zou hij verder zijn ganse leven biddende doorbrengen, daarmee is zijn schuld nog niet verzoend.

Nu kan hij Ezau helemaal niet meer ontmoeten. Niet uit angst voor zijn léven in de eerste plaats, maar als Ezau hem zou doden, dan betekent dat de ontmoeting met Gods wrekende gerechtlgheid. En Jacob kan zo niet sterven. Alles werd hem daar uit zijn handen geslagen. Maar o wonder, de Heere is in die Pniëlsnacht niet tot Jacob gekomen om hem te verpletteren, maar om hem te behouden. Hij werpt Jacob neer, maar tegelijkertijd schenkt Hij hem de genade van het geloof, om, te strijden en vol te houden en niet los te laten voordat de Heere hem. zegent.

Zo worstelde Jacob daar in die nacht aan de Jabbok voor zijn leven, om zijn eeuwig behoud.

Maar deze worsteling kan niet blijven voortduren. Daarom raakte God even het gewricht van Jacobs heup aan. Toen leed de aartsvader een volkomen nederlaag en zonk krachteloos neer aan de voeten des Heeren, maar in zijn val klemt hij zich nog vaster aan de Heere. Nu heeft en is hij niets meer van zichzelf en het heeft er alle schijn van, dat God nu Jacob van zich wil stoten. De Heere zeide het immers: „Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan".. Maar de worstelende Jacob kan de Heere niet meer loslaten, nu Deze hem heeft gegrepen.

„Ik laat U niet gaan, tenzij dat Gij mij zegent".

Mocht Jacob, de zondaar, de bedrieger eigenlijk zo wel spreken tot een heilig God? Jacob werd hier dan ook op gewezen door die vraag van de Heere naar zijn naam. Dan kan hij niet anders antwoorden dan: Jacob, d.w.z. hielelichter, bedrieger. Deze naam herinnert hem nog eens aan het uur van zijn geboorte tegelijk met Ezau, toen was hij reeds een hielelichter en hij is dat zijn ganse leven gebleven.

Maar als Jacob deze naam uitspreekt en moet klagen: Ja Heere, een bedrieger, een zondaar ben ik, dan mag hij echter ook pleiten, waar hem alle andere pleitgronden zijn ontnomen, op Gods genade.

Die naam Jacoh heeft hij toch gekregen bij de besnijdenis, waarin de Heere Zijn Verbond heeft willen bezegelen.

Zo zal hij daar ook geworsteld hebben; O Heere, gedenk Uw Verbond, zie mij toch aan in de Middelaar van het Verbond. Want alleen toch om der wille van die Middelaar, Die in Gethsémané en op Golgotha in de bangste nacht is ingedaald, ja zelfs in de nacht van de helse smarten, kan de Heere daar in Pniël met een onheilige als Jacob te doen hebben.

Toen kreeg Jacob daar in Pniël een nieuwe naam: , , Gij zult niet meer Jacob heten, maar Israel". Dat is strijder Gods.

De vraag nu, waarop het aankomt is deze: Kent gij, die dit leest ook iets van deze worsteling met de Heere?

Ook wij zijn, evenals Jacob, kinderen des Verbonds en vele mensen maken daar een grond van voor de eeuwigheid.

Maar dat is niet genoeg. Vóór Pniël had Jacob de beloften des Heeren, denk maar aan Bethel en dat is zeer groot, maar in Pniël vindt hij de Belover Zelf.

Wij zullen de Middelaar van het Verbond moeten leren kennen.

Jacob krijgt een nieuwe naam, en hij ontvangt deze in de weg van verootmoediging. Er blijft hem niets anders over dan de Engel des Verbonds, de Zoon Gods, Die met hem worstelt, in handen te vallen.

Maar juist in dat ogenblik, waarin hij een volkomen nederlaag lijdt, wordt hij overwinnaar.

Want de Heere slaat het oog van Zijn genade op hen, die nederig knielen.

Jacob heeft nu twee namen: Jacob en Israël. Zijn eerste naam herinnert hem voortdurend aan wat hij is van zichzelf. Zijn tweede naam wijst hem daarop, wat hij door Gods genade is geworden. Hij mag Israël zijn, maar daar is niets van hemzelf hij, hij mag deze erenaam dragen, maar door Jezus alleen, om het eeuwig welbehagen.

Hoe is nu uw naam? Kerkganger, gedoopte, lidmaat misschien? Of ook strijder Gods? Een strijder, die alles uit handen werd geslagen, die met alles van uzelf kwam in de dood, maar die u mocht laten neerzinken op Gods genade alleen?

Kent u een Pniël in uw leven, een plaats, waar u het lieflijk aangezicht van een genadige Vader mocht aanschouwen?

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1959

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

ZALIG DE OVERWONNENEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1959

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's