Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AUGUSTINUS EN PELAGIUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AUGUSTINUS EN PELAGIUS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel 2 van hoofdstuk 3/4 der Dordtse Leerregels belijdt, dat de zonde niet door navolging ontstaat, gelijk Pelagius leert. We lezen zo vaak van Pelagianen en Semi-Pelagianen. Wat is er toch met die Pelagius aan de hand. Hij heeft de vrije wil geleerd. Doen wij dit niet? Jawel, wij leren ook de vrije wil, maar dan alleen een kwade. Houdt dat goed vast. Wij leren ook de vrije wil, maar dan in deze zin alleen, dat de mens vrijwillig het kwade doet. Hij heeft een vrije wil ten kwade en ten kwade alleen.

Pelagius was het daar heel niet mee eens. Hij was van mening, dat ieder de vrijheid heeft om het goede en het kwade te doen. Hij ziet de mens niet als geneigd tot het kwaad. Pelagius denkt alleen aan de kiesvrijheid, waarmee een mens geschapen is. Zelf was hij van een strenge levenswandel. Hij was ook een gezworen vijand van alle lijdelijkheid. Streng voor zichzelf was hij, ook streng voor een ander. Hij wilde daarom niets weten van het bekende woord van Augustinus: Geef, o God, wat Ge beveelt en beveel dan, wat Ge wilt. Men zou kunnen zeggen, dat er voor Pelagius geen val bestaat. Dat is natuurlijk erg makkelijk om het zo te stellen. Hij ging er van uit, dat God het aan de mens gegeven heeft om het goede te kunnen en te doen. D.w.z. God heeft ons de mogelijkheid gegeven, om het goede of het kwade te doen. Niemand zal dit tegenspreken. Deze psychologische kiesvrijheid hebben wij allen. Maar die verschrikkelijke gebondenheid aan het kwaad, waardoor we in de kern van ons leven het kwade willen, daar weet Pelagius niet van. Voor hem is de wil van de mens een fietswiel. Men kan voor of achteruit trappen. Dat wiel kan het niet schelen of het voor of achteruit rijdt. Maar de mens kan het alles schelen. Hij wil zeer beslist het kwade.

Nu heeft Pelagius nog wat. God heeft meer gegeven dan de vrije wil om goed of kwaad te kiezen. God gaf een helpende genade om het goede te kiezen. De Heere komt ons te hulp door de wet, de leer en het voorbeeld van Christus. Dat is genade. Natuurlijk heeft een mens dit niet nodig. Hij kan, wat God hem beveelt, anders zou de Almachtige het niet bevolen hebben. Nog eens, dat er invloeden in de mens kunnen leven en in de gemeenschap der mensen, die rondom ons is, die de mens in zijn handelen bepalen, dat heeft Pelagius blijkbaar niet geweten. Zonder genade kan de mens gemakkelijk de geboden houden. Maar met genade gaat het nog veel makkelijker. Genade is dus: de wet, de leer, het voorbeeld van Christus, het openen van het oog, het ontsluiten van de toekomst, waarin de hemelse zaligheid als beloning gesteld wordt om ons in het heden onszelf niet te doen verliezen, het ontdekken van de strikken van de boze en de verlichting door allerlei hemelse gaven.

Genade is altijd helpend. Julianus van Eclanum, de scherpzinnige medestrijder van Pelagius, heeft dat nog eens extra onderstreept. De zonde heeft de wilsvrijheid volkomen ongerept gelaten. Een wil, die alleen maar vrij is om het kwade te doen is geen vrije wil. Vrij is alleen een wil, die twee kanten uit kan.

Op dit punt heeft Augustinus Julianus gegrepen. Als de wil alleen vrij is, die twee kanten uit kan, schreef Augustinus, dan heeft God geen vrije wil, want Hij kan niet zondigen.

Men begrijpt hoe bij Pelagius en zijn vrienden alles anders is. Het is ook een feit, dat de Remonstranten nog al iets van deze monnik hadden. Adams zonde is bij de Pelagianen maar een lichte zonde, die voor ons helemaal geen betekenis had. De dood is ook niet een gevolg van deze zonde, maar van de natuur. Daar bestaat wel een dood der ziel, maar die is door navolging. De kinderen worden zonder zonde geboren. De algemeenheid der zonde is alleen door navolging. Je ziet het en dan doe je het ook. De mens is van nature ook wel aards. en zinnelijk aangelegd.

Hoe ziet Augustinus dit alles. Hij acht de leer van Pelagius goddeloos. Deze man schrijft aan de mens toe, wat God alleen toekomt. Hij denkt veel te hoog en te goed van de mens. Augustinus acht de dwaling van Pelagius een zeer verderfelijke ketterij. Dat kunnen wij verstaan. Want eigenlijk is de strijd der richtingen altijd nog een strijd tussen Pelagius en Augustinus. Buiten de belijders van de gerefomeerde godsdienst denkt men te optimistisch over de mens. Men kent hem krachten en geloof toe, die hij van zichzelf niet kan hebben. Men ontkent de noodzakelijkheid van onwederstandelijke genade. De mens geeft men het vermogen om te kiezen met de hulp van God. Pelagius is soms wat zwaarder geworden, doch in wezen nog de zelfde figuur. Voor Augustinus keert Pelagius de fundamenten van het geloof om.

Hoe is het dan wel? Adam bezat in het paradijs een vrije wil. Toen kon hij goed en kwaad willen. Hij heeft het kwade gewild en is zo zijn vrije wil kwijt geraakt. Hij is overwonnen door de zonde en daarvan een slaaf geworden. Adam had een lofwaardige vrije wil. God stelde hem vuur en water voor en zeide: Strek uw hand uit. Hij koos het vuur. Daarna had hij alleen een vrije wil ten kwade.

De mens is zijn vrije wil niet kwijt. Hij zondigt juist door die vrije wil. De gevallen mens wordt niet gedwongen om te zondigen. Hij doet het gaarne. Het goede echter kan hij niet willen en niet doen. Daarom zeide Jezus: , , Zonder Mij kunt gij niets doen". De Schrift kent alles aan God toe en niet aan de mens. , , Wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen". , , De Geest blaast, waarheen Hij wil". , , God werkt in ons het willen en het werken".

Pelagius meende dat in Romeinen 7 van de natuurlijke mens gesproken wordt. Augustinus hield het er voor, dat alleen de wedergeborene een vermaak heeft in Gods wet. De mens is immers van God afgevallen. Toen werd zijn wil boos. Hij verloor zijn oorspronkelijke gerechtigheid. Adam had de verzoeking kunnen weerstaan. Hij is zo geschapen, dat hij, kon niet-zondigen. Waarom zondigde hij dan toch? Dat is onbegrijpelijk. Hoe de mens, wiens wezen en vrijheid bestond in de gemeenschap met God, toeliet dat de zonde hem van de Schepper afsneed, is een ondoorgrondelijk raadsel.

De zonde is een ondoorgrondelijke wilsdaad. Men ziet de tegenstelling. Voor Pelagius betekende de eerste zonde van Adam bijna niets. Voor Augustinus was het een vernietiging, van alles. De mens, gebruikte zijn vrijheid om God tegen te staan. David zegt: „Tegen U, U alleen heb ik gezondigd". Daarom was de zonde zo ernstig als omkering van de vrijheid en daarom bracht de zonde zo'n ernstige schuld mee. Het oordeel Gods over de mens, waarin zijn heiligheid bliksemt is rechtvaardig.

Wat Is dat oordeel? De mens ligt onder de eeuwige, geestelijke en tijdelijke dood en kan niet meer leven volgens zijn bestemming. Dit gaat over op al zijn nakomellngen. Adam is anders geworden, dan God hem geschapen had. Daardoor is de menselijke natuur veranderd. De mens is leeg van God en vol van zichzelf en de zonde. De begeerten luisteren niet meer naar inzicht en verstand. Trouwens dat verstand is ook verduisterd. Bij Pelagius leed de menselijke natuur niets onder de val, bij Augustinus werd zij ontzet in al haar delen.

De vrije wil is niet alleen zwak tegenover de begeerlijkeid, maar is gevangen in zijn eigen zondige keuze. De gevallen mens is alleen nog vrij voor de zonde. De zonde is dag en nacht zijn gedurige keuze, zijn liefde. De mens doet geen zonde alleen, doch is zonde. De menselijke natuur en de begeerte zijn op geen wijze meer te scheiden. Adams zonde werd gestraft. Zijn kinderen werd de schuld toegerekend en kwamen onder de straf Adams. Bovendien kregen zij deel aan de natuur Adams, dat was een deel van de straf. Het paradijslicht viel weg, toen werd hun verstand donker, vrije wil en begeerte naar de zonde werden één.

Wat is die begeerlijkheid? Dat de mens zijn bevrediging zoekt in datgene, wat niet God is. Zo is de begeerte zonde en straf op de zonde. Wat is het bewijs dat alle mensen aan schuld en straf onderworpen zijn? Dat alle mensen, ook de kleine kinderen, aan de dood- en het lijden zijn onderworpen. Voor Pelagius had deze wereld door de val niet geleden. Dan is, zegt Augustinus, als ge de goede mensen met de kinderen bij elkaar zet, met al hun nood en lijden, dit het paradijs der Pelagianen.

De erfzonde bewerkt reeds de verdoemenis. Er ligt ook een noodzakelijkheid om te zondigen. Vrijwillig kwam de mens onder de zonde. Doch nu moet hij vrijwillig voortgaan met vrijwillig zondigen. Pelagius leerde, dat onze zondige daden allemaal los naast elkander staan. Een dronkaard zou dan nog even vrij tegenover zijn 10.000ste borrel staan als tegenover zijn eerste. Augustinus leerde, dat de zondedaad een toestand van zonde tengevolge heeft. Die toestand drijft tot zonde. Daarom is de zonde gedwongen. Zo kan de mensheid zich nooit het heil waardig maken door eigen goede daden. Onder de doem van het oordeel Gods is de mens geketend aan het niet-kunnen-niet-zondigen.

Maar is hij dan niet helemaal gedwongen? Neen. Adam zondigde in vrijheid en zijn vrijwillige vrijheidsberoving heeft dit gevolg, dat hij steeds vrij blijft om vrijwillig te zondigen. In de noodzakelijkheid van het zondigen blijft de menselijke vrijheid positief werkzaam. De mens kiest vrijwillig telkens weet voor de zonde. Daarom is Augustinus geen naturalist. De leer der erfzonde is geen leer der erfelijkheid met erfelijke eigenschappen. Het is voor de menselijke vrijheid een droeve begeerte geworden zich aan de zonde te verkopen. Zo is des mensen wil vrij tot het vrijwillige kwaad. Hij zondigt niet tegen zijn wil. En toch is er de harde noodzaak om te zondigen. Diensvolgens is de gan­se mensheid een verloren massa. Voor het uiterlijk vrij, doch in weizen gebonden. Vanwege deze tweeheid kan Augustinus zowei zeggen, dat er een noodzaak om te zondigen is als dat de mens een vrije wil heeft.

Waarin is het wezen der erfzonde gelegen bij Augustinus? In de schuld. De wezenlijke erfzonde is de oerzonde van Adam, waardoor de zonde in de wereld ingekomen is en daardoor de dood. Een gevolg van deze erfschuld is de begeerlijkheid, die ook bij Augustinus niet alleen in de geslachtsdrift bestaat.

Het verschil van Pelagius en Augustinus is duidelijk. Pelagius heeft het bij de vrije wil alleen over de uitwendige beiweeglijlldieid van onze wil. Augustinus ziiet onze vrije wil bepaald door ons innerlijke zijn. Dat zijn is verdorven, dat is vreselijk verdorven, want de zware zonde van Adam is ons toegerekend en toegepast.

Hoe staat het nu met de Semi-Pelagianen? Döze staan wat dichter bij Augustinus. Met deze naam duidt men alleireerst een aantal theologen aan uit de 5e eeuw, die uit overtuiging de leer van Pelagius afwezen, maar toch niet de leer van Augustinus wilden aanvaarden.

Zij erkenden het verderf van, de mens en gaven toe, dat we alles aan de genade danken, maar de mens levert toch ook een bijdrage. Hij moest zich inspannen, zich bekeren, zich heiligen. God hielp hem daarbij krachtig. Daarom verzetten de Semi-Pelagianen zich tegen de totale bedorvenheid en onvrijheid van de wil, de onwederstandelijke genade en de uitverkiezing. De mens is niet zedelijk dood, maar verzwakt. De kiemen van het goede zitten er in, maar God moet ze tot ontwikkeling helpen.

Zonder Gods hulp kunnen wij niets. maar wij kunnen wel het goede willen en ons. tot God wenden. Soms trekt God onwilligen tot het heil als Paulus. Meestal is er een samenwerking tussen Gods uitwendige roeping en onze vrije wil, die Gods roepstem opvolgt. Soms gaat onze goede wil aan Gods genade vooraf, zoals- bij Cornelius. Men wil niet alle mensen, over één kam scheren.

De korte samenvatting is, dat de wil wel ernstig heeft geleden, doch niet verdorven is. Het is wel moeilijk om het goede te doen, maar niet onmogelijk. Op de synode van Orange in 529 is dit Semi-Pelagianisme met ronde woorden veroordeeld, al overheerst het nu de roomse en de protestantse kerken zo goed als geheel. Daar werd echter o.a. gezegd: , , Indien iemand beweert dat God onze wil afwacht en dat het willen niet van de Heilige Geest is, weerspreekt hij de Heiige Geest". Ook het begin van het geloof en het verlangen er naar is geen werk van ons natuurlijk vermogen, maar Gods genadegeschenk. Niemand vermag door de kracht der natuur enig zaligmakend goed te bedenken. De mens doet niets goeds, tenzij God het hem verlene om het te doen. Van zich uit heeft de mens alleen leugen en zonde. In Orange is de erfenis van Augustinus overgenomen. Daar werd nog gehandhaafd dat de vrije wil onbekwaam, is tot enig goed. Bij de gevallen mens is alleen wilsvrijheid ten kwade. Orange heeft echter over de onwederstandelijkheid der genade gezwegen evenals over de verkieziing. Veel van Augustinus hield ze nog vast, niet alles. Conclusie: wij zondigen niet door navolging, doch door de val van Adam. Door één mens is de zonde in de wereld ingekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1959

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

AUGUSTINUS EN PELAGIUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1959

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's