Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

HET ZIELELIJDEN VAN CHRISTUS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om de arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en verzadigd worden; want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Jesaja 53 : 11.

Machtig schoon, indrukwekkend en troostvol is steeds weer het 53ste hoofdstuk van de profeet Jesaja, dat handelt over de lijdende Knecht des Heeren, de Man van Smarten.

In de eerste verzen spreekt de Kerke Gods over het lijden dat om harentwil zal komen over de Messias. „Hij is om onze overtredingen gewond, onze smarten heeft Hij gedragen".

In de 2 slotverzen is de Heere God Zelf aan het woord. God zegt daar van de Middelaar: „Door Zijne kennis zal Mijn knecht, de rechtvaardige, er velen rechtvaardig maken. Om de arbeid. Zijner ziel zal Hij verzadigd worden".

Als u goed leest, zult u zien, dat de Kerk meer let op het lichamelijke, terwijl de Heere er op wijst wat Jezus leed aan de ziel.

Luister maar. De Kerk zegt: „Als we Hem aanzagen, was er geen gestalte aan Hem, en als een Lam werd Hij ter slachting geleid".

Maar de Heere zegt: „Om de arbeid van Zijn ziel zal Hij het zien".

Dit waarschuwt ons er voor om niet alleen te letten op het lichamehjke, maar ook op het zielelijden van de Heiland.

Zeker was het lichamehjke lijden van de Heere ook groot, maar Zijn zielelijden was toch het allergrootst. Er zijn martelaren geweest, die nog veel gruwehjker gefolterd zijn dan de Heere Jezus. En toch heeft niemand zó geleden als Hij, omdat Zijn lijden een zielelijden was. Denkt u maar om Gethsémané. En niet wanneer de nagels door Zijn handen gaan, maar als de Vader Zijn aangezicht voor Hem verbergt, roept de Heere het uit: Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Als wij de Man van Smarten alleen maar als een martelaar zien, dan gaan wij het Kruislijden veruitwendigen.

Het gaat vooral om Christus' zielelijden.

Hier stapelt zich mysterie op mysterie. Wat is Jezus' ziel? Wat is eigenlijk ónze ziel!

Waar is onze ziel? Zeer zeker in ons. Maar als ge in u zelf gaat zoeken, zult ge uw ziel niet vinden, zoals b.v. uw hart en longen. We kunnen wel de werkingen van onze ziel vinden, maar zij zelf blijft verborgen.

Eens, bij de dood, maakt ze zich los van ons lichaam. Maar hoe ze dan zijn en bestaan zal, weten we niet. En nog minder verstaan we hoe die ziel zich eenmaal weer met het lichaam zal verenigen.

Ook de Heere Jezus had een ziel. Want Hij was waarlijk mens, Zijn broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde.

Maar nog veel minder dan bij ons, kunnen we zeggen wat Jezus' ziel eigenlijk was.

En toch heeft Hij in Zijn ziel geleden, gezwoegd, gearbeid. In Zijn ziel heeft Hij de dodende benauwdheid doorworsteld. Zijn dorsten aan het Kruis was erg. Maar het is in de verste verte niet te vergelijken met de ontzaglijke, huiveringwekkende zieleroep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!

Zoals we zeiden: sommige martelaren zijn beestachtig gemarteld en gepijnigd. Maar wat niemand leed zoals de Heere Jezus, dat was de diepdoorvlijmende, dodelijk wondende smartepijn der ziel.

Daardoor is Christus' lijden ook een gans bijzonder lijden, nooit door enig ander lijden geëvenaard.

Daarom is de vrucht van dat lijden ook gans enig en bijzonder, onder geen woorden te brengen.

„Om de arbeid Zijner ziel zal Hij er velen rechtvaardig maken. Hem zal een deel van velen gegeven worden, dat Hij aan de machtigen zal uitdelen als een roof".

En dat alleen om dat éne, omdat Zijn ziel zo'n ontzettende arbeid doorworsteld heeft. Omdat Hij alleen een Gethsémané gekend heeft, waar Hij moest klagen, niet over de dreigende smart van het lichaam, maar over Zijn ziel; over de weedom die Zijn hart brak. „Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe".

Niet naar Zijn Goddelijke natuur leed Hij. Naar de Goddelijke natuur was Christus voor het lijden onvatbaar, ongenaakbaar.

Maar in de menselijke natuur, die Hij als God had aangenomen, heeft de Heere geleden.

Daarom was dit zielehjden van Christus zo groot, omdat Hij in Zijn ziel met ónze zonden te doen had.

Hij dacht niet slechts aan onze zon­ den. Hij dróèg ze, in Zijn ziel. De zonde dragen betekent de zonde voelen. En de zonde voelen betekent het ondergaan van Gods toorn.

En Hij droeg de toom Gods op de zonden van het gehele menselijke geslacht. Hij was toch de 2e Adam, ons 2e Verbondshoofd. Als Plaatsvervanger van het gehele menselijk geslacht, droeg Hij de geconcentreerde zonde van ons gehele geslacht. Hij heeft het gif der zonde op zijn sterkst gevoeld. Hij kende de zonde in haar helse wezen, in haar demonische, duivelse samenvatting.

En daar tegen in gaat de volstrekte toorn van Gods heilige, geschonden Majesteit. Christus droeg de vloek van Gods toom die verschroeit, omdat ze de eeuwige dood uitademt.

Zie, lezer, dat was Zijn zieleangst. Zijn dodelijke zielsbenauwing, omdat Hij voelde, dat Zijn ziel van God, Zijn Vader, losbrak en God Zijn ziel verliet.

Daarom moest Hij het uitroepen: Eloï, Eloï, lama sabachtani.

En dit zielelijden ging door tot in de dood.

Neen, Zijn dood was niet als het sterven van Gods kind. Voor Gods kinderen is het sterven een doorgang tot het eeuwige leven.

Maar voor Christus was de dood een verzinken in de diepte van de eeuwige dood, waar elk gewoon schepsel voor eeuwig zou verzwolgen en bezweken zijn, maar waar Christus alleen kon opkomen, omdat de Vader Hem met Zijn Goddelijke Almacht vasthield; en omdat de Heere Jezus, Zelf ook God zijnde, de dood te sterk was, zodat de dood Hem niet kon houden.

Toen was Christus' ziel weer vrij, toen bij Zijn opstanding de zonde der wereld van Hem afgleed. Toen kon Zijn ziel zich weer verkwikken en verheugen, doordat Hij zag wat heerlijkheid er verworven, welke buit er genomen, wat glans Hem tegenstraalde, door de arbeid van Zijn ziel.

„Want door Mijn kennis zal Mijn knecht, de RECHTVAARDIGE, er velen rechtvaardig maken, want Hij zal hum ongerechtigheden dragen".

En omdat wij achter de volbrachte arbeid van Zijn ziel staan, achter het „Het is volbracht", daarom mogen wij de laatste zin wel zo lezen: „Want Hij heeft hun ongerechtigheid gedragen!"

Daar ligt nu het enig en eeuwig behoud voor de mens, in de arbeid Zijner ziel!

Ons willen en lopen, ons streven tot zaligheid, onze vroomheid, braafheid en inspanning is ijdel en vergeefs. Wij kunnen in onze eigengerechtigheid een stuk zaligheid opbouwen, zoals een kind op het strand een toren bouwt van zand, maar wanneer wij menen dat we de top van de berg bereiken, zullen we neergestort worden in de diepte van onze verlorenheid.

Waarom kwelt ge uw ziel dan nog langer met vergeefse arbeid? Het is tekort doen aan de ziele-arbeid van Christus. Hij heeft Zijn ziel gekweld tot de dood er op volgde. Wij kunnen niet, maar hoeven ook niet meer doormaken wat Christus voor ons doorgemaakt heeft.

Waarom slaan we dan altijd weer die weg in, die ons slechts moeite en teleurstelhng brengt en waarop we vrede voor onze ziel zullen vinden.

Christus heeft onze zonden gedragen en Hij alleen kan ons rechtvaardig maken.

Onze rechtvaardigheid kan er nooit een zijn, die voor God bestaan kan. Immers, wij schieten in alles tekort en struikelen dagelijks in vele.

Er is maar één weg tot behoud. Die wordt: wij dan ophouden het zelf te doen, want we lopen zo vast als 'n muur. Laten we als VERLOREN ZONDA­REN naderen tot Zijn ziele-arbeid. Want tot allen die verloren zijn en het Leven niet in eigen hand kunnen houden, wordt het op grond van Christus' ziele-arbeid gezegd: Gij zijt gered en behouden!

Een verloren zondaar zal aan het Kruis een rijke Christus vinden. Maar dan hebben we ook te komen als verlorenen in ons zelve. Wie zo niet komt, heeft maar een halve Christus nodig. En een halve Christus is geen Christus.

Want van tweeën één: óf Jezus is geen volkomen Zaligmaker, óf die deze Zaligmaker met een waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben wat tot hun zaligheid van node is.

Misschien zegt iemand: Ja maar, mag ik me dat wel toeëigenen? Kan dat wel voor mij zijn?

Mag ik u dan wijzen op het woordje „velen"? Hij zal er velen zalig maken.

Neen, er staat niet „allen"! Dat mag de zorgeloze mensen wel wakker schudden. Zij mogen met waarachtige bekommernis wel leren vragen: Is Gods heil ook voor mij?

Maar anderzijds: Allen die van verre staan en zich bekommerd afvragen: kan het voor mij wel zijn, die mogen moed vatten uit het woordje velen. Niet een enkeling hier en daar, maar velen. Want Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden. Er zijn geen grenzen aan Gods genade.

Zijn goedheid is niet af te palen. In het zielelijden van Christus ligt zo'n grote verdienste, dat Hij zondaren en goddelozen zal rechtvaardig maken. Dat wil zeggen Hij zal hun ongerechtigheid zó bedekken, dat God ze voor rein zal houden.

De Heere zegt: Ik, Ik ben het die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet. Want Mijn Knecht zal door de arbeid Zijner ziel velen rechtvaardig maken. Want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.

Geloofd zij de Heere.

(Nunspeet)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's