Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TOT OP DEZE DAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TOT OP DEZE DAG

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET BRIESEND PAARD

Het is op een donderdagmorgen van het jaar 1913. Haast tegelijk met het slaan van de klok binnen gaat de bel van de voordeur. Daar is de broeder ouderling, die mij zal vergezellen op huisbezoek naar een van de buitenwijken. Hij is, wat men later in Rotterdam zou noemen: „ouderling van Dienst". Het werd een benaming, die aan de stadse dominees nogal eens een glimlach ontlokte. Deze ouderling moest namelijk present zijn, om de voorganger in een en ander te assisteren. Hij hielp wel eens met toga en bef en „geleidde" dominee naar de kansel. „Opbrengen" noemde men dat; want u moet weten: een dominee wordt opgebracht en na de Dienst ook weer afgehaald.

Het kon wel eens gebeuren, wanneer een predikant aan de kerkeraad vroeg: „Waar is br. die of die? " er geantwoord werd: „O, hij is niet aanwezig. Hij is geen Ouderling van Dienst". Men wilde daar dan half en half mee zeggen: „Hij is dus vrij". En die vrijheid veroorloofde men zich dan wel eens, om niet ter kerk te komen en thuis visite te ontvangen.

Vreemde opvatting van het Ambt! Met zulk een opvatting had ik echter op bovengenoemde datum nog niet te maken. Hier gaven de kerkeraadsleden een beter voorbeeld.

Wij konden heel gemakkehjk ons huisbezoek 's morgens al beginnen, daar het in de buitenwijken een boerenbevolking gold en de bewoners toch thuis of in de buurt waren.

Mijn broeder ouderling is op de fiets gekomen, die hij bij mij in huis neerzet en zo gaan wij dan samen op stap. Waar het heen zal gaan, is al afgesproken. Er is bekendmaking aan gegeven en de mensen verwachten ons dus.

Hoe we er komen? vraagt u. Natuurlijk te voet.

Hoe anders? Auto's zag men nog bijna niet. Veel mensen waren er zelfs nog bang voor. Fietsen wel. Maar in die tijd stond dat toch zeker niet om samen per fiets op huisbezoek te gaan. Bovendien kon je dan de hoge hoed niet ophouden. Immers: hoge hoed en fiets waren tegenstellingen. Twintig jaren later was het anders geworden. Ik heb toen tenminste al een dominee gezien op de fiets, met een hoge cylinder op en een pijp in de mond. Dat was dan een baanbreker, die het eerste compromis tussen fiets en hoed in het aanzijn riep.

Ik geloof, dat een van de redenen, waarom men ambtsdragers liever niet op de fiets zag, ook deze was: dat ding rolde vaak zo plotseling rriidden in de wereld en in het gewone leven van de leden der gemeente. Men zag u veel liever in de verte daar kalm aankomen. Dan kon men nog intijds zijn maatregelen nemen en een zondagsgezicht zetten of, zo het geweten een beetje sprak, de benen nemen.

De buurt, waar wij wezen moesten, lag ongeveer drie kwartier verwijderd; een behoorlijke afstand dus, maar wij hadden dan ook de hele dag voor de boeg.

In de middag gingen wij even pauzeren, om dan op een afgesproken plaats aan een broodmaaltijd te zitten.

Tegen die donderdag heb ik, eerlijk gezegd, wel eens opgezien. Het is toch zo'n lange tijd van 9 uur voormiddag tot 5 uur namiddag. Wanneer ik daar van tevoren teveel aan dacht, kreeg ik er last van: Het heeft mij altijd min of meer moeite gekost, om in het gareel te lopen, dat mij kerkelijk officieel werd opgelegd.

Tot mijn eigen schrik merkte ik soms, dat het mij zelfs tegen de borst stuitte, vooral wanneer dat huisbezoeken zo in het koffieleuterige dreigde te vervallen. Ik vond het aan de ene kant dan wel eens jammer van de tijd; aan de andere kant ook weer niet, omdat het nu eenmaal gebeuren moest.

Zo'n huisbezoekdag was lichamelijk en geestehjk wel eens zeer vermoeiend. De wandeling vooraf van een klein uur was niet onaardig, ja verfrissend. Wanneer wij het ene huis verlieten, om ons naar een andere woning, wat verder te begeven, dan bekwam mij dit wel. Je kon weer eens even wat zuivere lucht ophalen, het vee op het land bewonderen of de eendjes in het water die ieder ogenblik hun komische duik konden maken, om van de bodem hun voedsel te halen. Ze gaven u les in het maken van buigingen.

Tenslotte echter kreeg je van het lopen toch min of meer genoeg.

En dan de gesprekken in huis. O zeker, de mensen waren blij met onze komst en ze meenden dat ook wel. Ze waren grotendeels, zoals men dat noemt, kerkelijk meelevend en misten in de kerk zelden of nooit. Ze wisten u precies te vertellen, hoe lang het geleden was, sinds zij huisbezoek hadden gehad.

En nu zou men verwachten, dat zij dan ook heel wat te vragen of op te merken hadden, maar meestal kwam daarvan niet veel terecht. Het was bij velen een „ja"-knikkend christendom. Slechts een enkele maal kwam het tot een degelijk gesprek. Al wil ik hiermee niet beweren, dat het aan de mensen lag. Hoe dikwijls moest ook bij ons de sleur doorbroken worden.

Werd het tijd om heen te gaan, dan lazen wij Gods Woord en droegen de noden van het gezin in het gebed aan de Heere op.

De gehele dag ging dat huisbezoek zo door, met, in de middag, een uurtje afwisseling, waarin wij ergens aan de broodmaaltijd aanzaten.

Eén donderdag herinner ik mij nog goed. Het was namiddag vier uiur geworden en ik was zó vermoeid, dat ik tot de ouderling zei: „Het is vier uur. Ik houd er mee op!"

„Nu al? " kwam het, wat kortaf uit 's mans mond. „En daar heb ik nu mijn hele dag voor vrijgemaakt". „Dat kan wel zijn', was mijn antwoord, „maar ik ben moe!"

Wat ik nog meer dacht, wil ik hier nu wel zeggen. Het was dit: „Je hebt makkelijk praten, broeder, maar wie moest er de héle dag aan het woord zijn? Jij had goed rusten en toekijken en aanhoren, maar het eigenlijke werk was voor mij".

Om 5 uur op die dag, was ik weer thuis, na gemaakte afspraak: „de volgende week verder!"

Over acht dagen gingen wij dus weer. In stilte had ik een plan opgemaakt, om het nu eens anders te doen. Tot heden had de broeder ouderling in zwijgen volhard, maar nu besloot ik, hem meer aan het woord te laten. Ik haalde hem telkens in de gesprekken er bij en vroeg nog al eens: „Wat denkt br. . . . . er van? " Dat hielp. Hij kwam nu en dan flink los en ik mocht dan luisteren en meteen rusten.

Het werd 's middags 4 uur en ik sprak van naar huis gaan niet.

Om 5 uur vroeg onze broeder: „Dominee, moet u nog niet naar huis? „Neen", was mijn antwoord: „Nog twee bezoeken, dan zijn we hier klaar". Dat ging dus aan en om 6 uur hielden wij op.

De daaropvolgende zondag sprak ik onze ouderling en het eerste wat hij zei, was: „Dominee, wat was ik donderdagavond moe. Ik kon geen spa meer in de grond ikrijgen". Een eerlijke bekentenis!

Zijn briesend paard was nu bedaard.

Het mijne trouwens ook. En ik wil er niet mee zeggen, dat deze methode navolging verdient.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

TOT OP DEZE DAG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's