Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TOT OP DEZE DAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TOT OP DEZE DAG

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZIEKENBEZOEK

15

Onwillekeurig komt mij in de gedachten, wat een dominee eigenlijk is. Op een dorp dreigt hij nog al eens een manusje van alles te worden, soms met het minder mooie woord: „herdershond" betiteld.

Waar men een dominee al niet bij kan halen! Eens, op een zaterdagmiddag werd ik geroepen in een gezin, waar een zoontje van 4 jaar zich aan een pot met groene verf „tegoed" had gedaan.

Grote consternatie bij de ouders! Het kind liep nog vrolijk heen en weer, en toen vader vroeg: „laat dominee je tongetje eens zien!" opende het meteen zijn mondje en natuurlijk was dat grasgroen. Het kind heeft er geen nadelige gevolgen van ondervonden. Ook hier bleek groen onschuldiger dan rood.

Een dominee is, wat men oudtijds al zo noemde: herder en leraar. Eerst dus herder, daarna leraar. Ik geloof niet, dat daarmee gezegd wil zijn, dat het ambt van herder belangrijker is dan dat van leraar, maar toch ook zeker niet minder dan het laatste.

Het komt mij voor, dat de benaming „herder en leraar" de laatste jaren wat aan het uitsterven is. Zou het zijn vanwege de vrij grote lengte der benaming? Het zou nog al theatraal klinken, om een dominee aldus te begroeten: „Dag herder en leraar!" Ik heb nog altijd het gevoel, een beetje te moeten oppassen voor mensen met theatrale „geestelijke" deftigheid.

Toch geloof ik dat de reden, waarom men weinig meer spreekt van „herder en leraar" wel eens een heel andere kon zijn.

Zoals u weet, is het aantal schaapherders in ons land zeer sterk afgenomen. Naar wij menen, is er nog één, die een kudde heeft op de Drentse heide. Verder wordt er op de hele Veluwe nog één herder met schapen enigszins kunstmatig in stand gehouden.

Och, laat dit toch bij de dominees niet het geval zijn. Mensenschapen zijn er genoeg, miljoenen en nog eens miljoenen. Ook schapen, die van onze mensenstal niet zijn, heeft de grote Zieleherder.

Waar zijn dan de herders? Herdershonden doen ook wel nuttig werk. Zij houden de uitwendige orde er in en drijven het afgezworven schaap weer op naar de kudde. Maar de herders hebben hen te verzorgen en te leiden naar de plaatsen waar voedsel is.

Zo is ook ziekenbezoek zulk echt pastoraal werk. Een zieke is immers een schaap in nood, ja, in gevaar van het leven te verliezen. Het is de taak der zieleherders, hen op te zoeken. Wanneer de zieken nog wel bij hun verstand zijn, is er zo schone gelegenheid, om met hen te spreken en te bidden.

Men hoort nog al eens zeggen, dat hier vele kansen liggen, om deze mensen geestelijk te bereiken. Ik houd niet van die uitdrukking. Ze ruikt mij te veel naar de loterij, al kan de bedoeling goed zijn. Bij de mensen is het altijd onmogelijk, dat iemand zalig wordt. Er is geen menselijke kans op wat anders. Maar God de Heere gebruikt ook ziekte weleens als middel, om iemand tot inkeer te brengen door middel van Zijn Woord.

Daarom moet de pastor ook in ziekenbezoek trouw zijn. U weet niet ten halve wat er al bedorven is door de belofte van een ambtsdrager bij het weggaan van het ziekbed: „Ik kom wel eens gauw weer!" En wanneer dat dan niet gebeurde, zette dat wrok in het gezin.

Ik heb eens een man horen zeggen, bij wie ik op bezoek was: „Dat heb ik die dominee nooit vergeven, dat hij aan mijn zieke vrouw beloofd had, om terug te komen, maar hij kwam niet en mijn vrouw stierf".

Men heeft wel eens gezegd, dat er bij de zieke geloof moet zijn, om weer beter te worden. Het schijnt dat vooral bij de gebedsgenezing deze uitdrukking nog al eens gebruikt wordt. Hiermee moeten wij echter heel voorzichtig zijn, want anders worden hier verkeerde conclusies getrokken. Het gaat toch niet aan, om te zeggen van alle zieken, die ongenezen thuis komen: Zij hebben niet geloofd. Ook die de Heere liefhebben, moeten eenmaal sterven.

Bovendien gaat het er ook niet in de eerste plaats om, „om weer beter te worden", maar hierom: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid!" Of vindt men dit een harde boodschap? Wat men hard noemt! De Heere staat hier toch Zelf in al Zijn liefde achter.

Wanneer een ambtsdrager nu bij een zieke komt, waarmee zal zijn taak dan beginnen? Dat kan van de omstandigheden afhangen. Het kan zijn, dat de zieke naar uw komst verlangd heeft en al spoedig zijn hart uitstort en zijn zielstoestand blootlegt. Dan is de weg vanzelf aangewezen, om daarop in te gaan.

Het kan ook wezen, dat de zieke daar stil neerhgt en het eerste woord aan u overlaat.

Wat doet u dan? Wat zegt u dan? U komt daar niet als een medicus, die informeert naar een aardse kwaal en zich daarin min of meer verdiept. Het ligt niet op uw weg, om hier raad te geven of soms middelen te noemen, waarvan anderen goede resultaten zagen. U speelt natuurlijk niet „de dokter".

Dit wil echter niet zeggen, dat het lichamelijke lot van de zieke u niet zou interesseren. Integendeel: dé echte zieleherder heeft ook een warm hart van de Heere ontvangen, om in alles met de zieke mee te leven. De patiënt heeft soms behoefte om te vertellen, wat hem deert. Daarvoor moeten wij ook oren hebben.

Alleen, wanneer het blijkt, dat de zieke nergens anders vol van is, dan van zijn eigen kwaal, dan moet met tact de aandacht daarvan afgeleid worden. Wij onderzoeken dan op voorzichtige wijze, hoe het met zijn zielstoestand gesteld is.

Liefst zijn wij met de zieke alleen of in geval van gehuwd zijn, in tegenwoordigheid van man of vrouw. Vraag andere bezoekers, die uit zichzelf niet weggaan, vriendelijk, om de kamer te verlaten. Dat moet u nu durven, want het is belangrijker, dan u misschien denkt. Zou het zo erg zijn, als vreemde bezoekers eens even kwaad op u werden? U komt dat wel te boven.

Eens heb ik hier een ervaring opgedaan. Het gebeurt namelijk meer dan eens, dat er veel te veel bezoekers bij een zieke zijn. Of de dokter al nadrukkelijk gezegd heeft: „Geen bezoek!" men stoort zich daaraan in het minst niet en weet van geen weggaan.

Vriendelijk heb ik een keer gevraagd of ik met de zieke even alleen mocht blijven; waarop een man plotseling boos opstond en onder het heengaan zei: „Hebben wij het dan niet nodig, dominee? " En dan moet je soms zien, hoe zij dat zeggen.

Dit is eigenhjk niets anders dan een „vrome" dooddoener.

U kunt daar rustig op antwoorden:

„Ditmaal kwam ik voor de zieke, niet voor u. Wenst u met mij over uw eigen zielstoestand te spreken, zegt u maar wanneer? Aan nieuwsgierige mensen hier heb ik geen behoefte".

Een zieke kan er dikwijls zo tegen opzien, zich te uiten in bijzijn van wat eigen is, en nog meer tegenover vreemde mensen.

Wanneer een pastor ergens aan een ziekbed zit, dan is het eerste, wat hij moet trachten: die zieke te begrijpen in zijn leed en gedachtengang. Voor zover het mogelijk is, en door de liefde van Christus gedrongen, is het mogelijk, dat lijden enigszins in ons op te nemen alsof het het onze was. Lag men zelf eens onder het mes van de chirurg, dan heeft men aan den lijve ondervonden, wat een operatie betekent. Laten wij vooral niet ondoordacht met Bijbelteksten werken als een algemene Waarheid, eigenlijk om de dominee wat uit te hangen. Al kenden wij de hele Bijbel van buiien, daar zijn we bij zieken niet mee klaar.

Somtijds wordt er bij een zieke waar schuldgevoel gevonden en ziet die mens geen enkel lichtpunt. Niemand is er zo slecht als hij. Dan mogen wij hem in die toestand niet alleen laten, maar hem op Christus wijzen, die onze schulden droeg en in Wie ook voor hem vergeving is.

Wij slaan samen dan Gods Woord op, lezen een toepasselijk gedeelte en gaan met elkander in het gebed. Schoon werk in 's Heeren wijngaard, wanneer het met hart en ziel wordt verricht. Dan neemt het onze gedachten nog in, wanneer wij het ziekenhuis of woonhuis verheten.

Ik noemde daar het ziekenhuis. Een 50 jaar geleden behoorde het bezoeken van zieken aldaar nog tot de uitzonderingen, tenminste voor de dorpspastor. De verpleging geschiedde zo lang mogelijk binnenshuis. De verbindingen met de steden waren heel wat bezwaarlijker en het reizen vergde veel tijd.

Dat alles is nu anders geworden. De artsen komen nu veel eerder met het advies: „Naar het ziekenhuis!" Daar zijn de nodige specialisten aanwezig.

Dit bezoek is nu ook voor de dorpspastor een wekelijks geregeld stuk werk geworden. En voor de stadsdominee zeker.

Hier moet vooral de dorpspastor zich dan wel even omschakelen. Lag de zieke thuis meestal alleen, hier ligt hij doorgaans in een ziekenzaal met meer patiënten. Iets van het intieme gaat er verloren en het gebeurt wel, dat de zieke zich schaamt voor zijn buurman, rechts of links.

Nu kunnen we vragen om een scherm. In een ernstig geval staat er al een om het bed. Dan zijn we (de zieke en de pastor) veilig ingeschermd en voelen ons wat vrijer. Toch vraag ik of het altijd wensehjk is ons op te sluiten „in eigen tent". Misschien lag er een zieke naast die uit belangstelling graag mee geluisterd had.

Verder moeten wij de klaarheid van het Evangelie ook weer niet te geheimzinnig maken alsof daar binnen de tent iets mystieks moest gebeuren.

Hier komen trouwens nog andere zaken naar voren. Wanneer wij de ziekenzaal binnentreden, zijn wij daar meestal voor één patiënt, hoogstens twee. Andere zieken hebben hun eigen zielszorger en wij dringen ons zelf in diens werk niet in.

Zijn wij op dat ogenblik echter alleen, wat zou ons beletten, om straks alle zieken even te groeten en aan te spreken? Ze liggen daar toch, een ieder uit zijn eigen plaats en omgeving en ze hunkeren misschien wel naar een vriendelijk woord. Boven ieder ziekbed staat als het ware geschreven: „Leef mee! Leef mee!"

Wanneer u dan Gods Woord wilt lezen met „uw zieke", vraag dan aan de andere patiënten in de zaal, of iemand er op tegen is, dat u hard op voor hen allen leest. Ik heb het nog niet beleefd, dat iemand er op tegen was en zelfs een heen en weer dribbelende zuster (ze hebben het ook wel heel druk) hield zich dan stil of zette bereidwillig een stoel buiten de deur. Dan werden wij niet gestoord.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

TOT OP DEZE DAG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's