Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse LEERREGELS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men de mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelf door zijn vrije wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn, (hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt); maar men moet het Gode toeschrijven. Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook diezelfde in de tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het rijk van Zijn Zoon overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht en opdat zij niet in zichzelf, maar in de Heere zouden roemen, gelijk de Apostolische geschriften telkens getuigen.

HOOFDSTUK III / IV

Artikel 10

Men moet het Gode toeschrijven.

Pelagius en Arminius treden tegenwoordig heel wat gecamoufleerder op, dan zij in artikel 10 worden voorgesteld. Hun navolgers schrijven de zaügheid ook Gode toe. Het enige wat hen van de gereformeerden onderscheidt is, dat zij zeggen: wij schrijven het achteraf aan God toe. Verder zijn ze onveranderd gebleven, want ook vandaag nog leren zij, dat de mens met de aangeboden genade moet doen wat in hem is. Hij heeft de H. Geest ontvangen of hij heeft een natuurlijk vermogen dienaangaande en nu ligt het aan de mens of hij het aanneemt of verwerpt. God doet laten we zeggen 95%. Voor de mens blijven er dan nog 5% over en God helpt ook met die 5%. Doch de mens beslist. De beslissing willen ze niet aan God overlaten. Dat komt de eer van de mens te na. Maar voor hun gevoel komt dat ook de eer van God te na. Zij hebben zich immers een beeld van God gemaakt, waarin geen plaats is voor een raad Gods, waarin de almachtige Koning onderscheid maakt. Stel je voor, dat God werkelijk de een zou redden uit het verderf en de ander daarin zou laten. Zo kan God niet wezen. Zij kennen wel de souvereine mens, maar niet de souvereine God.

De Leerregels sluiten zich in deze zaak bij de H. Schrift aan, waarin de souvereiniteit Gods wordt geleerd. Daar is trouwens geen andere mogelijkheid. Want wie is de mens? Hij is een vijand van God. Hij wil geen genade. De mens wil de zonde. Dat is het enige, wat hij wil van nature. Maar nu is daar de eeuwige God. Hij wil uit de gevallen mensheid een volk vergaderen. Dat is Zijn welbehagen. Daarbij gebeurt wat in Romeinen 9 staat: „Hij ontfermt Zich diens Hij wil en verhardt dien Hij wil". Zo zijn naar Gods verkiezende liefde de namen der uitverkorenen opgeschreven in het boek des levens. Hun zahgheid staat vast. De Vader heeft van eeuwigheid bepaald wie er zaHg zullen worden. Daarin is meegegeven, dat anderen zullen blijven in de staat der ongerechtigheid. Is dit geen willekeur? Neen. God heeft overal Zijn redenen voor, al liggen de redenen voor de verkiezing niet in de uitverkorene. Zij zijn er echter wel. Calvijn heeft eens geschreven over mensen, die zeggen: „Ik vrees dat ik God onrecht zou aandoen als 'k zou zeggen, dat Hij heeft uitverkoren, die Hem goeddacht. Ik vrees dat ik God van wreedheid zou beschuldigen, als ik zou zeggen, dat Hij niet de mensen in 't algemeen en allemaal heeft uitverkoren". Wat antwoordt hij daarop? Ten eerste dat zij een verborgen trotsheid ia hun hart meedragen en de geveinsdheid nog niet kennen, die in hen is. Zij kunnen niet over Gods doen oordelen. En dan heeft Calvijn zon diepe indruk van Gods gerechtigheid, dat hij God niet van onrecht verdenken kan. Hij meent ook dat alle mensen de Heere een keer recht zullen geven ook in de uitverkiezing. Dat zal wezen vóór de grote witte troon des gerichts. Tot op de dag, dat het Boek zal worden geopend, moeten wij in nederigheid wandelen. „Dan zullen wij zien (zegt de Schrift) wat wij nu door het geloof verstaan, waarom God Jacob heeft uitverkoren, waarom Hij Ezau heeft verworpen, en waarom Hij alzo over de mensen beschikt. Wij zullen zien, zeg ik, de reden waarom. Maar voor 't heden, laten wij er mee tevreden zijn te weten, dat God rechtvaardig is en ook te weten, dat Hij de fontein van alle wijsheid is, van alle billijkheid en van alle rechtheid".

De mannen, die oordelen, dat de mens nog wel iets kan bijdragen, nog wel het goede ergens kan willen, nog wel iets kan aannemen, hebben niet alleen de onmacht des mensen niet verstaan, maar nog minder zijn onwil. Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God (Rom. 8:7). Dat hoeft niet te betekenen, dat de mens altijd bewust vijandig tegenover God denkt. Doch het is wel immer zo, dat de dingen waar op zijn vlees uit is dwars tegen Gods wil ingaan en zo is heel zijn doen in de praktijk vijandschap. Het vlees onderwerpt zich immers der wet Gods niet. Het is ook nodig in de prediking deze waarheid niet te vergeten. Ongetwijfeld is het de eis der Schrift de onderhouding van Gods gebod en het bevel des geloofs als een dringende eis des Heeren te prediken. Maar het is gevaarlijk als men bij deze prediking de indruk wekt, dat de mens daar ook wel iets van terecht kan brengen van dat liefhebben van God en van dat geloven. Daar is toch al zo weinig ontdekkende prediking. Als de gereformeerde prediking in de Hervormde Kerk in de prediking van de diepe val zou gaan verslappen, zou het een ramp zijn. Onze ganse zahgheid moet Gode worden toegeschreven. Dat begint met de tiitverkiezing. De achtergrond der verkieztag is ons bederf en onze schuld. Wij liggen in de dood. Daarom is de verkiezing ons de enige bron des levens. Uit de verkiezing vloeien de weldaden voort als roeping, wedergeboorte, bekering, geloof.

Hij roept de uitverkorenen krachtdadig.

Over de algemene roeping hebben wij tevoren reeds geschreven. Zij komt niet tot alle mensen, maar volgt het spoor der algemene verkiezing. Deze laatste wijst de ruimte aan, waarbinnen het Evangehe verkondigd wordt. God zendt de gezanten van het Evangelie wanneer, waar en tot wie Hij wil. Binnen de ruimte van de algemene verkiezing en roeping, en alleen daar geschiedt de krachtdadige roeping als vrucht van de bijzondere verkiezing.

Van verwerping is dus in twee gevallen sprake. Zij die het Evangeliewoord niet horen zijn verworpen en zij die het wel horen doch verwerpen en niet krachtdadig geroepen worden, zijn verworpen. Bij velen, die het Woord horen komt de prediking niet tot een vruchtbare werking. De ervaring bevestigt dit. Tot vele gemeenten en volken gaat het Evangelie der genade uit. Maar het is er ver vandaan dat allen vluchten tot Gods heil. De verkorenen komen, de verworpenen verharden zich.

Krijgen de verkorenen een andere werking van de H. Geest dan de verworpenen? Inderdaad. God voegt voor hen bij het Evangeliewoord een bijzondere kracht des Geestes. Dit betekent niet dat de algemene prediking van het Evangelie krachteloos is. Gods Woord is nooit zonder kracht. Het is voor de verworpenen een reuke des doods ten dode. Dat woord is als een vuur of als een hamer, die een steenrots vermorzelt. Als God over de zondaar oordelen aankondigt komen zij gewis. Maar voor de verworpenen is het Evangeliewoord niet krachtig tot zaligheid. De algemene of uitwendige roeping roept allen, maar trekt niet allen. Voor de uitverkorenen voegt zich op bijzondere wijze de Heilige Geest bij het Woord. Wat is daar de vrucht van? Dan wordt het verstand verlicht, zodat zij God zien in Zijn algenoegzaamheid, zichzelf in hun helwaardigheid en Christus in Zijn dierbaarheid. Daar voegt zich een overbuiging van het hart bij. De mens leert zich kennen als verloren. Hij houdt niets over dan de staat van een goddeloze. Daar grijpt de Geest van Christus hem aan. Hij wordt getrokken naar Christus. Het verlichte oog ziet de nodiging, die tot allen komt. De verkorene ziet Christus, wordt door de Heere Jezus aangegrepen, grijpt Hem ook zelf aan. Dit wonder valt de uitverkorenen ten deel. Dit aangrijpen of omhelzen van Christus is de wedergeboorte. De krachtdadige roeping is de wederbarende daad Gods. Daar is geen andere weg tot de genade dan door de krachtdadige roeping heen. Zonder deze blijft elke hoorder van de prediking in de onmacht steken, de onmacht van de zondaar tegenover het Evangelie. De mens verstaat van nature niets van het wonder van Gods liefde. Vlees en bloed kunnen het Rijk Gods niet beërven. Maar door de krachtdadige roeping ziet de mens boven zich uit. Hij ziet dingen, die hij tevoren niet zien kon. Hij transcendeert zichzelf, door en in de H. Geest d.i. hij gaat boven zichzelf uit. Van nature is de mens blind voor het verbond der genade. Hij zit opgesloten in de gevangenis van het werkverbond. De krampachtigste pogingen van de ontdekte en overtuigde zondaar kunnen de deuren van deze gevangenis niet doen springen. Dat wordt hij ook gewaar. Hij probeert duizend keer in Christus te geloven, maar hij kan niet uit de banden van het werkverbond en van de eisende en veroordelende wet los. Nooit kan iemand uit eigen kracht tot het geloof in Christus komen? Maar ook kan iemand tot dit geloof komen, die niet geheel is afgehouwen van de oude stamboom van Adam? Wij moeten in het werkverbond gestorven zijn om in het genadeverbond tot leven te komen. Anders hebben we wel een historisch geloof of hoe ge dat algemeen geloof wilt noemen, doch het is niet waar zaligmakend. De krachtdadige roeping haalt ons uit het werkverbond, zodat alle banden springen en zet ons over in het genadeverbond. Dan wordt het persoonlijk met ons opgericht, doordat we ingelijfd worden in Christus door het geloof.

Als we verstaan hebben dat deze bijzondere werking des Geestes onmisbaar is, zien we dat alles Code moet worden toegeschreven. Die gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus Jezus Christus is voor de zaligheid beslissend. Ook in de uitverkiezing is de betekenis van het heilswerk van Christus volstrekt. De kinderen Gods zijn uitverkoren in Christus d.i. om zalig te worden door in Hem te zijn. Vandaar dat niemand zalig kan worden, dan die door een waar geloof Christus is ingelijfd, alzo ook dezelve in de tijd krachtiglijk roept. Hier is niets meer van de mens bij. En dan is het goed.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's