Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Nieuwe Testament

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Thess. 4 : 13-18

30

De vorige malen zagen wij dus, dat de apostel aan de gemeente van Thessalonica schrijft, dat zij met het oog op het lot en op de toekomst van de gestorven gelovigen uit haar midden, niet zonder hoop is. Daar is de opstanding van Christus. En één van de vruchten daarvan is, dat het sterven voor de gelovigen haar verschrikking heeft verloren; het is een ontslapen, een doorgang naar de Morgen der eeuwige heerlijkheid.

In het tweede gedeelte van vers 14 laat Paulus op die heerlijkheid het licht vallen en schrijft hij: „Zo zal God ook degenen, die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem".

In dit gedeelte doet zich een uitlegkundige moeilijkheid voor. De Statenvertaling betrekt de woorden „in Jezus" nauw op dat ontslapen der gelovigen. Bedoelt Paulus dit hier inderdaad? Op zichzelf geeft dit een goede zin. Immers, de gelovigen ontslapen inderdaad in Jezus, d.w.z. in geloof in en in gemeenschap met Hem. En daarom is juist hun sterven een ontslapen.

Er zijn exegeten, die de zin zó lezen. En zij zeggen, dat dit mogelijk is, omdat het oorspronkelijke woord, dat Paulus hier voor „in" gebruikt, kan wijzen op een begeleidende toestand. Die toestand zou dan de bijzondere verhouding tot Jezus zijn, waarin de gelovigen leefden èn stierven!

Er zijn zelfs exegeten, die hier het oorspronkelijke woordje „in" nemen in de zin van „terwille van". En dan denken aan martelaren die stierven voor de zaak van Christus. Echter, deze verklaring zal in elk geval wel onjuist zijn. Immers, de gemeente van Thessalonica werd in Paulus' dagen wel door vijanden van buiten bestreden, doch van een vervolging ten bloede toe is niets bekend. Ook in het verdere van Paulus' brieven aan de gemeente van Thessalonica ontbreekt daarvan elk spoor.

Intussen, de meeste uitleggers wijzen de opvatting af, dat hier de uitdrukking „in Jezus" zo nauw betrokken zou moeten worden op het ontslapen der gelovigen. Zij ontkennen niet, dat dit op zichzelf een goede zin zou geven, maar zij menen dat het oorspronkelijke woordje, dat Paulus hier voor „in" gebruikt, in een andere richting wijst. Dit woordje zou veelmeer de betekenis hebben van „door middel van".

En daarom zou die uitdrukking van de apostel, „in Jezus", met het volgende verbonden moeten worden. Zij lezen de zin dan als volgt: God zal de ontslapenen door middel van Jezus, wederbrengen met Hem.

De zin is dan wat samengedrongen, maar de bedoeling is duidelijk. Paulus wil nader aangeven, waarin de heerlijkheid van de nieuwe Morgen, ook voor de ontslapen gelovigen, zal bestaan. God zal ook hen bij Jezus' wederkomst brengen, voeren in de volkomen glorie van Christus. Dit is wel de betekenis van de laatste woorden van deze zin.

Doch daar zal iets aan voorafgaan. Hun opwekking uit de graven. Hoe vaak heeft de apostel het in zijn brieven daarover, als vrucht van Christus' opstanding! Welnu, stellig denkt hij ook hier daaraan. In de geest ziet hij dit gebeuren als behorende bij het eerste aanbreken van de nieuwe Morgen. Doch op een wel zeer samengeperste wijze duidt hij dit gebeuren hier aan met die twee woorden: „dóór Jezus". Die gestorven gelovigen zullen, zo is stellig zijn bedoeling, opstaan door de kracht van Christus. Door die kracht verrees Hij Zelf éénmaal uit het graf; en daardoor zullen al de Zijnen in de toekomst uit het graf verrijzen, 't Is dezelfde gedachte, als welke wij b.v. vinden in 2 Corinthe 4 : 14.

Intussen, nu is ons de inhoud van dit versgedeelte wel duidelijk. En krijgt ze voor ons bijzondere betekenis!

Weer stellen wij het ons voor de geest, dat de apostel in dit Schriftgedeelte dus de bedroefde Thessalonicenzen wil troosten omtrent het lot en de toekomst van de gestorven gelovigen. Welnu, hóe troost hij hen dan eigenlijk? Door hen te spreken over wat in de dag der dagen gebeuren zal!

't Is goed hier extra de vinger bij te leggen. De apostel troost de gemeente van Thessalonica dus niet door te zeggen: gij maakt u zorgen over die gestorven gelovigen, over hun lot en toekomst, doch dat behoeft gij niet te doen, want zij zijn nu immers „boven", zij komen niets te kort, integendeel zij hebben reeds een grote voorsprong, want zij zijn reeds, terwijl gij hun lichaam in het graf gelegd hebt, naar de zie'l bij de Heere. 't Is opvallend, dat Paulus in déze trant hier niet schrijft. Hoewel het begrijpelijk is.

Immers, de leden van de gemeente in Thessalonica waren sterk doordrongen van de naderende wederkomst des Heeren. En zij zaten met de vraag, of de gestorvenen nu ook wel die wederkomst met vreugde meebeleven zouden. Dat die gestorvenen zouden opstaan, was buiten hun gezichtskring geraakt. De apostel wil hen op dit punt corrigeren. Daarom verstaan wij, dat hij hier niet schrijft over datgene, wat met die, gestorvenen gebeurt, direct na hun dood en dat hij heel die tussen-toestand tussen de dood en de wederkomst zwijgend voorbijgaat, doch alle aandacht vestigt op wat met die gestorvenen geschieden zal in de dag der dagen.

Echter, het blijft opmerkelijk, dat, wat Paulus hier doet, hij dat telkens weer doet in zijn brieven. Ook al is daar niet zo'n directe aanleiding toe, als hier. Wij wezen er een vorig maal reeds op, dat het iets kenmerkends van heel het Nieuwe Testament is, dat de volle bundel van de schijnwerper valt op de toekomst des Heeren en op wat dan gebeuren zal. Thans willen wij daar nog eens de nadruk op leggen en accentueren, dat dit van groot belang is, in verband met ons geestelijk leven.

Natuurlijk is ook de vraag, wat er met iemand direct na de dood gebeurt, niet onbelangrijk. In de loop der eeuwen zijn daar meerdere theorieën over ten beste gegeven. Doch wij zullen moeten erkennen, dat wij eigenlijk over deze zaak niet zo heel veel weten!

Wel laat de Heilige Schrift over deze vraag óók enig licht vallen. En dit licht moet ons genoeg zijn. Beschouwingen, die meer willen geven, moeten ons contrabande zijn. Intussen durven wij te zeggen, dat de Schrift in elk geval over deze vraag dit licht laat vallen, dat het van de gelovigen direct na hun sterven geldt, dat zij, terwijl hun lichaam in het graf gelegd wordt, naar de geest van stonde aan in zaligheid zijn.

God heeft, zo mogen wij zeggen, terstond na Christus' sterven, Diens geest tot Zich genomen, in de tijd tussen Diens sterven en opstanding. Zo neemt Hij ook de geest van de Zijnen tot Zich in de periode tussen hun sterven en opstanding. Wie denkt hier weer niet aan het woord van Jezus tot de moordenaar aan het kruis? En aan wat Paulus schrijft in Filipp. 1 : 23, over dat bij Christus zijn, dat verreweg het beste is? Of aan wat hij schrijft in 2 Corinthe 5 : 1-10, over dat inwonen bij de Heere?

Echter, juist wat de apostel schrijft in 2 Corinthe 5, toont, dat hij die tussen-toestand als iets heerlijks ziet, doch óók als iets, dat nog niet de volmaakte heerlijkheid omvat. Immers die toestand duidt hij enerzijds aan met een inwonen bij de Heere, doch anderzijds als een ontkleed worden, een ontdaan worden van dit lichamelijk bestaan, dat zo nauw behoort bij het zijn van de mens. Paulus gaat in 2 Corinthe 5 zelfs zó ver, dat hij zegt, dat dit ontkleed worden met een zeker zuchten ervaren wordt. Het verlangen blijft er naar het weer overkleed worden!

En zo komen wij weer terug op wat wij reeds schreven: deze tussen-toestand valt niet binnen de lichtkring van de eigenlijke stralenbundel van de schijnwerper van het Woord Gods. De volle nadruk valt telkens weer in de Schrift en ook in dit Schriftgedeelte op de wederkomst van Christus en op datgene, wat dan ook met de reeds gestorven gelovigen gebeuren zal.

Hier hebben wij weer te maken met het geheel eigen karakter van het getuigenis der Schrift. Waarom valt het volle licht op die toekomst? Dat is stellig óók, omdat dan de mens weer volkomen mens zal zijn. God heeft de mens éénmaal geschapen, ziel en lichaam, om alzo Zijn beelddrager en kind te zijn. Wanneer die mens in zonde valt, brengt Christus verzoening en verlossing tot stand. Doch dat houdt tevens in herstel, ja meer dan herstel, van de oorspronkelijke toestand bij de schepping. Opdat de Heere alzo Zijn beelddrager en kind weder krijgen zou. Welnu, dit alles wordt gerealiseerd in het leven van allen, die van eeuwigheid aan Christus zijn gegeven en in de tijd in Hem leren geloven. Die realisering is echter nog niet volkomen, zolang na hun sterven hun lichaam nog rust in het graf.

En daarom ook is die tussen-toestand een voorlopige. Al genieten zij dan reeds zoveel zaligheid naar de ziel, hun lichaam deelt dan nog niet in de heerlijkheid. En daarom moet het nog komen tot de opwekking en verheerlijking van het lichaam!

Echter, het volle licht valt in de Schrift zeker om nog een andere reden op de wederkomst des Heeren. Gaat het niet om de volkomen verheerlijking van Christus? Hij, Die Zich diep vernederd heeft, zal uitermate verhoogd worden. En die verhoging is reeds gaande, de eeuwen door, nu Christus zit aan de rechterhand des Vaders, maar ze heeft nog niet haar hoogtepunt bereikt. Nóg kan op aarde Zijn Woord worden geloochend en bestreden, en Zijn volk verdrukt. Nóg kan de Boze woeden en de mens als een god op de troon zitten. Daarom kan dit het einde nog niet zijn, ook al zijn zovele gestorven gelovigen reeds zalig. Die wederkomst moet nog komen, want dan pas zal Zijn verhoging haar toppunt bereiken. En, daarin ligt besloten de volkomen openbaring ook van de heerlijkheid van de Drieënige God. Die is nu eveneens nog omsluierd en verborgen. Wij zien, ook wat dit betreft, thans nog als door een spiegel in een duistere rede! Nog zijn de machten der duisternis en des doods niet volkomen onttroond. En om de volle openbaring van die heerlijkheid Gods gaat het toch!

Ja, dit is de doorlopende lijn in de Schrift dat het én in het persoonlijk geestelijk leven én bij het werk van Christus en van de Heilige Geest en in de ontwikkeling der geschiedenis ten hoogste gaat om die openbaring! Ieder, die echt de Heere vreest, leert daar van harte amen op zeggen. Want die sterft aan alle eigen grootheid en krijgt de eer van zijn God boven alles lief! En één van de belangrijkste lessen welke op de oefenschool des geloofs geleerd worden, is, dat wij alle egoïsme, ook vroom egoisme, in het stuk van het zalig worden moeten prijsgeven, omdat dit zalig worden als het ware ingebed ligt in dat andere: Soli Deo Gloria!

En nu verstaan wij het: omdat ook die heerlijkheid Gods nog niet volkomen geopenbaard is én erkend wordt, zolang Christus nog niet is wedergekomen, al zijn er dan reeds zovelen zalig naar de ziel, daarom vooral werpt de Schrift alle licht op die wederkomst. En — richt zij onze aandacht over de tussen-toestand heen op dat grote gebeuren!

Niet voor niets roepen, volgens Openbaring 6, de zielen onder het altaar, de zielen der gestorven gelovigen in de hemel, nog: „Heere, hoe lang nog? "

't Is goed, dat wij er voor onszelf over nadenken en mediteren, dat ook de Kerk, die reeds in de hemel is, nog uitziet naar de grote Dag van Christus' wederkomst. En dat ook de Geest zegt: „Kom!" Mag de Kerk op aarde achterblijven in dit opzicht? Ook de bruid zegt: „Kom". En die het hoort, zegge: „Kom!"

De beden in het Onze Vader krijgen ook een eschatologisch perspectief: „Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde".

Alle waarachtig gelovigen leren in dit leven in elk geval bij veel blijdschap, om ontvangen zegeningen diepe smart dragen, niet alleen, omdat zoveel nog hun zaligheid in de weg staat, doch vooral, omdat zoveel nog de glorie van de heerlijkheid des Heeren verduistert! En daarom kunnen zij niet altijd zijn zonder dat heilig verlangen naar die grote Morgen! Ieder vrage zich in stilte af: „zegt mijn ziel daar amen op? "

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit het Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's