Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vijftien dagen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vijftien dagen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het loont de moeite nog even terug te komen op de manier, waarop Barnabas een goed woord voor Paulus gedaan heeft bij de gemeente van Jeruzalem, die de voormalige ketter-jager niet vertrouwde. Handelingen 9 vers 27 vertelt ons daar in beknopte vorm het een en ander van. Het blijkt, dat Barnabas geprobeerd heeft de figuur van Paulus bij de apostelen acceptabel te maken. Waren de apostelen van Paulus' eerlijkheid overtuigd, dan zou — naar Barnabas terecht aannam — de rest van de gemeente wel volgen. Hij zag het derhalve als zijn eerste taak Paulus bij hèn te brengen.

Wanneer wij vervolgens letten op wat Barnabas tot de apostelen gezegd heeft, dan wordt hét ons duidelijk, dat hij al het zijne gedaan heeft om aan te tonen, dat Paulus thans inderdaad een waarachtig discipel des Heeren was. Welbewust heeft hij in den brede uiteengezet en verklaard, uit welke factoren de zekerheid geput moest worden, dat Paulus een grote verandering in zijn leven had ondergaan. Het „hoe" daarvan heeft hij hun verhaald. Ten eerste heeft hij de apostelen er op gewezen, dat Paulus op de weg naar Damascus de Heere gezien had, en dat die Heere zelf tot Paulus gesproken had. Paulus was een ander mens geworden, omdat Christus Jezus zelf zich in gestalte en woord aan hem geopenbaard had. Paulus' oog had Hem gezien, en Paulus' oor had Hem gehoord. Om die reden was het, dat zij nu een andere Paulus ontmoetten dan die zij vroeger gekend hadden. Ten tweede heeft Barnabas nog aan de apostelen medegedeeld, dat Paulus te Damascus met vrijmoedigheid opgetreden was in de naam van Jezus. Hij heeft hun verslag gedaan van hetgeen Paulus zonder enige terughouding voor de zaak van het Evangelie in Damascus had overgehad. In dit verband zal hij hun bericht hebben, dat Paulus in de synagogen gepredikt had, dat Jezus de Zoon Gods is, dat hij voorts de Joden die te Damascus woonden in verwarring gebracht had door uit de Schriften te bewijzen dat Jezus de Christus is, en dat hij tenslotte ook nog een kring van leerlingen rondom zich verzameld had, die hij inleiden kon in het Christelijk geloof. Uit Paulus' handel en wandel kon daarom, volgens Barnabas, metterdaad worden opgemaakt, dat hij een discipel van Christus was: als zodanig had hij zich stellig te Damascus gedragen. De kenmerken van het echte discipelschap waren bij Paulus te vinden.

Mede door wat Barnabas hun verhaalde, zijn de apostelen van gedachten veranderd. Zijn voorspraak is niet tevergeefs geweest. De gemeente heeft Paulus opgenomen als een discipel des Heeren. Het wantrouwen verdween en de achterdocht werd weggenomen. Lukas kan daar zelfs van schrijven: „en hij was met hen ingaande en uitgaande te Jeruzalem" — een spreekwijze, waarmede hij aangeven wil, dat Paulus vrij met de gemeente om kon gaan en dat er voor hem geopende deuren waren.

Zo heeft Barnabas er aan mogen medewerken, als een instrument in Gods hand, dat er voor Paulus een plaats kwam in de gemeente, die de Heere Jezus zich te Jeruzalem bijeenvergaderd had. 

Gelijk ons vroeger reeds gebleken is, was het vooral het verlangen om Petrus te bezoeken, dat Paulus naar Jeruzalem had doen wederkeren. De brief aan de Galaten licht ons daarover in. Uit hetgeen Paulus in het eerste hoofdstuk van die brief schrijft, komt naar voren, dat hij vijftien dagen bij Petrus gebleven is. Hij heeft dus zijn wens verkregen. Nadat eenmaal de toegang tot de gemeente door de houding van Barnabas voor hem geopend was, heeft hij een veelvuldig contact met Petrus gehad. Twee weken lang heeft hij intensief met hem kunnen omgaan. Wij mogen wel aannemen, dat beide mannen elkaar veel te vertellen gehad hebben en dat de zaak van het Evangelie van Christus Jezus, nog beter: dat de Heere Christus zelf, het middelpunt van al hun gesprekken geweest is. Als er één was, die Paulus veel over Christus vertellen kon, dan was het Petrus wel. Hij behoorde toch, samen met Jacobus en Johannes, tot dat drietal discipelen, dat door de Heere verkoren was om in bijzondere mate te delen in Zijn vertrouwen. Met hun drieën hadden zij dingen meegemaakt, waarbij zelfs de andere discipelen niet tegenwoordig geweest waren.

Tijdens zijn verblijf temidden van de broeders te Jeruzalem heeft Paulus niet alle apostelen ontmoet. Jaren nadien zegt hij eveneens in de brief aan de Galaten: „En (ik) zag geen andere van de apostelen dan Jacobus, de broeder des Heeren". Van deze Jacobus weten wij het een en ander uit gegevens, die door het gehele Nieuwe Testament heen verspreid liggen. Hij moet destijds een voorname plaats hebben ingenomen in de gemeente van Jeruzalem. Met Petrus en Johannes was hij een van de drie steunpilaren, zuilen, van de kerk des Heeren aldaar. Hij was een van de zonen van Jozef en Maria (Matth. 13 : 55; Mare. 6 : 3). Evenals zijn andere broeders, Joses, Judas en Simon geheten, geloofde ook hij aanvankelijk niet in de Heere (Joh. 7: 5). Na de hemelvaart merken wij hem echter op temidden van diegenen, die in de opperzaal te Jeruzalem eendrachtig volhardden in het bidden en smeken (Hand. 1 : 14). Waarschijnlijk, omdat de Heere hem na Zijn opstanding verschenen was en hem tot geloof gebracht had (1 Cor. 15 : 7). Daar pleit veel voor om in hem ook de auteur van de brief van Jacobus te zien, waarin zo sterke nadruk gelegd wordt op de werken, die het levende geloof behoren te kenmerken.

Nergens in het Nieuwe Testament kunnen wij ontdekken, waarom Paulus alleen maar Petrus en Jacobus gezien heeft in die twee weken, dat hij te Jeruzalem was. Er is wel eens verondersteld, dat de anderen hem nog immer gewantrouwd hebben en hem niet ontvangen wilden. Wij menen, dat voor deze veronderstelling geen onomstotelijke bewijzen te geven zijn. Als Lukas vertelt, dat Paulus vrij kon ingaan en uitgaan met de apostelen, dan is dat ons genoeg om er van overtuigd te zijn, dat er van wantrouwen geen sprake meer was. Het is heel goed mogelijk, dat de overige apostelen op dat ogenblik niet in Jeruzalem waren, omdat de arbeid in dienst van het Evangelie hen naar elders geroepen had: daar waren ook gemeenten in Judea, die verzorgd moesten worden (Gal. 1:23). Deze verklaring lijkt ons veel plausibeler.

In Jeruzalem heeft Paulus voortgezet wat hij in Damascus begonnen was. Als een waar discipel des Heeren heeft hij ook hier openlijk en met vrijmoedigheid gesproken in de naam van de Heere Jezus. Het is opvallend, dat hij zich vooral gericht heeft tot de „Griekse Joden". Hiermede wordt bedoeld, dat Paulus met name gearbeid heeft onder die Joden, die in het buitenland geboren waren en die daarom de Griekse taal spraken. Paulus was zelf ook zon „Griekse Jood". Daarom is het begrijpelijk, dat hij zich allereerst tot hen gewend heeft.

Merkwaardig is ook het woordgebruik van Lukas, als hij in Handelingen 9 vers 29 over dit optreden van Paulus spreekt. Lukas bezigt twee woorden. Eerst heeft hij het over „spreken" (elalei); en daarna over „handelen tegen" (synezètei), dat hij door het voegwoord „en" aan het éérste verbindt. Hier leren wij uit, hoe Paulus te werk gegaan is met zijn Evangelieverkondiging onder de Joden, die oorspronkelijk niet uit Palestina kwamen. Zijn werk onder hen verliep in twee stadia. Hij begon met heel eenvoudig en rustig ponerend tot hen te spreken. Te spreken over Jezus Christus. Maar dat heel gewone, ponerende spreken riep weerstanden op. De Hellenistische Joden gingen tegen hem in. Zij weerspraken hem. Zij hechtten geen geloof aan wat hij zei. Zij lieten zich niet door hem overreden, maar wierpen allerlei bedenkingen op, waarmede zij Paulus trachtten te bestrijden. „Spreken" was dan niet meer voldoende. Dat begreep Paulus terdege. En daarom ging hij vervolgens over tot het „handelen tegen" — tot het disputeren, zoals er eigenlijk staat. Wanneer het „spreken" niet meer voldeed, dan begon Paulus te „redetwisten". Hij liet zich niet zo maar uit het veld slaan. Om Christus wil beproefde hij het uiterste en nam hij zelfs tot het dispuut, tot het twistgesprek zijn toevlucht. Tegenover de tegenwerpingen der Joden stelde hij zijn getuigenis. Het is zeer leerzaam hier aandacht aan te geven. Een getuige van Christus mag zich niet zo maar gewonnen geven. Daar is Christus en Zijn Evangelie veel te belangrijk voor. Daar zijn situaties, waarin het twistgesprek geboden is.

Hoe hoog de discussies opgelopen zijn, bemerken wij uit de mededeling, dat de Hellenistische Joden geprobeerd hebben Paulus te doden. Voor de tweede maal na zijn bekering heeft nu het Evangelie van Christus Jezus hem al in levensgevaar gebracht. In Damascus had men voor het eerst gelegenheid gezocht hem te doden; en nu hier in Jeruzalem óók weer.

Paulus zelf heeft ons een bericht nagelaten, hoe het hem in deze periode van „spreken" en „handelen tegen" te moede was. Het is te vinden in zijn verdedigingsrede voor de Joden in Handelingen 22: „En het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was, en in de tempel bad, dat ik in een vertrekking van zinnen was; en dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: Spoed u, en ga in der haast uit Jeruzalem; want... zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen. En ik zeide: Heere, zij weten, dat ik in de gevangenis wierp en in de synagogen geselde die in U geloofden. En toen het bloed van Stephanus, Uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen die hem doodden. En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver (weg) tot de heidenen afzenden". (Vs. 17-21.)

Dit bericht toont ons, dat Paulus, wellicht uit moedeloosheid, op zekere dag de tempel is binnengegaan om daar in het gebed het aangezicht zijns Heeren te zoeken. Al biddend kwam hij in „zinsverrukking". Net als Petrus te Joppe. God de Heere bracht hem in een toestand, waarin hij buiten zichzelf geraakte, en geschikt was om een openbaring van Zijnentwege te ontvangen. Paulus zag de Heere Jezus opnieuw. Precies als op de weg naar Damascus. De Heere sprak tot hem. Hij beval hem zo gauw mogelijk uit Jeruzalem te vertrekken. Hij gaf hem ook de reden daarvan op: wat Paulus' mond van Christus getuigde, zou niet aanvaard worden. Paulus verstond dat: hij beleed de Heere, dat hij zich bewust was, dat dit in verband stond met zijn verleden. Nogmaals herhaalde de Heere toen, dat hij weg moest. Weg uit Jeruzalem. Ook daar had de Heere Zijn redenen voor: Paulus zou naar de heidenen moeten. De wereld in. Vèr weg.

Deze zinsverrukking in de tempel zal er aan medegewerkt hebben, dat Paulus gewillig met die broeders uit de gemeente van Jeruzalem is meegegaan, die hem buiten gevaar wilden brengen, en die hem naar de havenstad Caesarea geleidden, waar hij afvoer naar Tarsus, zijn geboorteplaats.

Ook over deze reis heeft Paulus een herinnering opgetekend in zijn brief aan de Galaten: „Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrië en Cilicië (van welke streek Tarsus de hoofdstad was); en ik was van aangezicht onbekend aan de gemeenten in Judea die in Christus zijn (hij was ook maar vijftien dagen in Jeruzalem geweest); maar zij hadden alleenlijk gehoord dat men zeide: Degene die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte. En zij verheerlijkten God in mij".

Zo gaat Paulus dan terug naar zijn vaderstad. Niet begeerd bij de ongelovige Hellenistische Joden. Maar met broederbanden in de gemeente van Jeruzalem en een goed gerucht bij de gelovigen in Judea, die hem persoonlijk niet eens kenden. En opnieuw onderwezen in het doel, dat Christus met zijn leven had.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Vijftien dagen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's