Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een eerste indruk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een eerste indruk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

In haar vergadering van 8 november 1960 aanvaardde de Generale Synode onzer kerk een verklaring aangaande de uitverkiezing, opgesteld door een door haar benoemde commissie, en deed deze uitgaan onder het opschrift „DE UITVER­ KIEZING, richtlijnen voor de behandeling van de, leer der uitverkiezing".1)

Aan de totstandkoming van deze richtlijnen is een zesjarige arbeid voorafgegaan. De aanleiding tot de bezinning op dit leerstuk was het bezwaarschrift tegen de Dordtse Leerregels, ingediend in 1953 door ds. A. Duetz te Zeist. Het gevolg daarvan is tenslotte geweest, dat de Synode in 1955 aan de Raad voor de zaken van kerk en theologie opdroeg richtlijnen voor de behandeling van dit vraagstuk vast te stellen. Deze Raad heeft een commissie benoemd, die een verklaring opstelde, met er aan toegevoegd een minderheidsrapport van drie leden der commissie, die kritiek hadden op het geheel.

De Gen. Synode weigerde echter de beide rapporten te doen uitgaan. Er werd een nieuwe commissie benoemd, die tot taak had te komen tot één verklaring. Voor één der drie ondertekenaars van het minderheidsrapport was er blijkbaar een plaats in deze nieuwe commissie ingeruimd, de andere twee werden eenvoudig terzijde geschoven. Wat mij betreft kan ik dat billijken. Ik heb er slechts een jaar ingezeten. Maar of dit van elegantie getuigt tegenover collega L. Vroegindeweij, die alle vijf jaren onvermoeid de vergaderingen bezocht heeft en meegeworsteld heeft, is een vraag, die ik aan het oordeel der lezers voorleg.

Maar goed, de verklaring is tot stand gekomen. En de Gen. Synode besloot in haar vergadering van november 1960 dit schrijven aan te bieden „als een weergave van datgene wat als een schriftuurlijke leer der verkiezing in de kerk van Christus mag beleden worden", (Raadselachtig „mag"!!!).

Een en ander is uitvoeriger te lezen in het „Woord vooraf" van dit Synodaal geschrift.

Bij de behandeling van dit zo belangrijke onderwerp werden de titels der hoofdstukken gevonden in art. X der kerkorde.

Na een theologische verantwoording, waarin gesproken wordt over het eigen karakter van de „openbaringswaarheid" en het grondprobleem van de verhouding tussen Gods handelen en 's mensen verantwoordelijkheid, volgt als eerste hoofdstuk „de kerk belijdt de uitverkiezing", waarin wordt omschreven, wat onder dit stuk dient te worden verstaan. Het volgende hoofdstuk draagt de titel „in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift" en behandelt de gegevens van Oud- en Niéuw-Testament, waarbij ook „moeilijke teksten" besproken worden. Daarna volgt als derde hoofdstuk „in gemeenschap met de belijdenis der vaderen", waarin het leerstuk dogma-historisch wordt belicht. Hierbij wordt het remonstrantisme afgewezen, maar anderzijds een kritische heoordeling gegeven van Calvijn's verkiezingsleer, art. 16 van de N.G.B, en de Leerregels. Tenslotte wordt in het hoofdstuk „in het besef van haar verantwoordelijkheid voor het heden" voorgehouden, hoe dit leerstuk in prediking en pastoraat dient te functioneren.

We zullen allen begrijpen, dat het hier gaat om een belangrijke zaak. Noemde Calvijn de uitverkiezing niet het hart der kerk? We hebben ons dan ook op de materie, die ons in deze richtlijnen voorgelegd wordt, wel zeer goed te bezinnen. — Klopt hierin werkelijk het geloof der kerk Gods, zoals dat belijdt in onze belijdenisgeschriften? — Vragen, die ons zwaar op het hart liggen.

Er worden in dit geschrift veel goede opmerkingen gemaakt. Het is veelszins een vertolking van het loffelijk streven om het genade-karakter van het heil voor honderd procent te honoreren. Veel lof wordt toegezwaaid aan Calvijn, de NGB en vooral ook aan de D.L. Maar anderzijds wordt het mes der kritiek t.o.v. Calvijn's verkiezingsleer en onze belijdenisgeschriften danig gehanteerd.

Het lezen van dit geschrift mag dan hier en daar weldadig aandoen, het vermag niet het hoera-geroep bij ons te ontlokken, zoals dat bij anderen blijkens hun schrijven wel het geval is. De inhoud ervan vervult ons eer met zorg. Een gereformeerd mens moet zich dunkt mij de ogen uitwrijven bij het lezen van de kritiek op NGB art. 16 en de D.L. Alleen nog maar vanuit het oogpunt van de kerkrechtelijk-functionele betekenis van de belijdenis.

Ds. Duetz had blijkbaar nog kerkrechtelijk besef, toen hij zijn bezwaarschrift indiende. Hij erkende toch daarin het normerend gezag der belijdenis, en wilde daarom de kerkelijke weg volgen door zijn bezwaren kenbaar te maken met het verzoek, dat de kerk oordelen zou, en de belijdenis zou herzien, indien zijn bezwaren erkenning vonden.

Dit kerkrechtelijk besef, dat de belijdenis dient erkend als norm voor leer en leven, brengt de Synode niet op. De belijdenis wordt wel gewaardeerd als een eerbiedwaardig getuigenis van het geloof der vaderen, maar niet erkend als leernorm. Ik kan het tenminste niet anders begrijpen, als de Synode onzer kerk zich in een officieel geschrift tegenover haar belijdenis gedraagt als hier gebeurt. „De kerk luistere met eerbied naar de vaderen. Natuurlijk. Maar het is dan ook de belijdenis der vaderen. Niet onze belijdenis. We oefenen dan ook rustig kritiek op haar, als dat ons goeddunkt."

De belijdenis wordt zo slechts gewaardeerd als een stuk geloofsgetuigenis uit de 16e eeuw. Zo hadden in de vorige eeuw ook meest links vrijzinnigen hoge waardering voor de belijdenis. Maar de belijdenis wordt zo als belijdenis der kerk in gereformeerd-kerkrechtelijke zin om hals gebracht. Zo voltrekt zich door de jaren heen het proces van de ontwaarding van de belijdenis.

Daartegen dient krachtig geprotesteerd. Dat een — gereformeerd denkend mens zich met zulk een praktijk ook maar enigszins kan inlaten, is mij onbegrijpelijk.

Wat verder de inhoud van deze richtlijnen betreft, je bent onder het lezen ervan geneigd je potlood te grijpen en telkens vraagtekens of uitroeptekens te zetten. Dan weer onderbreek je het lezen en raak je aan het denken. Na de lezing ervan vergezellen je een aantal vragen, die onder 't lezen op je af zijn gestormd: Wordt hier verantwoord bijbels getheologiseerd? — Is er niet allerlei begripsverwarring t.o.v. bijv. verkiezing en roeping? — Moet het dan niet als een winst worden beschouwd, dat er dit uit de bus kon komen, juist in onze kerk? — Heeft de belijdenis het in art. 16 inderdaad mis? — Wat is de achtergrond van de verkiezing? — Is de theologie, die uitgaat van de souvereiniteit Gods rationalistisch en de theologie, die van het geloofsbewustzijn van de gemeente uitgaat, alleen legitiem? — Hebben de oud-ethischen dan toch eigenlijk gelijk gehad? — Het dreigt met al die vragen een warwinkel te worden.

Als het je mocht vergaan als mij, en dergelijke vragen op je afstormen, kan ik je geen beter advies geven dan: Neem de Institutie en lees eens rustig de hoofdstukken 21—24 van Boek III. Het is als kom je uit de mist in de heldere frisse lucht. Glashelder wordt je dit aangrijpend leer- en levensstuk der kerk vanuit de H. Schrift voorgesteld, waarbij de grootheid en de majesteit Gods voor je oprijst, het besef van je nietigheid je gaat vervullen en de verkiezing Gods als enige levensbron voor je komt staan en je blijvend stof geeft tot verwondering en aanbidding.

We zweren niet bij Calvijn, maar vragen naar de man, die helderder en Schriftmatiger — zonder filosoferen — dit leer- en levenstuk behandelt.

Nadat ik me weer eens verdiept had in Calvijn's onderricht, was de eerste vraag, die bij me opkwam, of men blijkbaar hierom niet meer bijbels verantwoord weet te theologiseren, omdat men de belijdenis van de Heilige Schrift als Gods openbaring kwijt is? Wordt de Schriftopenbaring niet meer erkend, dan kan men immers niet meer beginnen, waar de Heilige Schrift begint. Men begint zogenaamd met het centrum, met Bethlehem, inplaats van met het paradijs. Ik las zelfs laatst, dat een theoloog uit onze kringen bij een bezinning op het zondagsschoolwerk.in de een of andere vergadering het pleit had gevoerd voor een algehele omzetting van de behandeling van de „Bijbelse Geschiedenis". Niet meer beginnen met Genesis 1 en dan de heilshistorie naar bijbelse volgorde behandelen, maar met de openbaring in Jezus Christus, welverstaan: Bethlehem, en dan van daaruit de kinderen brengen bij schepping, zondeval enz. — Heeft dat niet iets van het geïnfecteerd zijn met de wijsgerig-gestempelde theologie onzer dagen?

We kunnen er van op aan, dat onder invloed van de miskenning van de Heilige Schrift als Gods Woord alle stukken in ander licht komen te staan, ook het stuk der verkiezing. Is het daarom, dat we in de richtlijnen te vergeefs naar zaken zoeken, die toch met het stuk der verkiezing ten nauwste samenhangen?

Welke ons voor de geest staan ? — Twee vooral. Doch deze zullen in een volgend nummer worden behandeld.

J. van Sliedregt.


1) De uitverkiezing, richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing, aanvaard door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk in haar vergadering van 8 november 1960; uitgeverij Boekencentrum N.V., 's-Gravenhage, 1961.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Een eerste indruk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's