Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NAAR ANTIOCHIË GEHAALD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NAAR ANTIOCHIË GEHAALD

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hetgeen er te Antiochië voorgevallen was, kon niet verborgen blijven. Het gerucht verspreidde zich langzamerhand al verder en verder, totdat het ook de gemeente van Jeruzalem bereikte, met welk een zegen de arbeid van de verstrooide Joden-Christenen onder de Antiocheense heidenen bekroond was.

Toen men het daar eenmaal vernomen had, besloot men een afgevaardigde te zenden naar Antiochië. En men koos voor deze taak Barnabas, de bekende Leviet uit Cyprus, uit. Wij mogen wel vaststellen, dat deze keuze van wijs beleid getuigde. Barnabas, afkomstig uit Cyprus, zou ongetwijfeld het vertrouwen ontvangen van die Joden-Christenen, die óók uit Cyprus kwamen, en die bij de Evangelie-verkondiging onder de heidenen van Antiochië vooraan gestaan hadden. Als landgenoot zouden zij hem gemakkelijker kunnen accepteren dan enig ander. Verder was het niet onbelangrijk, dat Barnabas, van oorsprong een Jood uit de diaspora, goed op de hoogte was van de Hellenistische geest. Dat zou hem van pas kunnen komen bij het beoordelen van wat er te Antiochië had plaats gevonden. En tenslotte, Barnabas was ook in de gemeente van Jeruzalem zélf een man van aanzien, voor wie een ieder respect had, overtuigd als men was van de oprechtheid van zijn geloof. Wie dit alles overweegt, zal niet anders kunnen dan de wijsheid bewonderen, waarmede men in Jeruzalem te werk ging, toen men Barnabas uitzond naar Antiochië. Wie was er meer geschikt voor deze opdracht dan hij?

Het blijft een vraag, waarop de Handelingen der Apostelen geen rechtstreeks antwoord geven, met welke bedoelingen Barnabas naar Antiochië is afgevaardigd. Men heeft wel gemeend, dat de kerk van Jeruzalem hevig ontsteld was door het bericht, dat nu ook onbesnedenen tot de gemeente van Christus toegang gekregen hadden. Daar zou men bedenkingen tegen gehad hebben. Van deze ontsteltenis lezen wij evenwel nergens. Niets is er, dat daar op zinspeelt. Na alles wat Petrus van zijn optreden ten huize van Cornelius verhaald heeft, is het zelfs bijkans onmogelijk aan te nemen, dat men in Jeruzalem zo heftig in beroering gebracht was door hetgeen onder Gods gunst in Antiochië tot stand gebracht was. Als de gemeente van Jeruzalem bij het horen van Petrus' verslag waarlijk tevreden gesteld, tot rust gebracht is, en God verheerlijkt heeft, zeggende: „Zo heeft dan God ook de heidenen de bekering gegeven ten leven", (Hand. 11 vers 18), dan moet het haast uitgesloten geacht worden, dat zij uit ontsteltenis over de gebeurtenissen te Antiochië Barnabas opgedragen heeft daar heen te gaan.

Wij zijn dan ook van oordeel, dat de missie van Barnabas in geheel ander licht gezien moet worden. Naar onze gedachten is zijn afvaardiging het best te verstaan als een teken van meeleven van Jeruzalem met Antiochië en voorts als een bewijs van de zorg die men in Jeruzalem voor Antiochië gekoesterd heeft. Barnabas moest er heen om in ogenschouw te gaan nemen, wat er aan de hand was, en — zo nodig — hulp te verlenen.

Zo is Barnabas op weg gegaan. Uit de wijze, waarop Lukas van zijn reis naar Antiochië in het Grieks melding maakt, zouden wij op kunnen maken, dat hij zich niet linea recta naar de stad aan de Orontes begeven heeft. In dit opzicht vinden wij, dat de overzetting van de Staten-Vertalers te prefereren is boven die van de vertalers van het Ned. Bijbelgenootschap. Wanneer zij schrijven: „en zij zonden Barnabas uit, dat hij (het land) doorging tot Antiochië toe", doen zij meer recht aan het werkwoord, dat op deze plaats in het Nieuwe Testament door Lukas neergezet is. Juist zulke kleinigheden zijn vaak beslissend voor het goede begrip van wat de schrijver beoogde. En het komt ons voor, dat Lukas, kiezend voor het werkwoord, dat wij in de grondtekst aantreffen, heeft willen aanwijzen, dat Barnabas na zich óók nog elders opgehouden te hebben te Antiochië gekomen is. Het ligt voor de hand te vermoeden, dat hij op zijn tocht naar de hoofdstad van Syria ook hier en daar de gemeenteleden in de verstrooiing bezocht heeft. Gelijk wij reeds eerder gezien hebben, waren immers velen om huns levenswil uit Jeruzalem gevlucht, die een toevlucht gevonden hadden in de steden en dorpen van Judea, Galilea en Samaria. En het was met name door deze gebieden, dat Barnabas trekken moest om uiteindelijk in Antiochië aan te komen.

Toen Barnabas te Antiochië gearriveerd was, kon hij zich met eigen ogen een betrouwbare indruk verwerven van de stand van zaken in de gemeente aldaar, en van de zegeningen die de „Cyprische en Cyreneïsche mannen" op hun prediking onder de heidenen van deze wereldstad hadden mogen ondervinden. Hij kon er zich persoonlijk van vergewissen wat hier geschied was.

De indruk, die Barnabas van de gemeente te Antiochië, en van hetgeen daar gebeurd was, ontving, was van die aard, dat Lukas zeggen kan: „welke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd". Barnabas heeft mogen opmerken, dat God met Zijn genade Zelf aan het werk was. En dat was hem meer dan genoeg om zich van harte te verheugen. Want wat is er dat een Christen meer tot blijdschap stemmen kan dan de ervaring, dat God Zijn genade ook aan anderen, en dan nog wel aan heidenen, wil uitdelen? Als hij er het werk van zijn Heere in mag onderkennen, is hem dat een oorzaak van grote vreugde.

Het schijnt, dat Barnabas terstond met open armen in Antiochië is ontvangen. In ieder geval is hij in de gelegenheid geweest zich met het woord tot de gemeente te richten, en heeft men naar hem willen luisteren. Na wat wij over de persoon van Barnabas zo even gezegd hebben, is dat wel verklaarbaar.

Opvallend is wat ons van Barnabas' toespraken tot de Antiocheense broeders en zusters vermeld wordt. Het blijkt, dat Barnabas voortdurend op hetzelfde aambeeld gehamerd heeft. Niet één keer, maar telkens opnieuw heeft hij de gemeente vermaand, opgewekt, opgeroepen (par-ekalei; imperfectum). Daar hield Barnabas maar niet mee op. Daar ging hij steeds maar mee voort.

Het is van groot gewicht, dat wij letten op datgene, waartoe Barnabas gedurig vermaand heeft, en waartoe hij zoveel malen op indringende wijze opgeroepen heeft. Daar heeft Lukas ons niet onkundig van gelaten. Hij deelt ons mede, dat de steeds herhaalde vermaningen van Barnabas zich concentreerden op dit ene, dat zij „met een voornemen des harten bij de Heere zouden blijven". Vermaningen van dezelfde inhoud hebben Paulus en Barnabas later op hun eerste zendingsreis tot de gemeente van Antiochië in Pisidië, en eveneens tot die van Lystra en van Ikonium doen uitgaan (Hand. 13 vers 43 en Hand. 14 vers 22). Zij hebben daar dus terdege de noodzaak van ingezien. En zij hebben beseft, dat zulke vermaningen voor de jonge gemeente-leden bij uitstek onontbeerlijk waren.

Als wij ons herinneren, welk beeld het bruisende leven van de wereldstad Antiochië vertoonde, dan verwondert het ons geenszins, dat Barnabas zo zeer tot trouw blijven aan de Heere heeft aangespoord. Hoe groot waren de verleidingen en de gevaren niet in deze omgeving, juist voor mensen die pas uit het heidendom overgebracht waren in het rijk van de Heere Jezus Christus! Zoals een Jood niet gemakkelijk zijn Joodse afkomst kwijt kon raken, als hij eenmaal tot geloof in Christus Jezus gekomen was, zo kon ook een heiden, die door het geloof Christus was ingelijfd, nog veel moeite krijgen met hetgeen hij uit zijn heidense verleden had meegekregen door opvoeding en onderwijs. Het behoorde b.v. tot de Hellenistische tijdgeest, dat het verschil tussen de godsdiensten onderling verdoezeld werd tot wat wij noemen: het syncretisme — de vermenging van alle religies, waarbij aangenomen werd, dat er in wezen geen verschillen tussen de goden bestonden, en dat het alleen een onderscheid in de namen was, waardoor zij niet met elkaar overeenkwamen. Men stapte destijds als heiden dan ook zeer gemakkelijk over van de ene religie op de andere of liet zich in de geheimen van vele godsdiensten tegelijkertijd inwijden. Want wat voor bezwaren waren daar tegen in te brengen, als in feite alle godsdiensten één waren en hetzelfde bedoelden?

Tegen de achtergrond van deze Hellenistische gedachtengang, die toenmaals algemeen goed geworden was, krijgt het vermaan van Barnabas om de Heere getrouw te blijven, bijzonder reliëf. Het was geen nodeloze tijdverspilling, dat hij hier steeds maar weer op terug kwam. Te meer niet, omdat de gemeente van Antiochië grotendeels bestond uit tot Christus bekeerde heidenen, die in deze gedachten-wereld waren grootgeworden. Het geweldige onderscheid tussen Christus en de goden moest hun helder voor ogen staan. En temidden van de maalstroom van het heidense cultuurleven van Antiochië moesten zij op hun hoede zijn, dat zij zich niet Heten bekoren door wat eens de liefde van hun hart had gehad.

Het motief, dat Barnabas tot dergelijke vermaningen dreef, was daarmede geheel in overeenstemming: hij was een goed man, bewogen met het lot der gemeente, en vol des H. Geestes en des geloofs, vervuld van ijver voor Christus Jezus en Zijn Zaak! Een van dat type, waartoe ook een Stephanus behoord had, van wie het zelfde getuigenis gegeven werd (Hand. 6 vers 5).

In deze periode van zijn verblijf te Antiochië heeft Barnabas mogen meemaken, hoe er een grote schare de Heere werd toegevoegd. Het passivum, door Lukas gebezigd, is veelzeggend. Het duidt aan, dat het God Zélf was, die daar zorg voor droeg. Ook mag het ons niet ontgaan, dat zodoende van de gemeente van Antiochië precies hetzelfde gezegd kon worden als wat vroeger ook van de gemeenten, de Joods-Christelijke gemeenten, te Jeruzalem, in Judea, in Galilea en in Samaria was (Hand. 2 vers 41, 47; 5 vers 14; 6 vers 7; 9 vers 31). God liet zich onder de heidenen evenmin onbetuigd als onder de Joden. De vruchten waren volkomen gelijk.

Op een gegeven dag echter vertrok Barnabas plotseling uit Antioohië; met bestemming Tarsus in Cilicië. Hij Met helt werk in Antiochië in de steek en ging naar Klein-Azië, op zoek naar Saulus van Tarsen, die daar sedert zijn vertrek uit Jeruzalem vertoefde. Ofschoon ons de reden, waarom Barnabas Paulus van node heeft gehad, niet genoemd wordt, zal het wel niet twijfelachtig zijn, dat hij gemeend heeft juist deze discipel des Heeren voor de arbeid in de gemeente van Antiochië te kunnen gebruiken. Paulus was een voormalige Farizeër, goed onderlegd in de Schriften, beter dan Barnabas bekend met het leven in de grote steden van het Oude Oosten, een man die niet vreemd stond tegenover de heidense cultuur, de heidense godsdienst en de heidense levenswijze. Begrijpelijk, dat Barnabas, die hem weleer had horen vertellen van zijn bekering en die hem bij de gemeente van Jeruzalem geïntroduceerd had, zich zijner herinnerde bij het toenemen van het aantal gelovigen, toen hij in Antiochië werkzaam was. Bekeerde heidenen te leren trouw bij de Heere te blijven, was een taak, waar Paulus uitnemend toe in staat was ( èn door kennis èn door levenservaring. En bovendien, had Barnabas, toen Paulus hem ingelicht had over zijn verandering, niet uit diens eigen mond vernomen, dat de Heere hem bestemd had speciaal voor het uitdragen van Zijn Naam onder de heidenen? En had de Heere daar Paulus ook niet bij vernieuwing op attent gemaakt, toen hij in zinsverrukking in de tempel Hem aanschouwd had en Hij tot hem gezegd had: „Ga heen, want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden? Deze en dergelijke overwegingen zullen er Barnabas toe gedrongen hebben Paulus in zijn vaderstad te gaan opzoeken teneinde hem naar Antiochië te kunnen halen.

Het is Barnabas niet meegevallen om Paulus te vinden. Als er zo staat, dat hij hij uitging naar Tarsus „om Saulus te zoeken", dan wordt daar een woord aangetroffen (anazetesai), dat in oude papyri, die gevonden zijn, nogal eens aangewend wordt voor het opsporen van misdadigers en weggelopen slaven. Overigens geeft het ook aan, wat Maria en Jozef gedaan hebben volgens Lukas 2 vers 44 v. om de twaalfjarige Jezus in de tempel te achterhalen. Dit woordgebruik versterkt ons in de mening, dat het Barnabas héél wat moeite gekost heeft, en héél wat speurzin, om Paulus te pakken te krijgen. Het is hem echter toch gelukt: „en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochië".

Iemand heeft eens beweerd, dat het de grote verdienste van Barnabas geweest is, dat hij Paulus bij het werk in Antiochië betrokken heeft. Wij kunnen dit onderschrijven. Want per slot van rekening was het in Antiochië, dat het levenswerk, waartoe Paulus van God verordineerd was, aangevangen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

NAAR ANTIOCHIË GEHAALD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's