Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRONIEK

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dominees en de politiek — Akelige Spaanse import — Rondom de dood van Metropoliet Nikolai,

Een aantal predikanten in Amsterdam hebben aan de regering een schrijven gericht over het geschil tussen Indonesië en Nederland inzake Nieuw-Guinea. Welke precies die predikanten zijn, werd er niet bij vermeld. Alleen, dat het er 56 zijn, waarvan 3 genoemd werden als initiatiefnemers, n.l. dr. J. J. Buskes, dr. K. Strijd en ds. De Nie. Voorts werd vermeld, dat ze van verschillende kerken zijn: hervormde, doopsgezinde, baptisten, remonstrantse en één uit de geref. kerken. Alzo 56 dominees in politieke bemoeienis! Geen wonder, dat de pers er de nodige aandacht aan schonk.

Is het dan zo iets bijzonders, dat predikanten zich met de politiek bemoeien? Vinden de gemeenten het over het algemeen verontrustend? Och neen, dat nu niet direct. Men beluistert wel eens stemmen, die zeggen, dat een dominee niet aan politiek moet doen, maar er zijn ook wel gemeentenaren in wier oog een predikant pas goed is en vertrouwd wordt als hij lid is van een bepaalde politieke partij. Bovendien, de staatkundige geschiedenis van de laatste 75 jaar weet van verschillende predikanten te verhalen, die lid van de Tweede Kamer waren en een bijzondere plaats in het parlement en daarbuiten innamen. Ik denk aan ds. Zandt en ds. Kersten. Van hen weet het tegenwoordig geslacht nog.

Wat minder bekend zijn wellicht dr. J. Schokking en ds. A. Talma. Beiden waren zelfs minister en dat zeer verdienstelijke. Ds. Talma is de grondlegger van onze sociale wetgeving. Hij heeft daarin, voorzover hem mogelijk, — het terrein van de politiek is het terrein van het compromis, naar dr. H. Colijn het eens uitgedrukt heeft — de beginselen van de christelijk sociale actie in ons volk, verwerkelijkt. Talmna was de man van het christelijk werkmansverbond „Patrimonium". Te weinig is dit alles bekend in onze tijden. Daarom is het een goede gedachte van de A.R.P. om voor Talma in Bergum (Fr.) een standbeeld op te richten. Bergum is de hoofdplaats van Tietjerksteradeel, het district, dat Talma naar de Tweede Kamer afvaardigde.

Natuurlijk had ik ook dr. A. Kuyper Sr. kunnen noemen, of juister, moeten noemen. Want ofschoon hij als theoloog gans zeer uitzonderlijk was, als prediker van machtige eloquentie, als staatsman leeft hij wellicht nog meer voort dan als theoloog. Wat van Oldenbarnevelt geschreven werd in het register der Staten van Holland, nl. dat hij was „van grooten besoïgne, memorie en bedrijve, ja singulier in alles", kan ook van Kuyper gelden.

Ik zou nog meerderen kunnen noemen die als predikant, professor of geestelijke op politiek erf hun verdienste hebben gehad. Maar genoeg daarover. Ik keer tot de 56 terug, met wie ik aanving.

Wat bedoelen ze met hun schrijven aan onze regering? Naar ik meen, werd in-de pers over de inhoud niet anders meegedeeld, dan dat het over Nieuw- Guinea ging en suggereerde tot overdracht van de souvereiniteit daarvan aan Indonesië. In „Trouw" dd. 27-1-'62, stonden twee reacties over de brief der 56 te lezen. De schrijver van het eerste stuk meent, dat in wat bovenaangeduide predikanten zouden willen, wel „iets in zit". Hij veronderstelt, dat zij wel niet bedoelen zullen; „dat wij nu maar moeten toegeven aan de eis van een dictator". En voorts gaat hij gissenderwijs denken, dat het schrijven wel kan inhouden met zijn aandringen op onderhandelingen, eens te weten te komen, wat Soekarno precies met „bestuursoverdracht" zou bedoelen; en verder, of men van Indonesische zijde zou genoegen nemen „met de plechtige bestuursoverdracht aan een Indonesisch gouverneur, die voor Nederland aanvaardbaar is en verder de tijd willen nemen om geleidelijk over te gaan tot eigen autochtone gezagsdragers en eigen krachten".

De schrijver van dit stuk werkt met veronderstellingen. Of het moest zijn, dat hij contacten heeft met de 56. Een bekendheid met de inhoud van hun schrijven. Indien dit laatste het geval zou zijn, is er uit te concluderen, dat de 56 het terrein der praktische politiek betraden. Ik vrees, dat dit inderdaad het geval is. Ik grond deze beduchtheid op het feit, dat ook het breed moderamen onzer kerk in haar brief van december j.l. aan de regering die weg op ging. Dit is te concluderen uit de toelichting, die ds. Landsman, de waarnemend-secretaris der synode, daarvan gaf in „Hervormd Nederland" — een nadere aanduiding van de bedoelingen van dat schrijven — waarop ds. H. G. Groenewoud in „Hervormd Weekblad", dd. 25-1-'62 zijn kritiek plaatst. Ds. G. meent dat de inhoud van de „oproep" aldus is samen te vatten: „Neem het initiatief tot onderhandelingen om oorlog te voorkomen". Men meent, dat als Nederland door „de knieën gaat", Soekarno dan allerlei concessies zal doen, die het Nederland mogelijk maakt om zijn invloed in Nieuw- Guinea te blijven uitoefenen. „Blijkbaar", zo schrijft ds. G. dan, „hebben de Indonesische afgevaardigden in New-Delhi onze synodale afgevaardigden daarvan overtuigend verzekerd". In de „oproep" van de 2e helft van december werkte dus invloed van New-Delhi. Ik heb het vermoeden, dat ook bij de 56 die invloed wel aanwezig is. Dan zouden ook zij getreden zijn in de weg der praktische politiek. Ds. G. meent, dat die weg niet die van de kerk moet zijn. Haar roeping is profetisch op te roepen tot „bevordering van vrede en verzoening onder de volken". Volgens ds. G. is hier — met waardering overigens voor zijn goede bedoelingen — het breed moderamen „onder de maat gebleven". Hem (ds. G.) zou Kever geweest zijn dat het breed moderamen binnenskamers over zijn inzichten en wensen met de minister gesproken had. Voorts vraagt hij of „de kerken van beide landen niet in oecumenische verbondenheid een dringend christelijk beroep zouden hebben kunnen doen op de wederzijdse overheden. Verzoening en vrede kan men immers alleen bewerken als er op beide partijen een beroep wordt gedaan".

Indien dit in New-Delhi was voorbereid zou er m.i. een beter resultaat van wederzijdse contacten ons geschonken zijn dan de uitgegane „oproep" kan 'bewerken. Of het breed moderamen hierin waarschijnlijk de stem der kerk is geweest, staat nog te bezien.

Het is al met al een trieste aangelegenheid, die we hier weergaven. En het wordt nog triester als we vernemen, dat in het generaal gesproken de christenen — protestants en rooms — in Indonesië de politiek van Soekarno steunen en velen, ook geestelijken, op Soekarno's oproep zich als vrijwilligers meldden om eventueel tegen Nederland te vechten. Hebben de contacten in New-Delhi alles in het werk gesteld om iets dergelijks te voorkomen of tegen te gaan? Ook ds. Teutscher sprak over die contacten — hij had ze in New-Delhi gehad met Nederlandse en Indonesische afgevaardigden — in een radiotoespraak vanuit Seroei voor de N.C.R.V. Hij zeide daarin: ,,Wij hebben daar samen gezegd, dat een oorlog tussen onze landen zonde voor God zou zijn. Het is te hopen, dat er nog naar de stem van de kerk zal worden geluisterd". Ook zei hij, dat „de stemming op Nieuw-Guinea niet defaitistisch is, maar dat de onzekerheid wel verlammend werkt op de activiteit, maar wij doen ons werk, omdat wij weten, dat elke dag van God is".

De bisschop van Haarlem heeft „onder geen bezwaar" der overige bisschoppen, toestemming gegeven tot vestiging hier te lande van de Opus-Deï-orde. Ze bestaat sinds 1926, heeft haar oorsprong in Spanje, houdt nauw ver^band met het Vaticaan en werkt reeds in ongeveer 50 landen. Dit staat te lezen in een artikel van H. B. Meyboom in „Hervormd Nederland" van 2 december 1961. Hij plaatst boven zijn stuk als opschrift: „Akelige Spaanse import". Nu, dat is het ook wel, ondanks de mooie naam. Opus-Deï wil letterlijk vertaald betekenen: „Een (het) werk van God." Doch de zaak is minder mooi. „Opus-Deï-orde" is eigenlijk geen orde, maar een „seculier instituut", aldus verhaalt ds. Meyboom aan wiens artikel, bovenvermeld, ik ook de volgende gegevens ontleen. Een seculier, d.w.z. wereldlijk instituut is een orde, die niet vraagt van haar leden in een klooster samen te wonen. Men leeft dus in de wereld, nochtans samen verbonden door ordegeloften. En zulks om in die wereld te werken en de ontkerstening te remmen en haar verdere doorwerking te voorkomen. Een instituut dus, dat werd ingezet ter bevordering van het apostolaat. Men kan er lid van zijn en toch zijn taak, bedrijf of ambt in het dagelijks leven blijven uitoefenen. Ongeveer 95 % der leden bestaat dan ook uit leken. Uit Spanje — land van zijn ontstaan, gelijk ik reeds meedeelde — wordt het in andere landen verbreid; afdelingen zijn reeds in Zuid-Amerika, in Afrika o.a. Kenya, zodat het wel wijd verspreid is. Men vangt gewoonlijk aan in hoofdsteden, universiteitssteden en werpt zich er op invloed uit te oefenen in universitaire kringen en het middelbaar onderwijs. Natuurlijk tracht men ook zijn invloed te doen gelden op de pers, het bankwezen, en de politiek. Tot in de hoogste politieke sfeer schijnt men zijn leden te hebben. Zo wordt gezegd, dat Bondskanselier Adenauer ook tot deze orde behoort. Over de innerlijke structuur of organisatie schrijft ds. Meyboom: „Er zijn verschillende graden in het deelnemen aan het Opus-Deï (Werk Gods). De numerarii zijn degenen, die naast hun beroepsopleiding (b.v. arts, jurist etc.) de priesteropleiding hebben gevolgd. Deze zijn dus niet getrouwd. Daarnaast zijn er de supernumerarii, dat zijn de al of niet getrouwde leken. Verder zijn er de oblaten en de medewerkers. Tot de laatsten, die bijdragen geven en voor het instituut bidden, kunnen ook protestanten behoren! Wat een Spaanse verdraagzaamheid."

Hier hebben wij alzo te doen met een „ongrijpbaar geheel", dat wel waarlijk een gevaarlijke infiltratie betekent over de hele linie.

Het doet mij denken aan de „loge", de vrijmetselaarsorganisatie. Vooral de verschillende graden onder de leden herinneren er sterk aan.

Een dergelijk bericht kan als een koude douche werken op degenen, die in oecumenisch idealisme dromen van verbroedering met Rome. Het is dan ook te verstaan, dat het artikel aldus aanvangt: „De R.K.-Kerk maakt het ons moeilijk. Ze geeft vele redenen tot vreugde maar daartegenover kunnen ook ineens weer gebeurtenissen plaatsvinden, waar je diep door teleurgesteld wordt. We moeten, geloof ik, de fut opbrengen beide aspecten voortdurend in het oog te houden."

Met dat laatste ben ik het volkomen eens. Want ondanks de „oecumenische toenadering", die de r.k. kerk vlijtig propageert — de kerk blijft er officieel buiten, doch zij vindt het uitstekend dat de leken hier actief optreden! — blijft waakzaamheid geboden. Want Rome blijft Rome.

Men sprak voorheen wel van „ultra montalisme". Bedoeld werd de macht van het pontificaat aan de overzijde der Alpen (bergen). Nu, het woord moge wat verouderd zijn, de invloed, welke er mede aangeduid wordt, geenszins. Want het gerucht wil, dat zelfs Paus Johannes XXIII tegen de machten rondom hem niet op kan. Het komende concilie moest er een zijn van „vernieuwing" en „verjonging" der kerk.

Daar zal wel heel weinig van terecht komen, naar zo af en toe doorsijpelt uit de overigens „geheime" voorbereidingen. Zelfs lang gewacht werd een datum van aanvang definitief vast te stellen, al zal het concilie dan dit jaar nog aanvangen en wel op 11 oktober, schijnt daarop te wijzen.

Hoe dit alles ook zij, de invloed van het „ultra-montanisme" op „seculiere instituten" als de „Opus-Deï-orde" doet zich gelden. Niet alleen in Spanje, waar onlangs nog een protestantse milicien, die weigerde. voor het misoffer te knielen, tot vele maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. Ook in België schijnen, wanneer het over de stichting van een protestantse kerk gaat, van de zijde der overheid nog wel meermalen bezwaren geopperd te worden, welke naar men zegt, verband houden met roomse invloeden. Dit alles zegt ons, dat wij met onthullingen als ds. Meyboom deed, onze winst hebben te doen. Niet in antipapistische exclamaties en leuzen, doch in daadkracht van een geloof dat leerde leven uit het heil Gods in Christus Jezus, tot Wiens gemeenschap het zich geroepen kent door onze getrouwe God (1 Kor. 1 : 9).

Gelijk men wellicht zich nog herinnert is de aansluiting van de Russisch-orthodoxe Kerk bij de Wereldraad van Kerken voorbereid door de Metropoliet van Moskou, Nikolai. Hij is 13 december j.l. overleden en heeft dus nog de bekroning van zijn werk inzake de aansluiting aan de Wereldraad beleefd. Hij was een zeer welsprekend Kerkvorst en van veelzijdige ontwikkeling. Een dergelijke met vele gaven toegeruste leider kan voor zijn kerk een zegen zijn. Is hij dat ook geweest? „De Wekker" van 19 januari j.l. nam in de rubriek „van Her en Der" iets over uit het blad „de New York Herald Tribune" dat zijn's verscheiden meldde en hem daarbij noemde „de officiële apologeet van het communisme". Het Amerikaanse orgaan verhaalt dan verder het een en ander uit Nikolai's leven en werk, dat wellicht moet dienen als bewijs van de hiervóór geciteerde aanduiding, waarmede hij gesignaleerd werd. Ik zal niet alles overnemen. Alleen enkele krasse feiten. „In 1927 eiste de Sowjet-regering van alle priesters de eed van onvoorwaardelijke trouw aan de regering". „Nikolai tekende. De Metropoliet Josif van Petrograd weigerde en werd doodgeschoten". „Het was voor hem (N.) kinderspel de kronkelende rode lijn te volgen en het communisme met de kerk gelijk te stellen." De Russen, gebruikten hem met „goed resultaat voor hun vredes propaganda-campagnes. Hij moet zich ook — volgens de „New York Herald Tribune" dan — zeer beijverd hebben om Stalin als een heilige te doen vereren. Hoe Nikolai het dan met „de destalinisatie" onder het huidige bewind heeft geklaard, verhaalt het blad niet. Wel, dat hij in 1959 werd ontmaskerd door een leider van de Russische Staatspolitie, die in Amerika politiek asyl had gekregen. Sinds dien zou Nikolai niet meer op de voorgrond zijn getreden.

Wat van dit alles te zeggen? Het is uit Amerikaanse bron, die nu niet al te zeer op de metropoliet was gebrand, omdat hij nogal eens krasse uitspraken tegen Amerika had gedaan. Het blad heeft niet de oude spreuk toegepast: de mortuis nil nise bene", over de doden niets dan goeds.

Dit alles echter met de nodige reserve en kritiek beschouwd, kan doen verstaan, dat meerderen beducht zijn geweest voor communistische invloeden door de betrekkelijk vlotte aansluiting van de Russisch-Orthodoxe Kerk bij de Wereldraad. Geen wonder, dat vele journalisten in New-Delhi de leider van de Russische delegatie Nikodin telkens benaderden om in dezen klaarheid te krijgen. Hoe dit ook zij, men zal ook in de kringen van de Wereldraad wel het een en ander over de gestorven Metropoliet geweten hebben en óp zijn hoede zijn geweest en nog zijn. Dat is zeer te hopen. Want anders was de Russische aansluiting wel zeker geweest het binnenhalen van het Trojaanse paard. Al ben ik geenszins een bewonderaar van de Wereldraad, toch hoop ik voor hem in dezen het tegendeel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's