Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN NIEUW HOOFDSTUK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN NIEUW HOOFDSTUK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gerechtigheid en genade.

Een nieuw hoofdstuk der wereldgeschiedenis werd aangevangen in die dag, toen God Adam ter verantwoording riep : „Adam, waar zijt gij ? " Een nieuw hoofdstuk van Godsopenbaring en bijgevolg van Godskennis onder de mensen. Eigenlijk is het een wonderlijke zaak, dat Adam en Eva niet onmiddellijk getroffen door de schichten van de toom Gods, dood ter aarde zijn gevallen. „Ten dage, dat gij van deze boom eet, zult gij de dood sterven!"

Onzichtbaar als de dood is, was hij wel ingetreden, al scheen dat uitwendig niet zo. In ongeloof, begeerte, hoogmoed om als God te zijn, had de dood zijn schaduw reeds vooruit geworpen, — en toen kwam de daad — de glans des levens werd verduisterd. Zij vluchtten weg voor God. De koning der aarde verborg zich in het struikgewas. Tekenen van de dood. Hij was er, de vorst van verschrikking. Zijn ijzige adem gleed over hun ziel. En toch kon hij niet doortrekken. Het was als werd hij weerhouden. Dood was er, maar Adam was er ook nog. Hij hoorde de stem van God, die naderde in de hof: „Adam, waar zijt gij ? " Reeds stond Hij voor hem : „Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt ? Hebt gij van die boom gegeten ? "

Adam deed net als wij plegen te doen, wanneer we door schuld verslagen zijn. Hij probeert de schuld van zich af te schuiven: „De vrouw, die Gij mij gegeven hebt, die heeft mij van die boom gegeven ..." Hij gevoelt wel, dat het mis is en, dat er zelfs nog een soort beschuldiging van God in klinkt. Ja, Adam was al bezig met 'het vraagstuk, of God misschien niet de Auteur der zonde was. Toch ging het hem niet af: „en ik heb gegeten", beleed hij. Voor de hemelse Rechter komen wij met uitvluchten niet uit. Belijden!

De vrouw ook wijst op de slang: „Die heeft mij bedrogen", maar belijdt: „ik heb gegeten".

Een strijd op leven en dood.

„Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw; en tussen uw zaad en haar zaad; datzelve zal u de kop ver­morzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen".

Ik zal vijandschap zetten. Dat zij de apostelen van een valse vrede op aarde bekend, de dromers van een geluksstaat zonder oorlog, zonder ellende, een Stad van duurzame vrede : dat ze tegen God strijden. Hij heeft vijandschap in de wereld gezet tot een teken van het oordeel des doods, dat over haar gaat, en de graven bevestigen het.

Vijandschap, haat, nijd, tweedracht, twist en strijd tussen tweeërlei zaad: het zaad der slang en het zaad der vrouw. Het zaad der vrouw ? Is Eva niet de moeder aller levenden en zijn wij niet allen haar zaad ?

In de gewone natuurlijke zin zijn we allen kinderen van Eva, maar laten we ons niet vevbeelden dat wij met het zaad der vrouw bedoeld zijn. Ziet wat dat zaad zal doen ! Het zal de slang de kop vermorzelen. Kunnen wij, kinderen van Adam en Eva, de duivel onschadelijk maken ?

Daarom; het is wel een heel bijzonder zaad, dat daar genoemd wordt. Het moet een bovenmenselijke macht zijn, die de duivel aangrijpt tot overwinning. Het is de Zoon van God, die uit een vrouw geboren wilde worden, om de Zijnen van alle geweld, d.i. macht en heerschappij van de duivel, te verlossen, en die het ook gedaan heeft. (Gen. 3 : 15; Matth. 12 : 29; Lukas 11 : 22; Joh. 12 : 31, 16 ; 11; Kol. 2 : 15).

En dan het zaad van de slang? Is dat ook een bijzonder zaad ? In zoverre wel, dat daarmede geen slangen zijn bedoeld in de gewone zin, maar mensen, de kinderen van Adam en Eva, die, zoals in de vorige paragrafen werd aangetoond, in ongerechtigheid geboren worden. De ganse nakomelingschap dus. Door tegen Gods gebod in de duivel gehoor te geven, zijn Adam en Eva de duivel toegevallen en onder zijn heerschappij gekomen met heel ons geslacht. Niet om niet wordt hij de overste dezer wereld genoemd. Zijn rijk is een geestelijk rijk, een rijk der duisternis, dat hij wil groot maken tegen God. Daarom is zijn heerschappij geestelijk en een tegendeel van het Rijk van Christus. Als het mogelijk ware, zou hij Gode en Zijn Christus het Rijk willen ontwringen.

Gans zijn toeleg is dan ook tegen de mens en zijn eeuwig heil. Hij is het, die de dood van de mens zoekt. Christus noemt hem een leugenaar en een mensenmoorder van den beginne. (Joh. 8 : 44). Dit woord van de Christus toont ook aan, dat degenen, die de leugen liefhebben en van de waarheid Gods vijandig zijn, zaad van de duivel zijn, want Hij zegt: „Gij zijt uit de vader, de duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen". Een andere Schrift getuigt: „Die de zonde doet, is uit 'de duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou". (1 Joh. 3 : 8).

De vijandschap tussen dit tweeërlei zaad door God gezet. Dat betekent een strijd op leven en dood tussen de mensenmoorder, die genaamd wordt de vader der leugen, en de Messias, de Zoon des Allerhoogsten en de Waarheid Gods in Persoon.

God laat het er niet bij zitten. Hij maakt de zaak van de verloren mens tot de Zijne en laat het licht Zijner genade opgaan over een gevallen wereld.

Nieuwe dageraad.

De genade maakt Gods gerechtigheid niet krachteloos of te niet. Dan zou God verloren zijn en de ganse wereld, want gerechtigheid is de zelfhandhaving van Zijn Wezen en daarom de vastigheid van Zijn troon.

Onder de profetie der hope en de toebedeling der genadegaven moet de gevallen mens verder, niet zonder de ervaring van Gods straffende gerechtigheid, opdat hij de zonde en de genade ernstig neme en Zijn gebod niet straffeloos veracht.

De aardse roeping nochtans blijft na de val dezelfde als vóórdien: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij. (Gen. 1 : 28). Ondanks de zonde, ondanks de strijd, die de eeuwen door heeft gewoed en tot de voleindiging woeden zal, zien we, dat die opdracht van God wordt vervuld, zodat de oeconomen zich zorgen maken over de vraag, hoe de landbouw in staat zal zijn om alle 25 jaar een dubbel aantal mensen te voeden, zoals in sommige landen van Zuid-Oost- Azië nodig zal zijn. (De aarde over 200 jaar één eindeloze stad. „Trouw", d.d. 7-10-'61, naar aanleiding van Eeuwig Babylon, door Wolf Schneider, Den Haag).

Die zorgen zullen moeilijk kunnen warden overschat en de arbeid om in de levensbehoeften der volkeren te voor­zien, zal met veel zwarigheden» en leed gepaard gaan. Want dat is juist de straf op de zonde : De roeping gaat door, doch in een gebroken wereld, en daarom stroef, moeitevol, vol zwarigheid, smart en pijn.

De vervulling van die roeping, de zorg en de arbeid om alle mensen voeding, kleding en woning te verschaffen, neemt de mensheid toch geheel in beslag, omvat zelfs het geheel van wat we cultuur noemen. Het woord herinnert aan de landbouw, en die is en blijft de grond en het fundament van heel onze aardse cultuur. De landbouw zal tot het eind het voornaamste aandeel in de cultuur hebben, handel, nijverheid, onderwijs, techniek, verkeer, zijn bezige en noodzakelijke verlengstukken en geledingen. Vergeten we niet een andere bron van onmisbare waarde in de onderscheidene takken van mijnbouw, bergbouw en verdere werken, die de schatten uit de aardbodem delven en naar de oppervlakte brengen. Hoe verschillend ook van aard, de onderscheiden arbeid moge zijn, het is alles tezamen één zaak, die allen bezighoudt: de landman, de werkman, de zeeman, de machinist, de vliegenier, de handelaar, de fabrikant, de verzekeringsagent, de man van wetenschap, de minister, de ambtenaar en allen, die we verder nog zouden kunnen noemen, ja, ook de kunstenaar en de krantier zijn allen bezig in de aardse roeping, die God de mensheid heeft opgelegd : de aarde vervullen, haar onderwerpen en heerschappij hebben.

Dat is de bezigheid, die de Heere God ons onder de zon heeft bevolen, de bezigheid, waarin we allen bezig zijn, ja, ondanks de zonde bezig zijn mogen in de tijd, die ons is toegemeten in de wereld, en ook bezig zijn moeten.

Smart en wee.

Welk een zee van smart en wee !

Werken we niet allen in de schaduw van de dood ? Waart niet de dood rond over de bebouwde velden, over de zee, in de lucht, in onze woningen, overal ? Machtig zijn weliswaar de vindingen en ontdekkingen van de wetenschap, tot leniging van leed en pijn, tot beveiliging van het leven, tot veraangenaming van het bestaan. Zó zelfs, dat de mens geneigd is zich te verheffen en droomt van een herwonnen geluksstaat, een heerschappij, waarin hij zelfs de dood overwonnen zal hebben, de kroon op de moeitevolle arbeid en het ideaal van de aardse cultuur.

Zo zijn er. Groter is het getal van mismoedigen, vreesachtigen, onverschilligen, overspannen zielen en verslagenen, die wars van zulk een ongegrond cultuur-optimisme, hun lijdensweg door het leven gaan. En welke is de spraak van de veel geroemde — en terecht — ijver in charitatieve stichtingen en inrichtingen, van de overvolle ziekenhuizen, van de verplegingshuizen van geesteskranken en zwakzinnigen, van toenemende criminaliteit, van gevangenissen en opvoedingsgestichten ?

De hemelse gerechtigheid heeft tot de vrouw gesproken: „Met smart zult gij kinderen baren, en tot uw man zal uw „begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben". En tot de man: „het aardrijk zij om uwentwil vervloekt; en „met smart zult gij daarvan eten, al de dagen uws levens ... „In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij „tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; „want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren". (Gen. 3 : 16 v.v. Met smart. De Hebreeuwse uitdrukking komt van een stam, die krenken, pijn doen, bedroeven betekent. Vgl. Dr. G. Ch. Aalders, Korte verklaring der Heilige Schrift. Genesis I, blz. 138).

De aardse roeping blijft dus, zoals we opmerkten, ook na de val, maar haar vervulling gaat met moeite en zwarigheid gepaard. Van overwinning van de menselijke cultuur in de zin van het aardse cultuuroptimisme kan geen sprake zijn: „Gij zult tot stof wederkeren".

Er is trouwens voor generlei optimisme omtrent de toekomst van onze aardse cultuur plaats, omdat ze zwanger is van vloek en ondergang. „De aarde om des mensen wil vervloekt". Zij is overgegeven onder de heerschappij van de verzondigde mens en derhalve tot ondergang gedoemd. Terwille van de mens. Wat de mens onder zijn heerschappij krijgt, wordt besmet vanwege de zonde en bedorven. Maar God wil, dat de mensheid tot haar volheid kome. Derhalve geeft Hij de aarde over terwille van wat Hij zich aangaande de mens heeft voorgenomen om dat in vervulling te doen gaan. Ten slotte is daarin ook een bewijs Zijner genade, want om Zijn genade te verheerlijken over een gevallen wereld, werd zij der ijdelheid onderworpen. (Rom. 8 : 19 v.v.).

Dat geldt ook van de aardse cultuur en van de mens, die daarin opgaat. Der ijdelheid onderworpen. Alle vinding en ontdekking in wetenschap en techniek, van de eenvoudige arbeid in de agrarische maatschappij tot op het hoogste niveau, dat menselijke inspanning en ijver daarmede bereiken, is gave Gods (Jes. 28 : 23 v.v.), waarmede de mens zijn cultuur verrijkt en zijn heerschappij uitbreidt. Evenredig daarmede bereidt hij haar algehele verwoesting voor en hij belast het maaksel zijner handen met vloek en oordeel. De aarde om zijnentwil vervloekt; maar wat komt er voort van het land, uit de werkplaats, uit kantoor en fabriek, wat door de mens niet veelvuldig met vloek is beladen? De geringste teleurstelling, de kleinste misgreep, de weigering van het gereedschap, een slecht humeur, en wat al niet meer, wordt beantwoord met een basterdvloek of een verwensing, waarvan je huivert. Langs deze weg is onze woning en huisraad, ons gereedschap, onze verkeersmiddelen, ja, het papier, waarop we schrijven, duizendmaal vervloekt. Het ligt al onder een oordeel, dat de mensen er zelf over hebben uitgeroepen, voor dat het voor het gebruik gereed is.

Ook in de eigenlijke cultuurwerken, de toepassing van wetenschap en ontdekking, arbeidt hij tegelijk aan de opbouw en de afbraak van zijn cultuur. Naarmate deze een „hoger" niveau bereikt, groeit de voorrraadkamer der verwoesting huiveringwekkender. Theologen van een vroegere eeuw wisten geen weg met de catastrophale verwoestingen in het boek der Openbaringen geprofeteerd, waarbij tot het derde deel der mensheid gedood worden (Openb. 8; Openb. 9 : 15 en 18). In onze eeuw, die het z.g. atoomtijdperk heeft ingeluid, is het ontstellend duidelijk geworden, dat ons geslacht werkt aan zijn eigen ondergang. „IJdelheid der ijdelheden; het is al ijdelheid" (Prediker 1 : 2). Dit woord van de Prediker staat boven onze aardse cultuur en haar idealen gegrift. De tekenen der ontbinding, dat zijn tekenen van de dood, traden van meet af aan de dag. Dank zij de weerhoudende genade Gods konden zij niet doortrekken tot directe vernietiging van het verdorven schepsel. Als tekenen van de ondergang blijven ze de moeizame met zwarigheden overladen cultuurarbeid begeleiden tot de volheid der tijden vervuld zal zijn. Dan komt het einde.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

EEN NIEUW HOOFDSTUK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's