Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

DE EENHEID DER KERK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat zij allen één zijn. Johannes 17 : 21 a.

Een verschijnsel, waardoor deze tijd zich kenmerkt, is het streven naar eenheid onder christenen. Men denke slechts aan de Oecumenische Beweging en aan de Internationale Raad van Christelijke Kerken. Heel duidelijk wordt bet verschil met vroeger, als we letten op de verhouding tussen de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Eerken.

Vroeger keek men vaak elkaar niet aan, terwijl thans een sterke drang leeft om in elkaar op te gaan.

Dit is op zich een verblijdend verschijnsel. Diepe schaamte en smart moet er hij ons zijn, als wij letten op b.v. de versplintering van het gereformeerde deel van ons volk. 't Was toch zo, dat men zich totaal niet bekommerde om de gemeenschap der heiligen, om de eenheid van het lichaam van Christus, maar zondige lichtzinnigheid scheidde men zich vaak af om allerlei redenen. Hoe is 't nu met ons? Is het niet zo, dat wij vaak meer letten op hetgeen, waarin men het niet eens is, dan op dat, wat vereent? Toch luidt de bede van onze Heere in 't hogepriesterlijk gebed: „opdat zij allen één zijn"! Eén in Hem door 't geloof; één in hart en leven, eensgezind door de band der broederlijke liefde.

Deze eenheid is een zeer belangrijk kenmerk van het nieuwe leven, het nieuwe begin, dat door de opstanding van Christus een aanvang nam. Een kenmerk van de wereld, van de zonde is juist, dat er tweespalt heerst. De zonde, de overtreding van 't goddelijk gebod, maakt scheiding, scheurt wreed uiteen, wat bijeen hoort.

In het paradijs was de volkomen harmonie tussen de Schepper, die Zich verlustigde in Zijn beelddrager en hem met liefde en trouw omringde en de mens, die zijn Maker vereerde en liefhad met zijn ganse wezen.

Door de boosheid van de mens echter is die schone harmonie wreed verstoord.

Daar is een diepe kloof tussen God en de mens; de mens is vervreemd van zijn God, ja, hij staat vijandig tegenover Hem,

Deze diepste scheur nu heeft tengevolge gehad, dat ook het schepsel onderling verdeeld werd. De duivel wil de vernietiging van het heerlijk werk der schepping en daarom strooide hij de zaden van jaloezie, wantrouwen en haat in 's mensen hart, waarin ze welig opgroeiden. Doordat de liefde Gods is uitgeblust, is er ook de liefdeloosheid tussen de mensen onderling. En nu is dit het aanbiddelijk mysterie, dat de Heere die liefde is, toch is uitgegaan tot de verbroken wereld om de ontbindende macht der zonde te vernietigen. Die liefde Gods heeft gestalte aangenomen in de Heere Jezus Christus, Die door de arbeid Zijner ziel en door Zijn offerdood de zonde verzoende en de kracht der verdeeldheid brak.

Tijdens Zijn korte leven verzamelde Hij een kring om zich, waarin door het geloof in Hem het nieuwe leven geboren werd en een andere gezindheid openbloeide.

En nu bidt Christus vlak voor Zijn heengaan tot de Vader voor hen, opdat zij allen één zijn. In dat gebed — o, welk een vertroosting — sluit Hij allen in, die immer in Hem zouden geloven. Hij bidt, dat de hemelse Vader de Zijnen wil bewaren in de enigheid des waren geloofs; dat zij één mogen blijven in Hem en de Vader. M.a.w. Christus bidt, dat de liefde in hen blijve door de Heilige Geest en dat de boze geest ver gehouden Worde.

Deze bede van Christus vindt reeds zijn verhoring, als het Pinksterfeest aanbreekt. We lezen toch, dat de discipelen vervuld werden met de Heilige Geest. De ware eenheid kwam door die Geest tot stand, zodat zij bleven volharden in de leer der apostelen, maar ook in de gemeenschap.

Er ontstond een gemeente, d.w.z. een groep mensen, die één waren in de hoogste dingen; één in het geloof, in de hoop en de liefde. Dit kwam ook daarin tot uiting, dat zij alle dingen gemeen hadden; de eenheid des geestes leidde tot de eenheid der goederen.

Christus maakt ons duidelijk welke eenheid Hij bedoeld, als Hij zegt: „gelijkerwijs Gij, Vader, in mij en Ik in U". De Heere doelt hier niet op de wezenseenheid, maar op de volkomen eensgezindheid van de Vader en de Zoon in alle dingen. Het was Ohristus' spijze de wil Zijns Vaders te doen.

En nu bidt Jezus, dat Zijn gemeente ook zo één mag zijn; zo mag kennen, dat volkomen leven voor en met elkaar. Er is velerlei eenheid mogelijk, maar hier gaat het om de hoogste eenheid onder de broeders; de eenheid in God door het geloof in de Zoon, dat gewenkt wordt door de Heilige Geest.

Allen, die één zijn in de Vader vormen de ware kerk, die in wezen onzichtbaar is. Immers de verborgen omgang met God, de vrede in Christus' bloed, de vernieuwing des harten zijn alle geestelijke zaken. Maar het kan niet anders of deze eenheid moet naar buiten treden.

Gelijk de losscheuring van God ten gevolge had, dat de ganse schepping tegen zich zelf verdeeld werd en in tweedracht en twist uiteen viel, zo vloeit uit de eenheid met God door het middelaarswerk van de Zoon voort, dat de eenheid der mensen in beginsel weer hersteld wordt.

Het kan en mag niet anders of alle kinderen Gods, die in 't 'hoogste één zijn, die allen gemeenschap hebben met Christus en Zijn weldaden, moeten laten zien, dat een nieuwe geest in hen woont; daarin, dat zij elkaar liefhebben. Zij toch vormen het lichaam van Christus, de kudde des Heeren, het volk en het huisgezin van God; Gods tempel.

Om die eenheid bidt Christus in het Hogepriesterlijk gebed.

O, Hij wist zo goed, hoe de satan altijd weer bezig zou zijn die kerk en élk harer leden aan te vallen om hen tweedrachtig te maken. De duivel weet, dat de kracht der kerk gebroken wordt, als de zonen van dat huis niet als broeders samen wonen. En de Heere wist zo goed, dat ook de bekeerde mens nog zoveel boosheid in zich hield, dat hij ook zijn broeder nog kon verstoten.

Daarom bidt Hij met vurige aandrang, dat zij één zouden zijn; dat de broederlijke liefde blijve. 't Avondmaalsformulier zegt zo schoon: „Gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen en één brood gebakken wordt, en uit vele bezien, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet en zich ondereen vermengt; alzo zuilen allen, die door het waarachtig geloof Christus' ingelijft zijn, door broederlijke liefde, om Christus onzes lieven Zaligmakers wil, die ons tevoren zo uitnemend heeft liefgehad, allen tesamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen".

Reeds nu moet op aarde iets te zien zijn van 'de harmonie, die er zal zijn, als het nieuwe Jeruzalem uit de hemel neerdaalt.

Zien we echter naar de werkelijkheid in onze dagen, dan moeten wij beschaamd het hoofd buigen en ons schuldig voelen. Wat is 't treurig gesteld met die eenheid! Neen, hierdoor gelooft de wereld niet, dat de Vader de Zoon in de wereld gezonden heeft. Och, dat wij allen onze zonde in deze beleden en 't ons heilig voornemen zij te staan naar die eenheid, waarom Christus bad.

Meer dan ooit richt zich tot ons de ernstige vermaning van de apostel Paulus: „Ik bid u, broeders, door de naam van onze Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in eenzelfde zin en in eenzelfde gevoelen."

Zeker, God heeft ons niet nodig; en wij mogen geloven, dat ook de zonde der verdeeldheid Gods werk niet te niet doet, maar dit neemt niet weg, dat wij ernst moeten maken met het stuk van de gemeenschap der heiligen.

Maar laten wij eerst beginnen bij ons zélf en ons afvragen of het beginsel der nieuwe gehoorzaamheid reeds ons deel is, want eerst als wij één zijn in God door het geloof in Christus, waarlijk opgaan in het dienen en verheerlijken van Zijn Naam, zullen we ook de liefde tot de Zijnen in ons gevoelen.

Eerst als wij individueel de Heere gehoorzamen en buigen voor Zijn wil, zal ons als geschenk ten deel vallen de gemeenschap met hen, die van een zelfde gevoelen zijn. Dan zal de eenheid groeien en de bloei der kerk worden bevorderd.

Nog bidt de Hogepriester Jezus Christus in de hemelse heerlijkheid: „opdat zij allen één zijn." Laat die bede ons tot sterkte en tot troost zijn. Zij zal niet ophouden, voordat het volkomen vervuld zal zijn op de nieuwe aarde, wanneer Christus het koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben en alle dingen Hem zullen onderworpen zijn, opdat God zij alles in allen."

(Besoijen)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's