Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PROFETEN EN LERAARS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PROFETEN EN LERAARS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog niet zo lang geleden hebben wij er de aandacht op gevestigd, dat het wel aannemelijk te achten is, dat de evangelist Lukas, die ook de auteur van de Handelingen der apostelen is, een Antiochener geweest is, die omstreeks de tijd van het ontstaan der gemeente van Antiochië vanuit het heidendom tot het geloof in Christus Jezus gekomen is.

Meermalen is er door Nieuwtestamentici op geattendeerd, dat dit bevestigd wordt door het feit, dat Lukas van de kerk des Heeren te Antiochië zo veel bijzonderheden weet te melden, die het ons vergunnen van deze gemeente een tamelijk scherp beeld te hebben.

Inderdaad is het opvallend, dat de schrijver van de Handelingen der apostelen van het gemeente-leven te Antiochië zo verrassend veel details heeft nagelaten. Dat is met name ook het geval in Hand. 13 vers 1—3, waar ons verhaald wordt, hoe Barnabas en Paulus door een bijzondere leiding des Geestes uitgezonden werden voor het zendingswerk onder de heidenen.

In korte bewoordingen wordt ons de gebeurtenis, die de aanleidende oorzaak van deze uitzending geweest is, beschreven. Met enkele penseelstreken tracht Lukas ons te schilderen, wat er te Antiochië in dit verband heeft plaats gevonden. Daarbij is het hem om de hoofdzaak te doen: Lukas wil aangeven, dat de uitzending van Barnabas en Paulus geschied is op uitdrukkelijk bevel van de Geest des Heeren. Daarom interesseert hij zich minder voor bijkomstigheden, die het geheel nog meer zouden kunnen verduidelijken. Zijn tekening van wat er te Antiochië precies gebeurd is, toen Barnabas en Paulus overeenkomstig het gebod des Geestes voor de heidenzending werden afgezonderd, is dan ook wat fragmentarisch. Op vele vragen, die dit gedeelte uit de Heilige Schrift, dat toch van zo eminent belang is, bij ons oproept, krijgen wij geen antwoord. Als wij echter maar in het oog houden, waar het Lukas om ging, dan zal ons dat minder kunnen deren, hoe spijtig wij het ook mogen vinden, dat dit gewichtige feit in het leven der gemeente van Antiochië niet tot in de finesses toe ons is overgeleverd. Ware Lukas immers wat uitvoeriger te werk gegaan, daar zou met deze pericoop in de geschiedenis der uitlegkunde heel wat minder gesold zijn dan nu, nu iedere exegeet het gebeurde naar eigen overtuiging en naar eigen theologische veronderstellingen poogt te reconstrueren. Het heeft God evenwel behaagd ons hierover te informeren in die vorm, waarin Lukas het beschreven heeft. En daarop is géén verhaal mogelijk. Het moge ons alleen er toe leiden om nauwgezet acht te geven op wat naar Gods wil door Lukas als voornaamste bedoeling van Handelingen 13 vers 1—3 is aangewezen. Want als die hoofdbedoeling ons ontgaat, ontgaat ons alles.

Wanneer Lukas ons bij de opdracht des Geestes, zoals die aan Barnabas en Paulus te Antiochië toevertrouwd werd, bepalen wil, vangt hij aan met een lijst van diegenen, die in deze gemeente destijds profeten en leeraars waren.

Wat profeten waren, behoeven wij niet meer te verklaren. Dat hebben wij onlangs al mogen doen. Toen hebben wij volgens de zogenaamde concordantiaalmethode geprobeerd naar aanleiding van het optreden van Agabus de Nieuwtestamentische profetie te typeren. Daar kunnen wij thans dus naar verwijzen. Ook wat het leeraarschap aangaat is het niet nodig, dat wij opnieuw de betekenis van het „leren" gaan aantonen. Van die taak hebben wij ons al gekweten, toen wij handelden over het volle jaar, waarin Paulus en Barnabas tezamen vergaderd hebben in de gemeente van Antiochië en een grote schare met zó veel vrucht „geleerd" hebben, dat ten gevolge daarvan de discipelen des Heeren te Antiochië voor het eerst Christenen genaamd werden.1) Om deze redenen zij het genoeg er aan te herinneren, dat de apostel Paulus, als hij in zijn brieven de gaven des geestes opsomt, gelijk die in de gemeente van Christus geschonken worden, ook melding maakt van het profeteren en het leren: „Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, zo laat ons die gaven besteden; hetzij profetie naar de mate des geloofs, hetzij bediening in het bedienen, hetzij die leert in het leren...." (Rom. 12 vers 6 v.v.) En: „God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leeraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmaking, behulpsels, regeringen, menigerlei talen" (1 Cor. 12 vers 28). En ook: „En dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars, tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus" (Ef. 4 vers 11 v.).

Op de lijst van profeten en leeraars in het toenmalige Antiochië, die Lukas ons in Handelingen 13 verstrekt, komen een vijftal namen voor, die het waard zijn even nader beschouwd te worden.

Als eerste wordt ons Barnabas genoemd. Over hem kunnen wij 'kort zijn. Hij stamde uit de stam van Levi, was van geboorte uit Cyprus; was reeds vroeg een levend lidmaat van de gemeente van Jeruzalem; had een akker verkocht ten bate van de minder-gesitueerde gemeenteleden; was een man vol des geloofs en des heiligen Geestes, die een goede reputatie genoot temidden dergenen die van Christus waren; had Paulus geïntroduceerd bij de apostelen, toen niemand hem na zijn bekering serieus begeerde te nemen; was naar Antiochië afgevaardigd, toen daar een gemeente gloren was, die veel leden uit de heidenen telde; had Paulus naar Antiochië gebracht en had samen met hem leiding gegeven aan het geloofsleven aldaar.

Vervolgens vermeldt Lukas ons een zekere Simeon, die de bijnaam Niger droeg. Van hem weten wij niet zo veel. De naam Simeon zal wel een aanduiding zijn, dat deze man van huis uit een Jood was, die echter tot de gemeente van Christus geroepen was. Zijn bijnaam betekent: de zwarte. Deze zal hem wel gegeven zijn in een omgeving, waar het Latijn veel gesproken werd. „Niger" is namelijk geen Grieks, maar Latijn. Wellicht had men hem zo genoemd om zijn zwarte huidskleur- — al houdt dit nog niet in, dat hij een neger geweest is, zoals sommigen vermoeden.

De derde op de lijst is Lucius van Cyrene. Over hem is veel beweerd zonder deugdelijke bewijzen. Men heeft in hem Lukas, de evangelist, willen zien, wiens naam hier dan niet in verkorte, maar in volledige vorm geschreven zou zijn, en die zijn opleiding aan de artsenschool in Cyrene gehad zou hebben, ook heeft men hem wel willen identificeren met die Lucius, die in Rom. 16 vers 21 te vinden is, een der stamgenoten van Paulus, een Benjaminiet dus, die mede zijn groetenissen aan de gemeente van Rome laat overbrengen. Doorslaggevende argumenten voor deze identificatie zijn er echter niet. Het enige, dat wij kunnen zeggen, is, dat Lucius uit Cyrene kwam.

Daar valt niet aan te twijfelen, omdat het letterlijk gezegd wordt. En nu is van Cyrene bekend, dat het de 'belangrijkste stad van Libye was, waarvan ruim 25 procent der inwoners tot de Joden behoorde. Simon van Cyrene, genoemd in Matth. 27 vers 32 in de lijdensgeschiedenis, kwam naar alle waarschijnlijkheid hier ook vandaan. Daar trokken wel meer Cyreners naar Jeruzalem. Zij hadden er zelfs een eigen „synagoge" naar wij kunnen lezen in Hand. 6 vers 9. Het bericht in Hand. 11 vers 20, reeds vroeger door ons besproken, waarin wij horen van „Cyreneïsche mannen", van oorsprong uit het Jodendom, die in Antiochië ook tot de Grieken, tot de heidenen, kwamen met de prediking van het evangelie, doet ons het vermoeden uitspreken, dat Lucius één van hen geweest is.

De vierde, die Lukas in zijn opsomming van de profeten en leraars van Antiochië ons voorstelt, is Manahen, „die met Herodes de viervorst opgevoed was". Deze Manahen moet ook van afkomst een Jood geweest zijn. In het Hebreeuws van het Oude Testament zou hij Menahem geheten hebben. Evenals de koning van die naam (2 Kon. 15:14— 22). Wat Lukas ons mededeelt van zijn relatie tot Herodes, de viervorst, stelt ons voor grotere moeilijkheden dan wij op het eerste gezicht zouden denken. Want wat bedoelt Lukas eigenlijk met het woord „syntrophos", dat hij 'hier neerschrijft? Een syntrophos kan iemand zijn — en dat is de oorspronkelijke zin, die het woord heeft — die tezamen gevoed en opgegroeid is met een ander bij een zelfde min. Een zogenaamde „melkbroeder" dus. Later is de betekenis van het woord enigszins verzwakt. Toen ging het „kameraad, jeugdvriend" beduiden. En tenslotte werd het ook als een soort titel gebezigd om de vertrouwde van een vorst aan te duiden. Zo staat op een inscriptie, gevonden in Klein-Azië, te lezen, dat een zekere Hermias de syntrophos van de Seleuciedische vorst Philippus II was. Op deze inscriptie moet het dan ook vertaald worden met: vertrouwde.

Om nu op Manahen terug te komen: was hij een „melkbroeder", óf een jeugdvriend, óf een vertrouwde hoveling van koning Herodes, voordat hij in de gemeente Antiochië zich ten nutte van de Koning der Koningen en de Heere der Heeren stelde? Een beslissing is niet gemakkelijk te nemen. Het doet er ook weinig toe, welke van de drie mogelijkheden wij voor wensen te staan. In elk geval is het zeker, dat hij een buitengewone verhouding met koning Herodes gehad heeft, en dat hij wel niet van geringen huize geweest zal zijn.

De Herodes, die hier genoemd wordt, is niemand anders dan Herodes Antipas, de viervorst, de tetrarchos, van Galilea en Perea (regerend van 4 vóór Chr. tot 39 na Chr.), die Johannes de Doper heeft laten onthoofden en die Jezus bespot heeft. Zeer merkwaardig, dat zijn syntrophos een zo gans andere levensrichting was toegedaan!

Als laatste der profeten en leraars wordt Saulus van Tarsus door Lukas op de lijst gezet. Wat hem betreft, is het niet nodig ons nader te bezinnen. Geboren te Tarsus in Cilicië, en opgevoed aan de voeten van Gamaliel tot een strenge Farizeër, had God hem voor Zijn zaak gewonnen. Na reeds veel ondervonden te hebben in de dienst des Heeren, en zelfs enige tijd in zijn vaderstad te hebben doorgebracht, had Barnabas hem opgezocht en hem medegenomen naar Antiochië, waar hij samen met zijn oude vriend de gemeente geleerd had. Voor een speciale missie naar de gemeente van Jeruzalem had men zelfs, behalve op Barnabas, óók op zijn persoon het oog laten vallen. Of de omstandigheid, dat hij pas op de vijfde plaats gezet wordt een teken mag zijn, dat hij destijds in Antiochië maar een ondergeschikte rol te vervullen had temidden der profeten en leraars, menen wij te moeten betwijfelen. De lijst, die Lukas ons in handen geeft, en die van grote kennis van zaken ten aanzien van de gemeente van Antiochië getuigt, pretendeert niet een hiërarchische ladder van profeten en leraars te geven, maar wil slechts een eenvoudige opstelling van namen zijn.

Al met al vormen deze vijf profeten en leraars een bont gezelschap!

1) Zie: De Waarheidsvriend jaargang 1962 nr. 5 en nr. 13

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

PROFETEN EN LERAARS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's