Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Nieuwe Testament

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

39

Openbaring 20.

Het Duizendjarig Rijk.

Wij vervolgen thans ons historisch overzicht en komen tot de tijd van en na de Reformatie.

Wij kunnen rustig zeggen, dat wij de uitleg van Augustinus van Openbaring 20 en zijn afwijzende opvattingen omtrent het Chiliasme, in hoofdzaak bij de Hervormers terugvinden.

In de tijd der Reformatie stonden in de strijd tegen Rome andere zaken centraal ; het geheel enig gezag van de Schrift, de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof alleen, de absoluutheid van de genade Gods en de betekenis van de prediking en van de sacramenten. Doch de terugkeer tot en het leven uit het Woord Gods alleen, brachten natuurljk tevens mee een ontwaken van het verlangen naar de Wederkomst van Christus. En al hebben de Hervormers en hun medewerkers zich dan niet zó diepgaand bezig gehouden met de uiteenzetting van de leer der laatste dingen, omdat andere punten bijzonder hun aandacht opeisten, — toch vinden wij in hun geschriften en in de belijdenissen der verschillende Reformatorische Kerken uit hun tijd, genoeg uitspraken op dit punt. Stellig is hierop ook de vervolging van de belijders der Hervormde religie van invloed geweest. De hitte der verdrukking werkte in veler hart een des te vuriger verlangen naar het einde aller dingen.

Echter, de leer van het Chiliasme wezen de Hervormers en hun medewerkers af. Luther, die over het algemeen niet zo sympathiek tegenover de Joden stond, heeft in zijn preken weleens de verwachting uitgesproken van een bekering van Israël tot Christus. Overigens wilde hij niet weten van een vrederijk op aarde vóór de Wederkomst van Christus. Melanchton heeft in zijn dogmatisch werk: „Loci Communes" een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de regering van Christus. Daarin verwerpt hij eveneens de gedachte van een vrederijk vóór de wederkomst nog.

Niet anders liggen de zaken bij Zwingli en Calvijn. Deze laatste heeft zich o.a. in het derde boek van de Institutie over deze kwestie uitgelaten. De duizend jaren in Openbaring 20 zijn ook volgens hem een aanduiding van de geschiedenis der Kerk vanaf de Hemelvaart. En ook hij wil van twee opstandingen in letterlijke zin en van twee wederkomsten niet weten. 

Calvijn is zelfs nogal fel in zijn afwijzing van de leer van het Chiliasme. Hij vindt ze een kinderlijk gedachtenspel en een razernij. Persoonlijk menen wij te mogen zeggen, dat de grote Kerkhervormer toch aan het Chiliasme, zoals het zich in haar meest zuivere gedaante aan ons vertoont, geen volledig recht heeft gedaan. Maar, het was niet zonder een bijzondere reden, waarom Calvijn zo scherp afwijzend stond tegenover het Chiliasme.

Immers, in de dagen der Reformatie vinden wij het Chiliasme vooral bij de Wederdopers. Dezen hadden een fanatieke beweging ontketend, welke de zaak van de Hervorming grote schade dreigde toe te brengen. Ook op het punt van het duizendjarig rijk koesterden zij zonderlinge en revolutionaire gedachten. Zij onderscheidden zich van andere Chiliasten in belangrijke mate.

Namen die anderen meer een passieve houding aan en wilden zij rustig wachten op de komst van het vrederijk, — de Wederdopers in de tijd der Reformatie, die eveneens nog zo'n vrederijk verwachtten, meenden, dat zij zelf door eigen optreden de verschijning van dat rijk moesten verhaasten en naderbij brengen. God Zelf zou die felle activiteit van „Zijn volk" eisen.

Op dit standpunt was natuurlijk van invloed hun zienswijze op déze wereld.

Deze was volgens hen zó bedorven, dat ze eigenlijk door God Zelf geheel afgeschreven was. Geen herschepping zou er plaats vinden, maar een radicale omwenteling moest er geschieden. Die moest komen, ook, voordat de gouden tijd van het duizendjarig rijk zou kunnen aanbroken. En tot het teweegbrengen van die omwenteling voelden zij zich geroepen, met alle gevolgen van dien.

Het was geen wonder, dat de Hervormers zich fel verzetten tegen zulke radicale gedachten en tegen zulk een fanatiek drijven, dat alleen maar hun reformatorische arbeid in waarlijk Schriftuurlijke zin grote afbreuk deed. En het was daarom eveneens geen wonder, dat zij het Chiliasme, zoals dat zich in hun dagen openbaarde, scherp afwezen!

Dit heeft zijn neerslag gevonden in de verschillende belijdenisgeschriften uit de tijd der Hervorming. In enkele daarvan wordt de leer van het Chiliasme openlijk afgewezen, b.v. in de Augsburgse Confessie en in de Confessio Helvetica Posterior. De andere zwijgen over het Chiliasme, doch belijden één wederkomst des Heeren, en één opstanding in lichamelijke zin, welke zal geschieden bij de wederkomst.

Wij vinden dit b.v. ook in onze eigen belijdenisgeschriften, met name in de Ned. Geloofsbelijdenis, Art. 37 en in de Heidelb. Catechismus, Zondag 19 en Zondag 22.

't Is wel duidelijk, dat men ook in de dagen van en na de Reformatie zich bezig heeft gehouden met de laatste dingen en er een sterk verlangen leefde naar de toekomst des Heeren, doch dat men daarom nog geen Chiliast was. De verdrukte christenen werden ook in die dagen niet getroost met de verwachting van een heilstaat nog in deze bedeling, maar alleen met het uitzicht op de eeuwige heerlijkheid, welke aanvankelijk zou aanbreken bij het sterven, ten volle, op de dag van Christus' wederkomst. Dit horen wij b.v. duidelijk doorklinken in Art. 37 van onze Ned. Geloofsbelijdenis : „Daarom verwachten wij die grote Dag met groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus onzen Heere".

En hoe is verder de ontwikkeling geweest ?

In de Lutherse Kerken heeft later het Chiliasme weer ingang gevonden. Vooral in de kringen van het Piëtisme, waar men tegenover veel verstening en dode orthodoxie nadruk legde op de persoonlijke beleving van de Waarheid Gods.

En wat de Gereformeerde (Calvinistische) Kerken betreft, — zowel in ons land als daarbuiten — waren er meerderen, die in meer of minder gematigde vorm het Chiliasme aanhingen.

Vooral onder de volgelingen van de bekende godgeleerde Coccejus, die o.a. nadruk legde op de vervulling van de profetieën binnen het raam van deze geschiedenis nog. Hier kunnen de namen genoemd worden o.a. van de bekende theologen Vikinga en Witsius.

Maar ook onder de volgelingen van Voetius, de bestrijder van Coccejus op verschillende punten, vinden wij aanhangers van de leer van het Chiliasme. Wel moet hierbij worden opgemerkt, dat deze godgeleerden bepaalde, voor 't oude Chiliasme juist belangrijke gedachten verwerpen, ib.v. de tweeërlei opstanding en de tweeërlei wederkomst. Wèl verwachtten zij een duizendjarig rijk op aarde, nog in de toekomst, binnen bet raam van onze geschiedenis. Doch Christus zal dan niet lichamelijk op aarde regeren. Hij zal Zijn bijzondere regering dan vanuit de hemel uitoefenen.

Van betekenis zijn hier o.a. mannen als Joh. a Marck en vooral Wilhelmus a Brakel. In de „Redelijke Godsdienst" van deze laatstgenoemde theoloog, vinden wij een verklaring van de Openbaring van Johannes en dus ook van Openbaring 20, waarin hij een gematigd Chiliasme verdedigt. Volgens hem zal er nog een bijzonder heerlijke toestand voor de Kerk komen, waarbij de duivel op 'n bijzondere wijze gebonden zal zijn en „geen openbaar staande partije tegen de Kerke konnen uitmaken" als vóór en na die toestand van de duizend jaren. Ook zal de gehele Joodse natie de Heere Jezus als Messias erkennen en zal onder de heidenen een wondere begeerte naar Christus openbaar komen. Wanneer dit zijn zal ? Dat kunnen wij, volgens Brakel, niet bepalen. Ook hij wil niet weten van tweeërlei opstanding en tweeërlei wederkomst. Christus zal, ook naar Brakel's gedachte, gedurende de duizend jaren vanuit de hemel regeren !

Anderzijds waren er echter onder de oude Gereformeerde godgeleerden verschillenden, die duidelijk het Chiliasme afwezen, o.a. Gomarus, P. v. Mastricht, Waloens en Maresius.

Bij hén allen vinden wij de gedachte, dat het Duizendjarig Rijk dus niet aan het einde van de geschiedenis moet geplaatst worden, doch dat het samenvalt met de geschiedenis van de Kerk vanaf de Hemelvaart en nu gaande is. Of ook al voorbij is! De verwachting van een heerlijke toestand voor de Kerk op aarde in deze bedeling achtten zij in strijd met de doorlopende lijn in de Schrift, dat de Kerk hier op aarde een kruisdragende Kerk zal zijn, iets, — wat tegen het einde der eeuwen alleen maar des te sterker het geval zal wezen. Eveneens verwerpen zij tweeërlei opstanding een tweeërlei wederkomst.

Opmerkelijk is echter, dat ook deze godgeleerden niet zonder meer afwijzen de gedachte van, de mogelijkheid van een machtige bekering onder Israël nog voor het einde der dagen. Al willen zij weer niet weten van een terugkeer van dat volk naar het oude land.

Deze gedachten omtrent het Duizendjarig Rijk vinden wij terug in de kanttekeningen van de Staten - Vertaling, waarvan trouwens Walaeus één van de bewerkers was.

Wij willen tenslotte hier nog apart noemen de grote godgeleerde Voetius, die in zijn „Disputationes", eveneens de gedachte aan een nog komend duizendjarig rijk afwijst. Hij ziet ook dat rijk als iets, dat in de geschiedenis van de Kerk na de Hemelvaart vervuld moest worden. Maar dan zo, dat dit rijk slechts een stuk van die geschiedenis omvat. Het getal duizend neemt hij letterlijk. Het duizendjarig rijk zou reeds voorbij zijn, begonnen in het jaar 73 na Christus, toen de apostolische prediking voltooid was en het Evangelie zegevierend haar loop door de wereld maakte en de macht van het heidendom, van de Boze, verdrong, — beëindigd in het jaar 1073, toen Paus Gregorius VII de wereld aan de pauselijke macht onderwierp en het bijgeloof van Rome het zuivere geloof weer verduisterde. De eerste opstanding (Openb. 20 vs. 5) neemt Voetius eveneens in geestelijk zin, in de zin van de bekering der heidenen.

Van belang is, dat hoewel Voetius zegt dat Israël als volk Gods verworpen is, er toch volgens hem nog een machtige bekering van de Joden te verwachten is, naar Rom. 9—11. De uitdrukking „geheel Israël" neemt hij niet in geestelijke zin, zoals b.v. Calvijn dat doet, doch in letterlijke zin. Het vleselijke zaad van Abraham zal in grote getale de Messias weer vinden. Doch niet zó, dat het dan nog weer als volk Gods in bijzondere zin zal hersteld worden.

Een volgende maal over de verdere ontwikkeling.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 augustus 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit het Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 augustus 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's