Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men krijgt in de laatste weken zo wel eens de indruk dat de ergste schokken door het optreden van de „18" gepasseerd zijn, en dat we nu alleen maar te doen hebben met wat natrillingen. En om zo te zien lijkt het er dan op, dat de zaak zal blijven zoals hij was, met misschien hier en daar wat lichte verschuivingen.

Het is natuurlijk ook mogelijk dat we ons op de situatie verkijken; we krijgen tenslotte toch altijd maar een gedeelte van de kerkelijke pers onder ogen. En het is ook best mogelijk dat we in deze weken alleen maar te maken hebben met de „komkommertijd" in de kerkelijke pers en dat straks weer allerlei activiteiten zullen laten zien, dat de zaak nog springlevend is.

In de pers wordt nog steeds veel aandacht besteed aan het probleem van de eenwording. In „In de Waagschaal" van 11 aug. schrijft F. G. de Groot over Hervormd-Gereformeerde Eenheid. Volgens de schrijver vindt de gescheidenheid tussen de verschillende kerkformaties zijn oorzaak in psychologische, sociologische en culturele factoren. In dat verband heeft hij nog een fris en hartig woordje voor zijn modaliteit-genoten:

Alleen moet men met het begrip „cultureel" heel erg oppassen, dat in Gods naam, Hervormden, Luthersen en Remonstranten niet in de waan gebracht worden dat ze cultureel te voornaam zijn voor een kerk waarin Dooyeweerd, Vollenhoven, Zuidema, Berkouwer, Lever enz. thans nog leven.

Wanneer komen we toch eens af van die geborneerde nietszeggende hoogmoed, als we spreken of horen over gereformeerde Kuyperiaanse theologen; als we dom hautain horen lachen als de naam Voetius uitgesproken wordt. Een soort magisch-moderne hoogmoed van mensjes dat gewoonlijk van deze keien niets afweet, en dat gevoed wordt door superioriteitsgevoel van min of meer „modem-denken".

Vergeet niet, vooral niet, dat deze vermeende intellectuele meerwaardigheid tegenover een statische rechtzinnigheid een permanent obstakel oproept — een psychologisch gevaar is om tot meer eenheid te komen.

De schrijver is van gedachte dat Hervormden, Luthersen, Remonstranten en Doopsgezinden meer open stonden voor verschillende vormen en vervormingen vanwege de toenemende onkerkelijkheid. Maar de meer stabiele rechtzinnigheid gaat na tien of twintig jaar ook hetzelfde pad, omdat die dan eveneens te kampen krijgen met die onkerkelijkheid. Over die onkerkelijkheid schrijft hij dan:

Het is deze toenemende onkerkelijkheid die spanningen oproept — z.g. schuldgevoelens die de kerk vooral moest hebben t.o.v. een „modemlevensgevoel" der buitenkerkelijkheid, en dat met meer „aanspreekbare-Verkondiging" bereikt diende te worden. De kerk als geheel kwelt zichzelf, tot vervelens toe, met schuldgevoel jegens dat „moderne levensgevoel der buitenkerkelijkheid" en schijnt niet te kunnen begrijpen dat we ook nog te maken hebben met een huidig cultuurpatroon, van sport, zelfs van sport-hysterie, film, T.V. enz., waardoor niet alleen de kerk maar ook heel het geestelijk klimaat van wat aan bezinning buiten kerkelijk denken om, tot stilstand, zelfs tot achteruitgang werd gedoemd.

Het geestelijk peil der Arbeidersbeweging is o.a. hierdoor zeer ver achter komen te liggen bij nauwelijks een kwart eeuw geleden.

Het hele probleem van de gescheidenheid en verdeeldheid zit vast op de afstand van de hedendaagse cultuur tot de kerk. En daar spelen vooral psychologische en klimatologische factoren een grote rol in.

Erg prettig is het dat de schrijver ons meteen aan de hand doet hoe we van al die narigheid verlost kunnen worden. We moeten ons dan constructief bepalen Dij de juiste exegese van het Kerugma. En hij laat het niet alleen maar bij zo'n algemene vaagheid, maar hij schrijft er een recept bij: De dissertatie van Dr. K. H. Miskotte: Het wezen der Joodse Religie; Joods afstandsgevoel en kritisch grensbesef. Als men met dit recept naar de boekhandel gaat en men neemt het in, dan komt het in orde.

In de „Wekker" van 24 aug. bespreekt ds. Velema het Handboek 1962 van de Gereformeerde (Vrijgemaakte) Kerken. Na het één en ander opgemerkt te hebben over de verschillende cijfers die in het Jaarboek voor komen, schrijft hij verder over de opmerkingen uit het jaaroverzicht. Daar staat ook het één en ander in over de besprekingen die in Assen zijn gehouden over de verhouding van de vrijgemaakte kerken tot de chr. geref. kerken:

Wat zullen de Chr. Geref. Kerken, wat zal de synode van deze kerken doen? Zal andermaal worden uitgesproken dat de tijd nog niet rijp Is? Maar heeft de Heere des oogstes geen haast? Moet dan niet al het mogelijke worden gedaan om de leden der kerken er van te doordringen dat Hij, de Koning der Kerk, de vereniging gebiedt? Nuanceringen inzake de toeëigening des heils zijn er sedert de 16e eeuw, ook binnen de kerken der Afscheiding, altijd geweest. En zijn zij er niet ook vandaag binnen de Chr. Geref. Kerken zelf. Zullen zij in Christus' Kerk er niet altoos blijven tot aan Zijn wederkomst?

Met een enkel woord gaat ds. V. hier op in en merkt dan op, dat de moeilijkheden voor de eenwording ook wel eens konden liggen bij de leden der kerk. Bij eenwording zouden er wel eens uitdrukkelijke tegenstellingen kunnen komen binnen één kerkgemeenschap. Het kon wel eens zijn dat ds. V. daar gelijk in had, dat namelijk de kerkmensen in de verschillende gemeenten er werkelijk nog niet aan toe zijn om één te worden met de Vrijgemaakten. Voorzover we als buitenstaander er over oordelen kunnen, menen we toch dat de uitlatingen en daden in de Vrijgemaakte Kerken (het geval ds. v. d. Schaft) voor de doorsnee Chr. Geref. Kerkganger nu niet zonder meer gesneden koek is.

Met de toenadering tussen de Geref. Kerken en de Geref. Gemeenten is het ook nog niet alles. In een artikel in „De Saambinder" van 18 aug., getiteld Van Kerken tot Kerk, vertelt ds. Rijksen jr. uit Gouda iets van zijn ervaringen die hij opgedaan heeft met de Geref. Kerken. Een jongen uit van de Geref. Kerk trouwde met een meisje uit de Geref. Gemeente. Zij wilden trouwen in de G.G. en dit werd goedgevonden als de jongen, overeenkomstig de orde der kerk wilde beloven dat de eventuele kinderen in de G.G. gedoopt zouden worden, met de moeder naar de kerk zouden gaan en straks de catechisaties in de G.G. zouden volgen. De jongen beloofde dit en ondertekende zelfs een hiervoor opgestelde formule.

Toen er een kind geboren werd wilde de vader het echter niet in de G.G. laten dopen. De kerkeraad van de G.K. werd er in gemoeid en de predikant van de Geref. Kerk kreeg tenslotte inzage van de ondertekende verklaring die aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Tenslotte ontving de kerkeraad van de G.G. een schrijven van de Geref. kerkeraad met de volgende inhoud:

Broeder X (de betreffende jonge vader) was belijdend lid van de Gereformeerde Kerk toen hij trouwde. Krachtens zijn jawoord in de Geref. Kerk bij zijn belijdenis uitgesproken, had hij die belofte tegenover u nooit mogen doen. Die daad van hem wordt door ons ten strengste afgekeurd. Hij handelde daardoor in strijd met de belijdenis, die hij tegenover zijn wettige kerkeraad, vertegenwoordigende de gemeente, had af­gelegd, en tegenover de Heere. Hij heeft dit nu ook zelf ingezien en erkend, openlijk voor de kerkeraad, dat dit een zondige daad van hem geweest is. Daar was hij nu in zijn geweten van overtuigd. Onder betuiging van schuld heeft br. X nu de trouw weer hersteld.

In hetzelfde artikel vertelt ds. Rijksen er bij, dat de classis van de Geref. Kerken in hetzelfde ressort onlangs voor gemengde huwelijken de volgende regeling aanvaardde:

Voorts zal de kerkelijke huwelijksbevestiging alleen worden toegestaan wanneer de niet-gereformeerde partij verklaart, dat hij (zij) niet afkerig staat tegenover de gereformeerde belijdenis der Kerk; in alles zal meewerken dat de andere partij getrouw kan volharden in de gemeenschap der Gereformeerde Kerk;

dat indien God het huwelijk met kinderen zegent, dezen zullen worden gedoopt in de Geref. Kerk; dat hij (zij) alles zal doen wat in zijn (haar) vermogen is, dat de kinderen opgevoed en onderwezen worden in de gereformeerde leer, mee door de arbeid der kerk, waartoe zij krachtens de doop behoren.

Neen, wij kunnen ook echt niet geloven dat dergelijke praktijken het respect voor het andere kerkgenootschap zal verdiepen en dat zo iets de eenwording van dat wat uit elkaar ligt bevorderen zal.

Wat minder grote en vrome woorden en wat meer ootmoedige oprechtheid zou voor het bereiken van het gestelde ideaal te pas komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's