Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NIEUW VERBOND MET NOACH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NIEUW VERBOND MET NOACH

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eenmaal komt de Heere God tot Noach en nu ook tot zijn zonen: zeggende: „Maar Ik, zie. Ik richt mijn verbond op met u, en met uw zaad na u en met alle levende ziel, die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u, van allen, die met u uit de ark gegaan zijn, tot al het gedierte der aarde toe. En Ik richt mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te verderven." (Gen. 9 : 9 v.v.).

Ook dit verbond is éénzijdig Gods verbond met de mens en met de dieren. God stelt het verbond. Hij stelt Zijn belofte, maakt die bekend en verbindt Zich ze te vervullen tegenover de mens als partij tegenover Zich.

Onder de mensen is een contract of verbond een overeenkomst tussen twee partijen, waarbij deze zich over en weer verbinden wederzijdse verplichtingen na te komen. In de beide genoemde gevallen ontbreekt het oppervlakkig beschouwd aan alle wederkerigheid. God belooft en verbindt Zich om de aarde niet meer door een vloed te verderven. Enige verplichting of voorwaarde van 's mensen zijde wordt niet gemeld. Dit is een eigen karakter van Gods verbondmatig handelen, jegens Noach en zijn zonen, dat we ook in de voortgaande geschiedenis der verbondsopenbaring zullen ontmoeten.

God is en blijft Schepper en Gebieder. Het bijzondere van de verbondsverhouding ligt dus geenszins in enig mede conditioneren of medespreken van de mens.

Het verbond is Gods verbond. Als God de mens verbondsmatig bij zijn beloften betrekt, bestaat het bijzondere allereerst daarin, dat God hem als deelgenoot in het „contract" wil beschouwen, en behandelen. We zouden kunnen zeggen: als partner wil beschouwen' en behandelen. Van Gods zijde betekent dit, dat Hij Zich tegenover de mens verbindt Zijn beloften te vervullen.

Het partnerschap van de mens op zichzelf verplicht hem als zodanig reeds ten stelligste tegenover zijn boven alle schepsel verheven Medepartner om Hem te bejegenen en te dienen, zoals Hij gediend wil zijn, indien hij althans vrede met Hem zal hebben en Zijn weldaden niet verbeurd zien. 

Al heeft de mens-partner derhalve niets tot de overeenkomst toe te brengen, Gods vei'bond spreekt hem aan als zedelijk wezen en doet een beroep op zijn zedelijke vrijheid onder verantwoordelijkheid, aan zijn Schepper en Rechter.

Wanneer de theologie het verbondmatig handelen Gods tot een organisatie van Gods heilswerk wil maken, zal het goed zijn op deze kant van het bondgenootschap alle nadruk te leggen, om misbruik van de leer des verbonds te voorkomen.

Wat de ingang van het genadeverbond bij de val van de mens betreft, hebben we er op gewezen, dat ook in Genesis 3 geen sprake is van een genadeverbond, maar van een genadige Rechter. Ook hier maakte God Zich niet bekend als „Verbondsgod". Hij sluit geen verbond met Adam en zijn zaad, hoewel de verlossing in het zicht wordt gesteld door de woorden Gods tot de slang gesproken in Genesis 3 : 15.

Kan men redelijkerwijze, zo vragen we, een verbondssluiting Gods onderstellen met het reuzengeslacht van de vóórzondvloedse periode, dat ten dode was gedoemd? Ook aan dit geslacht heeft God genade bewezen en ook uit dit geslacht heeft Hij de Zijnen verkoren, maar het is als geheel ten ondergegaan en voor alle eeuwen tot een teken van Gods gericht gesteld.

Waarom moest dit reuzendom omkomen? Wij weten het niet. Calvijn zou zeggen, als wij het wisten, zou blijken, dat God rechtvaardig is. Doch het is opmerkelijk, dat Noachs geslacht beduidend zwakker is geweest, zoals ook uit de veel kortere gemiddelde leeftijd blijkt. (Vgl. Gen. 11 : 10 v.v. dat een sterke daling van de leeftijden doet opmerken). Merkwaardig is ook in dit verband, dat de mens, die zich aanvankelijk slechts plantaardig voedsel zag toegewezen, ditmaal ook de beschikking over vlees verkrijgt. Ook dit zal een diepere grond hebben, hoewel we daarmede niet in kennis gesteld worden. De zwakheid van dit geslacht in onderscheiding met het reuzengeslacht van voorheen, komt ook uit in de bescherming Gods tegen de dieren. „En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde". (Genesis 9 : 2 en 5). De reuzen hebben die bijzondere bescherming blijkbaar niet nodig gehad. Het verdient ook de aandacht, dat zij met alle grote dieren gemeen hadden herbivoor te zijn als de olifant, de bison, de kameel, giraffe, het rund en het paard, terwijl de roofdieren vleeseters, doch ook kleiner zijn en voor de reuzen met hun grote gestalte en lichaamskracht klaarblijkelijk niet gevaarlijk.

We lezen van Simson, dat hij een jonge leeuw, die hem brullende tegemoet kwam, van één scheurde, „gelijk men een bokje vaneen scheurt en daar was niets in zijn hand." (Richteren 14 : 6). Dit was zeker geen gewoon voorval in zijn dagen, want het wordt als bijzonderheid gemeld: „Toen werd de Geest des Heeren vaardig over hem". Het geeft echter een beeld. We kunnen ons voorstellen, dat de voorzondvloedse giganten gemakkelijk konden heersen over de dieren en ook sterk bloot gestaan hebben aan de verleiding tot geweld, hoogmoed en trots. (Genesis 4 : 23).

Ligt daarin misschien de reden, dat God het Noachietische geslacht tot geringere proporties, wat gestalte en kracht aangaat, heeft teruggebracht en daardoor gevoeliger voor zijn afhankelijkheid gemaakt? Hoe dit ook zij, de bescherming van zijn leven ging van de mens na de vloed alle inspanning opeisen en stelde hem bloot aan moeilijkheden en gevaren, die de giganten niet gekend hadden. Denken we slechts aan jacht en visserij.

Het verbond met Noach algemeen van aard.

Het verbond met Noach en zijn zonen heeft een zeer algemeen karakter. Het betreft de ganse mensheid en betrekt ook de dieren daarbij, zoals we hebben opgemerkt. Het betuigt, dat God over haar waakt en haar beschermt. Deze wereldwijde strekking wordt inzonderheid nog getypeerd door het teken van dit verbond: „Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken, die zal tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde zijn." (Genesis 9 : 13 v.v.). De regenboog, die de ganse aarde omspant, is een symbool van de alle leven op aarde omvattende belofte Gods en het teken, dat Hij aan Zijn verbond denkt, zo vaak Zijn boog in de wolken verschijnt. (Genesis 9 : 16).

De algemene strekking van dit verbond heeft aanleiding gegeven om van een algemene genade te spreken en terecht! Er is principieel geen bezwaar tegen, mits men bedenkt, dat de uitdrukking algemene genade niet hetzelfde is als de uitdrukking algemene verzoening. Daarom gaf dr. Kuyper er de voorkeur aan te spreken van gemene gratie. Hij wilde daarmede verwarring voorkomen. Doch een verbond van genade is het Noachietisch verbond en alle mensen delen daarin, bewust en onbewust. Van verzoening echter is geen sprake. Alleen van genade, van gaven Gods aan mensen, die deze verbeurd hebben. Ondanks het goddelijk oordeel: „het gedichtsel van 's mensen hart is boos", (Gen. 8 : 21 v.v.), zegt God: „Ik zal voortaan de aardbodem om des mensen wil niet meer vervloeken". „Ik zal niet meer al het levende slaan, zoals Ik gedaan heb." Daaraan wordt toegevoegd, dat de ordeningen des hemels zullen voortgang hebben: „zaaïng en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht zullen niet ophouden". God zal de levensvoorwaarden voor de mens, die hiermede gemoeid zijn, in stand houden. De mens kan er op rekenen. De economie van de mens is veilig gesteld, de aarde geeft haar gewas en de mensheid leeft, ofschoon de vloek der ongerechtigheid op haar rust en zij onder Gods oordeel ligt. Barmhartigheid en gestrengheid zijn de kenmerken van de Godsregering over een gevallen wereld. Daarom is het leven vol ongerechtigheid, strijd en moeite, maar nochtans is de genade Gods over de mens zo groot, dat hij hangt aan het leven.

Het Noachietisch verbond is de grondslag van dit aardse leven, maar daarom heeft dit aardse leven geen grond in zich zelf. Het rust in de trouw en genade van de eeuwige God. Dit leven is gave en wel verbeurde gave en gaat ras voorbij, want het is mens gezet te sterven en daarna het oordeel. (Vgl. Hebr. 9 : 27).

Onder dit gezichtspunt kan de z.g. cultuurarbeid ook niet de zin van ons aardse leven zijn. De zin van dit leven kan slechts gevonden worden in de zin van de genadegave Gods. Waarom bewijst God genade aan een opstandig geslacht? Genade, die tot allen doorkomt? Hij regent over bozen en goeden. Waarom? Omdat Hij van het zaad der vrouw gesproken heeft, dat de slang de kop zal vermorzelen, want Hij is een God des ontfermens en het verbond Zijns vredes zal niet wankelen (Jesaia 54 : 10).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

NIEUW VERBOND MET NOACH

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1962

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's