Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

FIASCO VAN DE KERKORDE 1951?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

FIASCO VAN DE KERKORDE 1951?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kan er heus sprake zijn van een fiasco van de Kerkorde '51?

Er zijn mogelijk bewonderaars van de midden-orthodoxie, die het daarmede helemaal niet eens zijn. Hoe moet men echter oordelen over de kerkordelijk niet verantwoorde toevlucht tot de z.g. modaliteiten, en de daarmede saamhangende overgangsbepalingen 235-238? In 235 wordt zelfs gesproken van een „aantal lidmaten ener gemeente, dat verklaart behoefte te hebben aan een andere modaliteit van prediking en catechese dan ter plaatse wordt gevonden."

Wanneer de ter plaatse gevonden prediking een vrijzinnige is, zal men uiteraard geneigd zijn dit billijk te vinden en kerkrechtelijk verklaarbaar, want de vrijzinnigheid hoort in de kerk niet thuis, althans niet op de kansel en daarom gaat het, prediking en catechese.

Maar — de overgangsbepaling heeft haar oorsprong te danken aan een verzoek van z.g. confessionele, doch inderdaad midden-orthodoxe evangelisaties in hervormd-gereformeerde gemeenten, d.w.z. gemeenten, die trachten prediking en catechese overeenkomstig de belijdenis der kerk te verzorgen en derhalve een legitiem karakter dragen.

Het zal iedereen niet duidelijk zijn, dat daarin tekenen van kerkordelijk fiasco moeten worden gezien. Maar de kerkorde '51 past niet bij de kerk van vandaag, welke men onder haar ordinanties wil stellen. Dat bewijzen reeds de genoemde overgangsbepalingen. Wat men daarbij heeft gedacht, welke overgang men voor ogen had, naar welke situatie het heen moest, is niet duidelijk. Deze bepalingen konden intussen bezwaarlijk geacht worden een overgang te zullen zijn naar de kerk als de leidende personen voor ogen heeft gestaan, die de reorganisatie (zo niet reformatie) hebben aangepakt. Hoe luidde het destijds: de kerk herontdekt, hoe werd aangekondigd, dat de kerk weer kerk zou zijn, geen hotelkerk maar echt kerk zijn. Dat is wel wat anders dan de vorming van modaliteits-noodgemeenten. Sommigen willen die term gemeente in noodgemeente niet horen, en van noodvoorziening gesproken hebben. Dat neemt niet weg, dat de kenmerken van de gemeente (naar de opvatting der modaliteit gevarieerd) er zijn: Ambt, Woord en Sacrament, terwijl de tucht ontbreekt, evenals in heel de kerk. In dit opzicht is de noodgemeente formeel ten minste evenzeer een gemeente als de gewone niet-noodgemeente. In ieder geval gedraagt men zich als zodanig. Indien men evenwel van noodvoorziening wil spreken en lidmaat zijn van de plaatselijke gemeente, die er is, om daarin b.v. ook stemrecht te hebben, wil men toch een alles behalve gezonde situatie teweegbrengen. Men breekt met de gemeenschap des geloofs, die toch de geestelijke binding der gemeente is, om die m ander gezelschap te zoeken. Men onttrekt zich aan de pastorale zorg van de kerkeraad om die elders te vinden, maar men wil administratief gerekend worden bij de gemeente, die men veracht.

De noodvoorziening heeft dan toch veel van een appendix, dat een ondermijnende werking op de gemeente uitoefent.

En nu de verantwoording van de kerk-regering. We bedienen ons nu even van de synodale terminologie modaliteit. Terwijl de synode de éne modaliteit tegemoet treedt met de „noodgemeente", geeft ze met de bepalingen aangaande de administratie deze nog het verkiezingswapen in de hand om de traditionele, mogelijk een „legitieme", gemeente schade te berokkenen.

Er wordt in overg. bep. 235 wel gelezen: „binnen de grenzen van art. X der kerkorde", doch wie onderzoekt en constateert dat? Men gevoelt de moeilijkheid en de tegenstrijdigheid met een gezond kerkelijk leven. Een noodgemeente mag men vormen, indien men met de 'gewenste andere modaliteit van prediking en catechese „binnen de grenzen van art. X der kerkorde blijft." Hier wordt een „gemeenschappelijk" geloof ondersteld van de plaatselijke gemeente en de noodgemeente (binnen de grenzen van art. X heet het immers). Intussen loopt dat gemeenschappelijke zover uit èèn, dat men niet in één gemeenschap kan of wil leven, hoewel dit toch het kenmerk van Christus' kerk is: één geloof, één doop, één Heere.

Andere modaliteit van prediking en catechese! Dat moet toch de belijdenis en de leer betreffen. Op deze twee gaat men uit elkander. In de praktijk is de differentie zo groot, dat de éne partij niet onder de prediking van de andere kan blijven.

En dat gaat dan onder het motto: binnen de grenzen van art. X, terwijl er klaarblijkelijk geen kerkelijke vergadering is van hoog tot laag, die zich om die grenzen bekommert.

Hoorden we enige jaren geleden, toen deze kwestie voor het eerst aan de orde werd gesteld naar aanleiding van het verzoekschrift der z.g. confessionele evangelisaties, het standpunt van het toenmalig moderamen der Synode bij monde van de toenmalige voorzitter niet als volgt uitspreken: Zolang er geen klachten komen op het stuk der 'belijdenis, nemen we aan, dat het belijden der kerk zich binnen de grenzen van artikel X beweegt? (Ik beweer niet, dat ik het letterlijk gememoreerd heb, maar daarop kwam het neer).

Wanneer men dat standpunt inneemt, heeft de bepaling: binnen de grenzen van art. X niet de minste betekenis. Men zou er goed aan doen, indien deze be­paling wel ernstig genomen werd, tot een onderzoek en conclusie leidde. Wat zou men doen, als men bevinden zou, dat de behoefte van de groep, die een andere prediking en catechese wil, wel buiten de grenzen van art. X lag?

En wat zou men doen, als dat kennelijk niet het geval was? Toch een noodgemeente?

Het zou penibel kunnen worden en het is trouwens reeds penibel. De vraag is van algemeen kerkelijk en geestelijk belang, hoe wij er uit zullen komen en tot een waarlijk gezond kerkelijk leven.

Toch is het geen wonder, dat het zo gaat, want de kerkorde is niet voor deze kerk gemaakt.

Niet voor deze kerk?

Voor welke kerk is ze dan wel gemaakt?

Voor de kerk, zoals de initiatiefnemers van de twintigste eeuwse reformatie, zoals zij hoopten, en hun directe aanhang, zich die hadden voorgesteld en verwacht. Een massale opleving, een „nieuwbelijdende" kerk, die haar dominerende plaats in het volksleven zou innemen en haar invloed in alle geledingen van het kerkelijke, sociale en politieke leven zou doen uitgaan: Kerk en School, Kerk en Maatschappij, Kerk en Overheid, Kerk en Zending, Kerk en Theologie, Kerk en Kerken. Zó werden de werkgroepen verdeeld. Met het oog op zo'n ideaal werd de kerkorde met haar ordinanties opgesteld, uitgewerkt en met grote nauwkeurigheid uitgebalanceerd. Met de nieuwe kerkorde zou het komen. Maar die kerk is niet gekomen. Het is een grote teleurstelling geworden. 

Een van de voormannen, die met grote ijver en voortvarendheid heeft medegewerkt aan de nieuwe orde, ds. K. H. E. Gravemeyer schrijft daarover naar aanleiding van de herdenking der 'kerkhervorming in „Protestants Nederland" d.d. 28 oktober '62 het volgende: 

„Wat zegt dit alles op 31 oktober 1962, wanneer wij dankbaar herdenken, dat Luther zijn stellingen vastspijkerde op de deur van de slotkapel te Wittenberg?

Ten eerste, dat de Reformatie, waarop wij hoopten en waarvoor wij hebben gebeden in de kerken, ook in de „Hervormde Kerk", niet doorgebroken is. Hoe vurig hebben wij gehoopt, dat de reorganisatie het begin zou zijn van een werkelijke reformatie, van verslagenheid en bekering. Hoeveel jaren is vooral ook in de Hervormde Kerk het Woord Gods verduisterd en de zuivere leer, die naar de godzaligheid is, verdraaid en krachteloos gemaakt.

En nu, hoopten wij, zou het anders worden. Zou het weer opnieuw van de kansels verkondigd worden: „Christus geheel en Christus alleen."

En terwijl luide wordt uitgeroepen, dat men allerlei nieuws ontdekt in de Bijbel, wordt de Waarheid bedekt.

En terwijl men niet moede wordt te verzekeren, dat men elkaar wil vasthouden, ziet men blijkbaar niet, dat het er boven alles op aankomt de Christus der Schriften vast te houden, ja, door Hem vastgehouden te worden!

Allerlei aperte (duidelijke) dwalingen worden getolereerd (verdragen) om een oecumenische éénheid te forceren. Immers „eendracht maakt macht". En men ziet niet het levensgroot gevaar van wereld-organisaties, waarover eens de antichrist zal heersen, gelijk Gods Woord leert."

De kerkorde is niet gemaakt voor een modaliteitenkerk.

Zij stelt een eenheidsinstituut: De Nederlandse Hervormde Kerk (Art. 1 van de Kerkorde), èèn geloofsgemeenschap met èèn 'belijden (Art. X. 4 en 6). Soms krijgt men de indruk, dat de middenorthodoxie de gedachte koestert, die plaats en functie te kunnen vervullen en zich daartoe opmaakt.

Wij zijn echter van oordeel, dat „de gemeenschap met de belijdenis der vaderen" (Art. X) een andere weg eist dan door de regerende partij wordt gegaan, wil ze van de kerkorde niet een knellend juk van reglementen maken, of van de kerk een conglomeraat van elkander bestrijdende modaliteiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1962

De Waarheidsvriend | 1 Pagina's

FIASCO VAN DE KERKORDE 1951?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1962

De Waarheidsvriend | 1 Pagina's