Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ambten in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ambten in de kerk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Ouderling

Het tweede gewone ambt, waarover wij spreken is dat van ouderling.

De oorsprong van dit woord en de daarmee aangeduide functie moeten wij, zoals het bevestigingsformulier terecht opmerkt, zoeken in het Oude Testament. Daar is dikwijls sprake van oudsten van een bepaalde plaats of van heel het volk: de oudsten van Israël.

De zeventig mannen, die op voorslag van Jethro Mozes moesten terzijde staan bij de leiding van het volk, werden gekozen uit de oudsten. (Num. 11: 24) De oudsten van een stad vormden het plaatselijk bestuur en hun was ook de rechtspraak toevertrouwd. (Deut. 21, 1 Kon. 21: 8, 11) De oudsten van het volk zijn het, die David tot Koning zalfden over heel Israël (2 Sam. 5: 3) Later vormden Israels oudsten een college van raadsheren om de troon. (1 Kon. 6 : 5)

De oudsten waren dus de oudere, wijze, eerbiedwaardige mannen, wier taak het was het volk mede te regeren en de orde en tucht te bewaren.

Als in de ballingschap de synagoge ontstaat, wordt het bestuur van de synagogale gemeenschap gelegd in de handen van oudsten. Bij hen berustte de leiding, zij oefenden het opzicht.

Wanneer wij in het N.T. de uitdrukking ouderlingen des volks tegen komen, worden daarmee bedoeld de oudsten van Israël, die zitting hebben in de Joodse Raad.

Het blijkt, dat in de Christelijke gemeente de synagogale bestuursvorm als voorbeeld heeft gediend, zodra de behoefte aan organisatie zich voordeed.

Al spoedig komen wij in de gemeente te Jeruzalem Ouderlingen tegen (Hand. 11: 30). Zij zijn ook vertegenwoordigd op het apostelconvent (Hand. 15 : 23). Onder hen nam waarschijnlijk Jacobus de broeder des Heeren een grote plaats in. Verder lezen we in Hand. 14 : 23, dat Paulus en Barnabas in de door hen gestichte gemeenten in Klein-Azië overal ouderlingen aanstellen. Zonder twijfel, opdat zij de leiding in de gemeente zouden hebben.

In Hand. 20, waar we lezen hoe Paulus afscheid nam van de ouderlingen van Efeze, wordt ons voor 't eerst omschreven, wat het ouderlingschap inhoudt. De apostel betuigt hun, dat zij moeten waken over de zuivere leer, zoals zij die van hem gehoord hebben. Hij heeft hun al de raad Gods verkondigd. Zo hebt dan acht op uzelf en op de gehele kudde, over welke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed." (28) 

De scheidende apostel vermaant hen dus, dat zij zelf getrouw moeten zijn en vervolgens op de hele gemeente acht moeten hebben. Paulus ziet de ouderlingen als herders, die zorg moeten dragen voor de kudde. Daarom is er ook sprake van weiden. Ook gebruikt hij hier het woord episcopos, waar ons woord bisschop van afgeleid is. De ouderlingen zijn dus opzieners. Duidelijk blijkt hier, dat er in die dagen geen sprake was van een éénhoofdige leiding der gemeente door een bisschop. Wij leren, dat de ouderlingen geroepen zijn tot het opzicht over de gemeente. Zij moeten de goede orde en tucht bewaren. Vooral de gemeente bewaren bij het zuivere Woord Gods. Duidelijk blijkt, hoezeer de parallel met de oudsten in de synagoge opgaat.

Paulus stelt met nadruk, dat zij tot dit werk zijn gesteld door de Heilige Geest. Het is goed dit te onderstrepen, ook al bedenken wij dat deze ouderlingen op wettige wijze door de gemeente zijn verkozen.

Het gaat te ver, wanneer sommigen de opzieners onderscheiden van de ouderlingen of oudsten, als zouden de eersten tot leren en regeren zijn geroepen en de laatsten meer administratieve en financiële zaken hebben behartigd. De tekst geeft hiertoe geen grond, al is het waar, dat ouderlingen ook wel eens (diaconale!) geldzaken verzorgden, zoals bliikt uit Hand. 11 : 30. Dit zegt alleen, dat in dat stadium van ontwikkeling nog geen sprake was van uitsluitend tot dit doel geroepen diakenen. De in Hand. 6 verkozen mannen waren geen diakenen in onze betekenis van het woord.

In de brieven van Paulus komen wij het woord ouderling niet tegen, behalve in zijn eerste schrijven aan Timotheus en in zijn brief aan Titus.

Zonder twijfel echter bedoelt hij deze ambtsdragers, wanneer hij in Hom. 12 : 8 spreekt van „die een voorstander is, " d.w.z. die vooraan staat, leiding geeft. In 1 Thess. 5 : 12 dringt hij er bij de broeders op aan deze voorstanders „in de Heere", die onder hen arbeiden en hen vermanen te erkennen. Als vooraanstaanden, geroepen om de gemeente te regeren, staan zij dus in gemeenschap met Christus en ontlenen hun gezag aan Hem.

Verder is te wijzen op het al te sprake gebrachte 1 Kor. 12:28. Wij zijn wel niet mis, wanneer wij bij de daar genoemde „behulpsels en regeringen" denken aan de ouderlingen, die helpen de gemeente te besturen.

In de zgn. pastorale brieven, waarin Paulus zich richt tot zijn medewerkers Timotheus en Titus, worden de ambtsdragers der gemeente niet alleen genoemd, maar geeft de apostel ook een beschrijving van de vereisten, waar zij aan hebben te voldoen.

In 1 Tim. 3 : 1 leidt hij deze opmerkingen m met de woorden: „Dit is een getrouw woord: Zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft; die begeert een treffelijk werk". Uit dit gezegde blijkt, dat men tot het ambt van opziener of ouderling niet alleen gekozen werd, maar men begeerde het ambt ook, zodat men er naar het hier gebruikte woord ook actief naar streefde. Al wordt niet gezegd, dat dit streven een treffelijk werk is, dit actieve begeren wordt ook niet afgekeurd. Wel komt me voor, dat de woorden „die begeert een treffelijk werk", door Paulus bedoeld zijn om af te remmen, tot bezinning te bewegen. Dit voortreffelijk werk kan zo maar niet door de eerste de beste worden gedaan. Daarom is zelfbeproeving nodig. Beantwoordt men wel aan de eisen, die het ambt stelt? Vandaar dat Paulus dan die vereisten laat volgen. Men doet wel zich daaraan nauwkeurig te toetsen.

Van veel belang is ook 1 Tim. 5: 17. Paulus schrijft daar: „Dat de ouderlingen, die wel regeren dubbele eer waardig geacht worden, voomamelijk, die arbeiden in het Woord en in de leer."

We moeten letten op de onderscheiding, die hier op te merken is. Sommigen menen, dat deze tekst veronderstelt, dat alle oudere èn wijze mannen der gemeente oudsten of ouderlingen worden genoemd. Zij behoren geëerd te worden. Dubbele eer echter komt toe aan die oudsten, die bovendien 't ambt van opziener bekleden — de eigenlijke ambtsdragers dus. Onder hen worden bijzonderscheiden de ouderlingen, die arbeiden in het Woord en in de leer.

Voor deze opvatting is veel te zeggen. In ieder geval blijkt hier duidelijk, dat de herders en leraars in feite ouderlingen zijn met bijzondere opdracht nl. om te prediken en onderricht te geven. Dit zijn zeker wel full time-arbeiders geweest. De eer die hun geschonken moet worden is dan ook mede van financiële aard. Dit blijkt uit vers 18: De arbeider is zijn loon waardig. Zie ook 1 Kor. 9 : 7-12.

De vraag of Paulus een opziener niet van ouderling onderscheidt, wordt m.i. in Titus 1: 5—9 niet bevestigend beantwoord. Het woordje „want" in vers 7 maakt duidelijk, dat „een opziener" hier staat voor de ouderlingen, die in vers 5 worden genoemd.

De gedachte, als zou het woord opziener hier speciaal gebruikt worden voor arbeider in 't Woord en in de leer, vindt ook niet voldoende grond in vers 9 omdat de vermaning daar het hele college van ouderlingen, het presbyterium geldt, dat geroepen is te waken tegen valse leringen. We lézen hier dezelfde vermaning, die Paulus volgens Hand. 20 ook richtte tot de gezamenlijke ouderlingen van Efeze.

Wij zien hier ook niets van het onderscheid tussen de episcopos — bisschop en de presbuteros — priester, dat later door de Roomse Kerk is geconstrueerd.

Valt in het N.T. de tendens naar eenhoofdige leiding van de gemeente op te merken dan niet in de pastorale brieven. Well echter in 3 Joh. 9, waar Diotrefes wordt verweten, dat hij zoekt de eerste te zijn, en in Openh. 1 : 20 v., waar de voorganger onderscheiden wordt door de uitdrukking "engel der gemeente".

Samenvattend mogen we zeggen, dat de ouderlingen in de gemeente van het N.T., naar het voorbeeld van de synagoge, een groep leidinggevende oudsten waren, waarin we duidelijk onderscheiden men ouderlingen, die regeren en ouderlingen, die als bijzondere taak hebben prediking en onderricht.

Wat wij aan Schriftuurlijke gegevens gevonden hebben, doet ons met vrijmoedigheid instemmen met art. 30 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, inzake de regering der kerk.

Wij kunnen staande houden, dat de presbyteriale kerkorde (In presbyteriaal herkent u het woord presbuteros — ouderling.) schriftuurlijk volkomen verantwoord is en verre de voorkeur geniet — zacht gezegd — boven de episcopale, die de regeermacht der kerk legt in handen van de bisschop.

Ook is elke gedachte aan ondergeschiktheid van het ene ambt aan het andere af te wijzen. Geen enkel N.T.isch gegeven wijst in die richting. Wat gezegd wordt in art. 31 van de N.G.B, over eenzelfde macht en autoriteit, waardoor van hiërarchie geen sprake kan zijn, is bijbels verantwoord.

Uit het bovenstaande blijkt, dat het oude formulier- tot bevestiging van ouderlingen geen correctie behoeft wat betreft de bijbelse fundering van dit ambt.

Ook de taakomschrijving van de ouderling in dit formulier sluit nauw aan bij deze gevonden gegevens.

Het werk van de ouderling omvat drieërlei: In de eerste plaats hebben de ouderlingen samen met de dienaren des Woords het opzicht over belijdenis en wandel van de gemeenteleden. Vervolgens behoort het tot hun taak te waken over de goede orde in de gemeente inzake beroeping en verkiezing van ambtsdragers; de dienaren des Woords te dienen met goede raad, de lidmaten der gemeente met goede raad en troost. In de derde plaats is hun inzonderheid opgedragen mede-toezicht te houden op de leer en wandel van de dienaren des Woords, waarom zij verplicht zijn Gods Woord naarstig te onderzoeken en zichzelf te oefenen in de overlegging van de verborgenheden des geloofs.

Wij zien hieruit, dat dit ambt geen sinecure is. W. a Brakel zegt dan ook (Redelijke Godsdienst, hfdst. 28, blz. 677) dat ouderlingen niet worden benoemd om in de kerk vooraan te zitten en op zachte kussens. Ook niet om zich in te beelden, dat ze boven de andere lidmaten staan en die maar te gebieden hebben. Hij heeft gelijk: zij zijn dienaren van de gemeente en haar lidmaten moeten zij met raad en troost terzijde staan.

Nu is vooral het toezicht houden op leer en leven van de predikanten een belangrijke zaak. Terecht vergt het formulier daarom van de ouderlingen ijverige Schriftstudie. Lang niet iedere ouderling neemt deze vermaning voldoende ter harte.

Vandaar, dat niet allen het vermogen hebben, dit deel van hun ambtelijke werk goed te vervullen. Men leeft soms bij een paar kreten of eenzijdige waarheden en meent daarmee, wat a Brakel noemt het meesterstuk te kunnen uitvoeren de predikanten over boord te gooien. Of men is zo weinig zeker van zichzelf inzake de kennis van de Heilige Schrift, dat men jabroer is en blindelings de predikant volgt.

U begrijpt: ouderling zijn is niet alleen een zaak van verkiezing. Men dient antwoord te geven op de vraag of de roeping van de gemeente de roeping door God Zelf is. Daarvan moet men in zijn hart overtuigd zijn. Inwendige roeping is niet minder vereist dan vroeger. Want het ouderlingsohap in de gemeente van vandaag, die leeft in een snel veranderende en ontkerstenende wereld, met alle spanningen en problemen die dit oproept, is een ambt dat bekleed moet worden door mannen van geloof, bekwaamd door de Heilige Geest, met liefde, kennis, wijsheid en volharding begiftigd, zich voortdurend van hun roeping bewust.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De ambten in de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's