Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ambten in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ambten in de kerk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Diakenen

Wanneer wij over het derde gewone ambt in de Kerk spreken, denken we meestal onmiddellijk aan Handelingen 6, waar ons beschreven wordt de verkiezing van de zeven mannen, die geroepen werden om „de tafelen te dienen".

Ook het bevestigingsformulier begint met te zeggen, dat we de oorsprong en instelling van het diakenambt lezen in de Handelingen der Apostelen.

En dat is ook wel juist, al bemerken we, dat we hier met diakenen te doen hebben, die wat hun werk betreft, niet zonder meer met onze diakenen te vergelijken zijn. Want het blijkt, dat de hier genoemde mannen op voorstel van de apostelen verkozen zijn tot een bepaalde dienst, nl. de verzorging der tafels. Daarbij moeten we denken aan de tafels van de gemeenschappelijke maaltijden waaraan ook de dagelijkse bediening der armen plaats vond. De mogelijkheid, dat tafels werden aangericht speciaal voor de behoeftigen der gemeente, ligt, zeker in deze periode, minder voor de hand. We lezen in Hand. 6 : 1, dat de apostelen tot het instellen van deze afzonderlijke dienst aanleiding vonden in het zich steeds uitbreidende getal der discipelen. Tot nu toe hadden de apostelen zelf de leiding bij het aanrichten van de dagelijkse liefdemaaltijden. Maar dit begon hun uit de hand te lopen. Om zich voluit te blijven wijden aan de bediening van het Woord Gods, moest deze arbeid in andere handen worden gelegd. Bovendien was er ontevredenheid van de Grieken tegen de Hebreen, omdat de weduwen van de eerstgenoemden verwaarloosd werden. Deze Grieksen waren geen christenen uit de heidenen, maar Joodse christenen, die Grieks spraken, omdat zij uit de verstrooiing kwamen en buiten Palestina hadden geleefd. Onder hen waren waarschijnlijk naar verhouding veel weduwen, omdat deze mensen pas op latere leeftijd naar het Heilige Land trokken om daar te worden begraven.

Dat deze weduwen achtergesteld werden was een ernstige misstand. Deze werd nu opgeheven door de verkiezing van de zeven, aan wie de leiding van de maaltijden werd toevertrouwd. Het waren allen mannen met Griekse namen, zodat het waarschijnlijk is, dat zij werden gekozen uit het Grieks' sprekende deel der gemeente. Een van hen, Nicolaus, was van oorsprong een heiden, maar als jodengenoot leefde hij geheel in de Joods-christelijke sfeer.

Deze mannen worden geen diakenen genoemd. Dat zal wel hiermee samenhangen, dat het woord, dat dienaar betekent, ook voor mensen werd gebruikt, die andere diensten verrichtten. In 2 Kor. 6 : 4 noemt Paulus zichzelf diaken, een diakonos van God; en in 2 Kor. 11:23 een diakonos van Christus. Ook de evangelisten en medearbeiders noemt hij zo: Epafras diakonos van Christus (Kol. 1: 7), Tichykus diakonos in de Heere (Ef. 6 : 21), Timotheus diakonos van Christus Jezus (1 Tim. 4:6). Hier blijkt uit, dat het begrip diaken in die tijd ruimer was en eerst langzamerhand werd gebruikt voor hen, die speciaal belast werden met de dienst der barmhartigheid.

In Hand. 6 komt wel het werkwoord voor, waar het woord diaken van afgeleid is, nl. in de tekenende uitdrukking „de tafelen dienen". Bij deze werkzaamheid is dus wel de dienst der barmhartigheid inbegrepen, zodat we niet mis zijn, wanneer«wij de oorsprong van het diakenambt hier zoeken. Maar, zoals we schrijvend over de evangelisten al aantoonden, was hun dienst daar niet toe beperkt: zij predikten het evangelie, disputeerden, doopten zelfs. Zo waren ze veeleer hulp-apostel dan diaken in onze betekenis van het woord.

Het diakenambt, zoals wij dat kennen, is wat later ontstaan. De diakenen, als afzonderlijke groep ambtsdragers, worden voor het eerst genoemd in Fil. 1:1. Paulus en Timotheus groeten al de heiligen in Christus Jezus „met de opzieners en diakenen." Verder worden ze genoemd in 1 Tim. 3 : 8. Uit beide plaatsen laat zich opmaken, dat het diakenambt nauw verbonden is geweest met het opzieners- of ouderlingenambt. Het is waarschijnlijk, dat dit ambt in de buiten-palestijnse gemeenten een verbijzondering is geweest van het ouderlingenambt; dat de diaken dus van oorsprong een ouderling met bijzondere opdracht is geweest, net als de herder en leraar. 

Die opdracht is dan de dienst der barmhartigheid.

Merkwaardig is, dat in de brief aan Titus de diakenen in het geheel niet worden genoemd en alleen sprake is van de opzieners. Het is mogelijk, dat op Kreta de diaken nog onder de ouderlingen werd gerekend. De vereisten voor beide ambten zijn, zoals we in 1 Tim. 3 kunnen nagaan, ook nauwelijks te onderscheiden. Ook van de diaken geldt, dat hij de verborgenheid des geloofs bewaren zal in een rein geweten.

In verband hiermee wil ik wijzen op de interessante vraag, of de diakenen al of niet tot de kerkeraad behoren.

Vervolgens de Ned. Geloofsbelijdenis art. 30 behoren tot de raad der kerk zowel herders, ouderlingen als diakenen. De Dordtse Kerkorde en het bevestigingsformulier stellen het anders. De D.K.O. spreekt telkens van de kerkeraad en de diakenen. Daar blijkt uit, dat de diakenen niet tot de kerkeraad worden gerekend. Het bevestigingsformulier zegt, dat de dienaren des Woords en de ouderlingen samen een college of gezelschap vormen, zijnde als een raad der kerk en vertonende de gehele gemeente. Daar vallen de diakenen er dus ook buiten.

Men heeft dit verschil wel op de spits gedreven, maar, zoals dr. A. D. R. Polman in „Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis" IV blz. 23—30 aantoont, er is geen sprake van een principiële kloof, anders hadden onze vaderen wel in een van beide een correctie aangebracht. Feit is, dat men in de oude Geneefse en Franse Kerkorden, als ook in de Artikelen van Wesel (1568) en de besluiten van de Embder Synode (1571) reeds een dergelijk verschil in opvatting tegenkomt. Nu eens rekent men de diakenen tot de kerkeraad, dan weer niet. Maar altijd is men het er over eens, dat de diaken een ambtsdrager is, die mede de gemeente regeert, zoals in art. 30 van de N.G.B, wordt gezegd. Alleen in zaken van opzicht en tucht handelt het consistorie, waartoe men ouderlingen en predikanten rekent. Dit komt in de D.K.O. meer naar voren. We kunnen het zo zeggen: De N.G.B, onderstreept meer de eenheid der ambten, de D.K.O. het onderscheid.

De nieuwe Kerkorde der Ned. Herv. Kerk sluit zich vooral bij de N.G.B, aan en betrekt de diakenen voluit in de regering der Kerk, zodat zij vertegenwoordigd zijn in alle vergaderingen der Kerk, dus ook in de classicale vergadering, de provinciale kerkvergadering en de generale synode.

Een diaken is dus ambtsdrager in de volle zin van het woord. Soms krijgt men de indruk, dat het diakenambt als minder geestelijk wordt beschouwd. Een symptoom daarvan is, dat men het in onze Herv. (Geref.) gemeenten niet zo erg vindt, wanneer diakenen zich geregeld van het Heilig Avondmaal onthouden. Als ouderling kan men zich aan de deelneming van de Tafel des Heeren moeilijk onttrekken. Als diaken kan dat blijkbaar gemakkelijker en men neemt het van een diaken gemakkelijker.

Ik zie hierin een onderwaardering van het diakenambt, maar ook een tegenspraak met het bevestigingsformulier, dat immers van de diaken het ja-woord vergt op dezelfde vragen, die de ouderling worden gesteld. En in het gebed om de voor het ambt benodigde gaven, wordt ook van de diakenen gezegd, dat zij zijn mannen, begaafd met de Geest Gods.

Mogen mannen, die begaafd zijn met Gods, Geest, zich geregeld aan de viering van het Heilig Avondmaal onttrekken?

Mogen mannen, die daardoor te kennen geven, dat zij niet begaafd zijn met Gods Geest het (diaken)ambt bekleden? Dat hier persoonlijke moeilijkheden en spanningen kunnen zijn, ontken ik niet. Maar die mogen niet ontweken worden, door in de praktijk dan maar de norm te wijzigen en, inzonderheid waar het de diaken betreft, er stilzwijgend en in tegenspraak met het volledig ambtelijke karakter van zijn dienst, van uit te gaan, dat dit werk wel gedaan kan worden door mensen, van wie niet gezegd kan worden, dat zij de Geest Gods ont­vangen hebben.

Jacobus Koelman in zijn „Het ambt en de plichten der ouderlingen en diakenen" zegt dat diakenen niet alleen het evangelie moeten kennen, maar het geloof ervan zonder wankeling moeten vasthouden.

Het is niet mogelijk er hier breder op in te gaan. Naar aanleiding van eventuele reacties wil ik dit wel doen.

Dat het ambt der diakenen in de gereformeerde leer gezien is als een voluit geestelijk ambt blijkt dus uit het bevestigingsformulier. Het blijkt ook uit de Ned. Geloofsbelijdenis, die zegt dat de diakenen deel uitmaken van de raad der kerk en ingeschakeld zijn bij de handhaving van de geestelijke „politie" (opzicht).

Het wordt verder duidelijk uit de oude gereformeerde kerkorden, die de diakenen de ouderlingen Heten assisteren. Ook is te wijzen op het bevestigingsformulier, waar het zegt, dat het zeer goed is, dat de diakenen niet alleen met uiterlijke giften, maar ook met troostelijke redenen uit het Woord van God aan de armen en ellendigen hulp te bewijzen. De diakonale arbeid is van de pastorale niet los te maken.

Er is bij alle onderscheid eenheid in het kerkelijk ambt. De gegevens uit het N.T. wijzen daarop. Zowel het ambt van herder en leraar als dat van diaken is een verbijzondering van het ouderlingenambt.

In hun eenheid en onderscheid weerspiegelen de ambten in de Kerk de zorg van Christus, die als Profeet, Priester en Koning, Zijn gemeente regeert en haar leidt als de Opperste Herder der kudde.

De opdracht van de diakenen wordt in het in het oude formulier niet zodanig omschreven als men het tegenwoordig zou wensen. In de beide nieuwe formulieren wordt gezegd, dat op grond van de liefde-en barmhartigheid van Christus, waarin dit ambt zijn oorsprong heeft, aan de diakenen is toevertrouwd: het dienen aan de tafel des Heeren bij de viering van het Heilig Avondmaal. Opdat de gemeenschap rond deze tafel de dienst der barmhartigheid jegens gemeente en wereld, openbaar worde inzonderheid door bijstand en vertroosting aan hen, die verpleging en verzorging behoeven, die moeilijkheden hebben in het gezinsleven, die maatschappelijk ontspoord zijn of zich in stoffelijke nood bevinden, enz.

Hier wordt in aansluiting bij art. 1 van Ord. 15 over het diaconaat, het diaconale werk voor onze tijd bevredigender omschreven. Het oude formulier spreekt nog al eenzijdig van armenzorg. En dat is voor sommigen nog steeds een belemmering om zich de hulp der diakenen te laten welgevallen.

Daar heeft zeker ook toe bijgedragen de weinig barmhartige houding die in het verleden wel door de diakenen is aangenomen.

Als W. a Brakel de diakenen vermaant, dat zij medelijdende zullen zijn, voegt hij er aan toe: „niet trots, grauwende en snauwende, alsof men honden ofte vijanden voor hadde". Deze zinsnede zal hem wel ingegeven zijn, door wat hij daar soms van zag.

De opwekking om de ingezamelde gelden met voorzichtigheid te besteden heeft ook wel geleid tot karigheid, niet in overeenstemming met een bewogen hart en toegenegen gemoed om te helpen, waartoe de diaken toch ook wordt aangespoord in het oude formulier.

Onze vaderen hebben wel eens te weinig oog gehad voor de roeping van de diakenen en de gemeente om weldadigheid te bewijzen aan alle mensen. Als a Brakel zegt, dat het de diakenen niet past „aalmoeseniers te zijn voor de gene die buyten zijn", is dat toch wel in strijd met de vermaning: Bewijst weldadigheid aan alle mensen, maar inzonderheid aan de huisgenoten des geloofs. Het is in de geest van de Schrift (Gal. 6 .10), wanneer Ord. 15-3-2 zegt, dat de diakenen hun arbeid niet beperken tot de leden der gemeente, maar de dienst der barmhartigheid ook vervullen jegens hen, die niet tot haar behoren. Zeker, dit komt in de tweede plaats, maar het behoort er toch bij. De diaken heeft dus een omvattende opdracht, slechts te vervullen als de liefde van Christus hem dringt.

Met deze schets besluit ik nu deze artikelen, in de hoop dat gemeenteleden, voor wie ze werden geschreven, enig inzicht gekregen hebben in de oorsprong, de aard en de functionering van de ambten der Kerk, overeenkomstig de Heilige Schrift. Dit moge leiden tot meer waardering voor het ambt en voorbede voor de ambtsdragers, opdat door hun dienst de gemeente wordt opgebouwd en komen mag tot de enigheid des geloofs en tot de kennis van de volheid van Christus, Die het Hoofd is, alleszins opwassend in Hem, de waarheid betrachtende in liefde.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De ambten in de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's