Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Nieuwe Testament

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPENBARINGEN 20 HET DUIZENDJARIG RIJK

(50)

Vers 7-10 De vorige malen bespraken wij, hoe in het begin van Openbaring 20 Johannes getoond werd, dat de Satan gebonden werd en Christus met Zijn gemeente duizend jaren op een bijzondere wijze regeerde.

Slaat dit op het feit, dat Christus vanaf Zijn hemelvaart verhoogd is en bijzondere macht heeft ontvangen en dat Satan, wat hij ook woedt, eigenlijk een gebondene is, in déze zin, dat hij de heerlijkheid van Christus niet meer ongedaan kan maken en de voortgang van het Evangelie in de wereld niet kan verhinderen?

Of slaat dit op het feit, dat er aan het einde van de wereldgeschiedenis nog een bijzonder tijdperk zal aanbreken, waarin Christus met de zijnen w^eer op aarde zal verschijnen en daar een rijk van bijzondere vrede zal oprichten, terwijl dan de boze in déze zin gebonden zal zijn, dat hij geen invloed op de leiding der volkeren zal kunnen uitoefenen?

In elk geval vermeldt Openbaring 20 ons, dat er aan dit duizendjarig rijk nog weer een einde zal komen. Na de duizend jaren zal de Satan uit zijn gevangenis worden losgelaten.

Ook hier moeten wij er op letten, op welke wijze die loslating wordt beschreven. Er staat, dat de Satan wordt ontbonden. Wij vinden hier hetzelfde als in het begin van het hoofdstuk. Ook daar stond, dat Satan gebonden werd. De nadruk viel op het feit, dat de boze aan de macht en de wil des Heeren onderworpen is. Zijn „binding" geschiedde naar de Raad Gods en op de tijd, door God bepaald. Evenzo staat het met zijn loslating. Nooit heeft de boze het zelf voor het zeggen en is de beslissing aan hem. Steeds staat hij onder hogere macht! Zo breekt hij aan het einde van de duizend jaren niet zelf los, maar hij komt vrij, omdat hem naar Gods hoge Raad, die vrijheid wordt gegeven.

En ja, zo zal hij dan nog éénmaal de gelegenheid krijgen om zijn helse machten in te zetten, natuurlijk tegen de voortgang van het Koninkrijk Gods èn van het Evangelie en tegen de gemeente des Heeren. En die gelegenheid zal hij gretig aangrijpen, omdat hij in het geheel niet van karakter veranderd is. En ze zal hem gegeven worden, opdat hij nooit zal kunnen zeggen: „Indien ik nog maar ééns de kans gehad had om alles in het geweer te brengen tegen de zaak van Christus!

Hij ontvangt nog éénmaal die kans. Hoe heeft hij zijn ure gehad in de volheid des tijds, toen Christus Zelf in ons vlees op aarde was en Zijn werk der verzoening tot stand bracht. Hoe heeft hij het toen tegen Christus moeten afleggen! Nog éénmaal krijgt hij de gelegenheid, in andere zin, wanneer het Koninkrijk en het Evangelie van Christus zegevierend in deze wereld zijn voortgegaan!

De Chiliasten stellen zich meestal die loslating van Satan als volgt voor: aan het einde van de duizend jaren zal Christus met Zijn heiligen de aarde weer verlaten en Zich in de hemel terugtrekken. Hier op aarde zullen dan wél de gelovigen zijn, die in die tijd nog zullen worden toegebracht en die de heerlijkheid der opstanding nog niet deelachtig zullen zijn. Tegen hen zal de duivel vrij spel hebben. Voor die gelovigen, het kleine kuddeke, zal het dan ook een bange tijd worden, welke gelukkig slechts kort zal duren en waaraan de uiteindelijke wederkomst van Christus een einde zal maken.

Echter, zij die het Chiliasme verwerpen, verklaren die loslating van de boze in déze zin: de geschiedenis zal zich zó ontwikkelen, dat vóór de wederkomst des Heeren de Satan nog éénmaal grote macht zal krijgen. Zijn woeden tevoren zal, vergeleken hierbij, kinderspel zijn. Daarom kan dat woeden terecht een ontbonden worden genoemd.

Hoewel, ook dan zal Christus Koning blijven. Maar, wat dan nog gebeuren gaat, zal een vervulling zijn van wat Christus Zelf heeft voorzegd b.v. in Matth. 24 vers 21-22: „Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van 't begin der wereld tot nu toe en ook niet zijn zal. En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden, maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden."

Wat dan gebeuren gaat, zal tevens een laatste gericht zijn, dat gaan zal over de wereld. Immers, in die tijd, dat Christus Zijn bijzondere regeermacht uitoefende en Zijn Koninkrijk en Evangelie zegevierend onder de volkeren baan braken, kwamen velen tot geloof en bekering. Echter, het Evangelie werd óók verworpen. In de heidenwereld werd het vaak niet aangenomen, bij de christenvolkeren almeer opzij gedrongen. Daarom zal de ontbinding van de Satan met haar gevolgen als een rechtvaardige straf en laatste gericht over de wereld komen!

Wat zullen nader die gevolgen zijn? Dan zal wel blijken, dat de boze niet van aard veranderd is. Met des te feller verwoedheid zal hij zijn pogingen in het werk stellen om de volkeren op te zetten tegen Christus. Het gaat hier maar niet om zijn beïnvloeding van individuele personen, doch om zijn verleiden van de massa. In vers 8 en 9 lezen wij hiervan: „En hij zal uitgaan om de volkeren te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, de Gög en de Magog, om hen te vergaderen tot de krijg, welker getal is als het zand der zee, en zij zijn opgekomen op de breedte der aarde".

Om goed te verstaan, wat hier bedoeld wordt, moeten wij eerst de vraag stellen: Wat betekenen hier Gog en Magog?

Deze namen komen in de Schrift reeds eerder voor, nl. in Genesis 10 en vooral in Ezechiël 38 en 39. In deze profetie is sprake niet van Gog èn Magog, doch van Gog, het land van Magog en van Gog, de hoofdvorst van Mesech en Tubal en van Gog, zonder meer. Hoogstwaarschijnlijk is in deze profetie Gog de naam van een vorst over een volksstam, uit Jafeth afkomstig, en woonachtig ten Noorden van Israël, wellicht in de omgeving van de Kaukasus. Mesech en Tubal zijn waarschijnlijk eveneens namen van volkeren in die streken.

Het gaat in Ezechiël dus over volkeren, die toen, volgens het begrip van die dagen, aan de hoeken, uiteinden der aarde woonden. Volgens de profetie zijn zij gezamenlijk opgetrokken tegen het volk Gods, Ezech. 38 vers 15 v v.

De vraag kan gesteld: waarop slaat deze profetie? Mogelijk heeft ze haar vervulling gevonden in bepaalde gebeurtenissen, welke plaats hebben gevonden in de geschiedenis van Israël in de tijd tussen Oud en Nieuw Testament. In Openbaring 20 keert deze profetie terug en krijgt ze wijder perspectief.

Hier zijn de volkeren van de vier hoeken, uiteinden, der aarde, en Gog en Magog symbolische aanduidingen van de niet gekerstende, heidens gebleven volkeren.

Zij komen op van de breedte der aarde. D.w.z. zij komen overal vandaan. Hun getal is als het zand der zee. Geweldig sterk is hun macht en door hun enorm aantal willen zij de tegenpartij onder de voet lopen. Zo zullen zij de laatste stormloop uitvoeren tegen het Koninkrijk Gods en het Evangelie én tegen de Kerk op aarde.

Zal dan ook nog eenmaal in letterlijke zin de Antichrist verschijnen, de mens der zonde, als het orgaan van de duivel, en zal die zich aan het hoofd van deze oprukkende volkeren stellen?

Indertijd hebben wij er op gewezen, dat, wanneer wij het inderdaad zo moeten zien, dat het duizendjarig rijk in de loop van de geschiedenis nu reeds haar vervulling vond, op voorzichtige wijze de vraag kan opkomen, of wij thans niet in een wereld leven, waarin de tekenen al duidelijker worden, dat het einde van dat rijk al meer dichterbij komt.

En dus ook de tijd, dat de Satan nog éénmaal als een losgelatene, zal woeden. Mogen wij hierbij dan tevens niet denken aan wat staat in Openbaring 16? In dit hoofdstuk vinden wij immers weer op een andere wijze de afwilkkeling der geschiedenis aangeduid. Het gaat hier over de laatste plagen, welke de wereld zullen treffen. Eén ervan zal zijn, dat de rivier de Eufraat zal worden uitgedroogd. Dit laatste moeten wij natuurlijk niet in letterlijke, doch in overdrachtelijke zin nemen. De rivier de Eufraat komt hier voor als de grens, de barrière tussen de Westerse en de Oosterse volkeren. Wanneer die barrière eenmaal zal zijn weggebroken, zullen de volkeren uit hét Oosten oprukken om politiek en geestelijk de macht in handen te nemen. Is het te gewaagd te zeggen, dat het dan wel eens kon zijn, dat in deze tijd de voortekenen hiervan al duidelijker schijnen te worden? Wie denkt hier ook niet aan China en de geweldige macht, die zij nog in zich besluiten kan?

Nogmaals zeggen wij, dat wij voorzichtig moeten zijn en ons hoeden voor gewaagde voorspellingen. Maar de vraag is gewettigd of de Schrift niet in die richting wijst, dat wij rekening moeten houden met het feit, dat onder aanvoering van de volkeren uit het Oosten de laatste strijd tegen het Koninkrijk Gods en het Evangelie en tegen de Kerk gevoerd zal worden!

Een volgend maal over het vervolg van de verzen 7—10.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 maart 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit het Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 maart 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's