Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS (3)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De enige troost

Vr. Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?

A. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft

Het geloof richt zich geheel op zijn voorwerp, nl. Christus, en leeft van Hem. De enige grond van troost en leven ligt buiten het schepsel, buiten de zondaar, in het grote werk van Christus, dat in de heilsfeiten vervuld werd.

Bedenkt, dat hier een mens spreekt, die weet wat het is met zichzelf in alles als een goddeloze voor God te staan en voor Hem als een verlorene onder Zijn oordeel te buigen. Jezus' dood en leven is zijn vrijspraak en leven geworden.

Het geloof richt zich op het gezegende werk van de Middelaar in Zijn vernedering van kribbe tot kruis en Zijn verhoging tot aan de rechterhand des Vaders en belijdt: ... Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald heeft, en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft. De christen noemt hier twee gronden, waarop zijn toebehoren aan Christus onwankelbaar rust, nl. Diens kopen van hem met de prijs van Zijn bloed en Diens overwinning van de machten, wier slaaf hij was.

Merkt ge, dat het geloof zich richt op de heilsfeiten: op Golgotha . .., op het ledige graf... Niet op de persoonlijke ervaring en beleving. Daarom rust de troost der zaligheid op zon onwankelbare grond. „Op Golgotha werd mijn schuld betaald, in Jozefs hof werd ik bevrijd uit de banden van hel en dood", zo getuigt de Kerk in de gemeenschap des geloofs met Christus.

Deze taal des geloofs zal worden verstaan, als de klacht van de verloren en veroordeelde zondaar ons in ons leven bekend werd en we ons met Jona overboord lieten gooien. Want dan werd de in het evangelie geschonken Christus ons leven, door ons ontvangen en omhelsd. Daar wordt immers dat geloof geboren, dat hier spreekt: het evangelisch geloof, dat zich kent als zuivere gave Gods en dat zich enkel en alleen op de gezegende Immanuël richt en Hem omhelst. Dit geloof moge soms verzwakt, door allerlei aanvechtingen bewogen en geslingerd worden, het is en blijft echter een anker, gehecht in de vaste bodem van het gezegende Heilandswerk.

Christus heeft de Zijnen gekocht en bevrijd. We kunnen ook op nog andere gronden van de zaligheid der Kerk wijzen. B.v. de eeuwige raad des vredes, waarin de Vader de uitverkorenen gaf aan de Zoon en de Laatste op Zich nam het werk der verlossing voor hen te vervullen. Hierin is de verkiezing, want Gods Kerk is uitverkoren in Christus voor de grondlegging der wereld. We kunnen ook nog noemen het verbond, waaruit alle weldaden tot zaligheid voortvloeien. Maar hier wordt de aandacht gevestigd op de verdienende oorzaak, die gesteld wordt in het Middelaarswerk van Christus.

„Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald heeft" — We beluisteren hierin het diepe besef van de ernst van 's mensen verlorenheid onder zijn zondeschuld. Een eeuwige schuld rust op ons ganse bestaan, en .. we maken ze dagelijks meerder. Onze Godsverzaking, onze eigenliefde, onze zondelust, onze onwil en onze onmacht stellen ons strafschuldig voor God. Op ons rust een levensschuld, die alleen kan betaald worden door het doordragen van het eeuwig oordeel Gods over de zonde en volkomen gehoorzaamheid aan Gods wet. Straks zal onze catechismus dat in de brede uitwerken. We horen dan de onderwijzer vragen: Is er enig middel om deze straf te ontgaan en weder tot genade te komen? Dat is ook de vraag van een radeloze en reddeloze, die weet, dat hij die prijs in tijd noch eeuwigheid kan voldoen.

Zo heeft de christen, die in dit eerste antwoord spreekt, ook gestaan, maar .. nu mag hij roemen in het bloed van het Lam, dat gestort werd tot zijn loskoping. Gods gerechtigheid eiste deze prijs. En deze prijs is betaald, — niet goud of zilver, maar het dierbaar bloed van Jezus, d.i. Diens volkomen gehoorzaamheid en lijden, welke beide in Zijn bloedstorting op Golgotha hun hoogte- en dieptepunt vonden.

Zijn bloed is dierbaar: dierbaar in Gods oog, maar ook voor allen, die geloven. Dat bloed vormt het middelpunt van het Evangelie. In de oude bedeling werd als grondregel ingehamerd, dat er zonder bloedstorting geen vergeving geschiedde. Dat moesten de vele bloed stortingen duidelijk maken, terwijl ze tevens heenwezen naar het te storten bloed van het onstraffelijk Lam Gods. Daarom spreekt ook het geloof in do nieuwe dag — naar de Schriften: God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaren waren; veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van de toorn (Rom. 5 : 8, 9); in Welke wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving dei misdaden, naar de rijkdom Zijner genade (Ef. 1:7); het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden (1 Joh. 1:7).

Aanbiddend en in Verwondering staan we voor het grote heilsmysterie. Wij hebben in onze opstand tegen God ons leven verbeurd. Daarom eist de Goddelijke, gerechtigheid, dat met het leven genoegdoening gegeven wordt. En nu . .. mag zich het geloof richten op het centrale heilsgebeuren in de plaatsbekledende genoegdoening van de geopenbaarde en geschonken Borg Jezus Christus. Wat onmogelijk is en niet te denken, is werkelijk geworden: overdracht van schuld! Daarom heeft Hij Zijn leven gesteld voor Zijn kudde. — Het bloed van Christus is het en zal het zijn. Het bloed van Abel riep om vergelding, maar Christus' bloed om vergeving. Jezus' bloedstorting als betaling voor onze zonden is de levensbron voor Gods kinderen op hun reis naar Sion, en in de heerlijkheid klinkt voor de troon: Gij zijt geslacht, en hebt ons Code gekocht met Uw bloed uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie. (Openb. 5 : 9)

Die voor al mijn zonden volkomen betaald heeft. — Hoe Schriftgebonden spreekt de catechismus. Spreken we ook deze taal, omdat we weten van het spreken van het bloed van Christus in ons hart, lezer? — Volkomen betaald. Dat houdt in: betaald voor aangeboren en dadelijke zonden; betaald voor de zonden van verleden, heden en toekomst. Geen rijker taal kan ons arm hart horen dan dit Evangelie van het bloed van Christus, vergezeld door de Heilige Geest. Daarin ontmoeten we de vrijsprekende God, Die de booswicht aanneemt tot kind en Zich doet kennen in Zijn eeuwige vaderliefde. — „De schuld Uws volk hebt Gij uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan". — Satan, de verklager der broederen, wordt met stomheid geslagen.

Gezegend bloed! — We zijn bezig met ons werk, en ... onze gedachten zijn bij Hem, Die ons kocht: Hij voor mij.., Weten we van het spreken van Jezus' bloed in ons binnenste? Zolang de zonde en schuld niet wegen, is het ons een ijdele klank. Dan is het kruis ons geen reddingsteken.

Ook is het ons niet genoeg — hoezeer het gesprangde gemoed er ook door kan opleven — om Jezus in Zijn bloedstorting te bewonderen. Het gaat om gemeenschap met deze Immanuël in de toeeigening des geloofs: Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald heeft. Zijn — mijn: wat een tegenstelling, en nu toch één: Hij voor mij! Ik in Hem! Zijn bloed mijn losprijs!

Zo belijdt de christen — in gemeenschap des geloofs met Zijn Zaligmaker —, dat hij door Hem gekocht is, wijl zijn zondeschuld door Hem werd betaald.

Hij weet echter tegelijk van meer, nl. dat hij aan de macht van duivel, hel, duisternis en dood door zijn Immanuël ontworsteld is. Hij ziet in het geloof op zijn Heiland, Die in Zijn kruis triomfeerde, de hel verwon en ten derden dage de dood knevelde. Hij heeft dat gedaan als Hoofd van Zijn Kerk, als de Vorst van het heir des HEEREN. Hij is 't Vrouwenzaad, dat de slangenkop vermorzeld heeft. Toen Hij nog midden in deze titanenstrijd verkeerde zag Hij reeds Zijn overwinning: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. (Luk. 10: 18) Als overwinnaar is Hij — met Zijn bruidskerk als buit — uit het graf te voorschijn getreden. Hij is opgevaren in de hoogte en heeft de gevangenis gevangen genomen. Hij leeft om te zijn de opstanding en het leven van Zijn Gemeente, die Hij kocht.

Neen, niet lichtvaardig wordt hier over de werkelijkheid van satans macht heengelopen. Er wordt immers gesproken van verlossing uit „alle heerschappij des duivels". Dat geeft te denken. De gelovige weet van de macht van duivel, hel en dood. Hij heeft ze ervaren, en ... nog steeds kent hij hem als een mensenmoorder. „Ik lag gekneld in banden van de dood, daar d'angst der hel mij alle troost deed missen" is zijn eigen geschiedenis. Hel en dood, wier heerschappij in de wereld aan het licht treedt en die het mensenleven in hun boeien geslagen hebben, zijn hem een bittere werkelijkheid. De mens van nature is geknecht. We hebben ons in de handen van de duivel overgegeven en zijn de dood toegevallen. „Gij zijt uit de vader de duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen ...", zei Jezus tot de joden. Als kinderen der ongehoorzaamheid en des toorns Gods zijn we dienstknechten der zonde met lichaam en ziel om de dood vruchten voort te brengen en onze Schepper te vloeken in gedachten, woorden en werken. En daarin voltrekt zich nog een oordeel Gods ook.

Dat alles weet de man, die hier spreekt, zo uit het Woord als eigen ervaring. Weten wij het ook? — Dan is ons leven geworden deze enige Zaligmaker, Die gekomen is om de werken der duisternis te verbreken, ja. Die ze ook verbroken heeft. Hij heeft de machten van hel, duisternis en dood onttroond en ontkroond en zegeviert eeuwig over allen. Zo mag het geloof Hem zien en van Hem getuigen:

Wat vijand tegen Hem zich kant. Zijn hand. Zijn onweerstaanb're hand Zal hen bekleên met schaamt' en schand'; Maar eeuwig bloeit de gloriekroon Op 't hoofd van Davids grote Zoon.

In de belijdenis, dat „Christus mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft" ziet het geloof derhalve op de heilige oorlog, die door de Christus gevoerd is van kribbe tot kruis en in Jozefs hof. Deze worsteling, waarin de vijanden zijn verpletterd, is bezegeld met de kroning van de Levensvorst in Zijn hemelvaart en Zijn gezet zijn aan de rechterhand des Vaders. Want Hij heerst over Sion, en de veelheid van vrede, door Hem verworven, deelt Hij uit, terwijl Hij alle dingen leidt naar de grote dag van de volheid van Zijn Koninkrijk.

Zo leren allen, die door zonde-schuld getroffen en verslagen in de banden van de dood verloren lagen, deze Jezus kennen. Zij kennen een in hun hart geopenbaarde Jezus en leven van de prijs van Zijn bloed en van Zijn strijd en overwinning.

De weg, waarlangs het heil toegepast wordt, en de wijze, waarop het geloof doorbreekt, zijn nu niet aan de orde. Zij wachten op latere behandeling. Thans horen we, hoe vanuit Christus beleden wordt in gemeenschap des geloofs met Hem. Hier klopt het leven der Kerk. Het geloof merkt niet aan de dingen, die gezien worden, maar wat het Evangelie zegt. Het geloof ziet Christus. We staan met beide benen in de werkelijkheid, we verkeren niet in dromenland, o neen, we weten van duivels geweld en van zijn listen, en van zijn drakenwerk, we weten van de duisternis en schaduwen des doods, van benauwdheid en ademnood. En toch... Hij heeft de vijanden geveld; daarom zal ik leven, al zouden zeven doden op mij afkomen. Hij heeft mij uit alle heerschappij des duivels verlost.

Heere, dat ik Uw al-voldoenend lijden en sterven en Uw triomf over duivel en hel niet verduistere.

Die in zijn hart het de catechismus nazegt — misschien schuchter nastamelt, hij zal leven. Die dat niet doet handhaaft zich blijkbaar buiten Christus, in ... ongeloof. Die alles verliest, wint alles. Die belijdt uit de verlossing, die in Jezus Christus is: Die ons uit zo grote dood verlost heeft, en — zo voegt hij er aan toe — nog verlost; op Welke wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal. (2 Kor. 1: 10)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's