Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERKIEZING EN VERWERPING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERKIEZING EN VERWERPING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dikwijls worden verkiezing en verwerping in één adem genoemd, alsof zij in een relatie stonden van: de andere kant der verkiezing is verwerping, op de wijze, zoals Barth het stelt, twee kanten van één zaak.

Velen lezen dat ook in art. XVI van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en laten we ons niet ontveinzen de definitite van de praedestinatie, hierboven van Calvijn overgenomen, geeft er ook aanleidïng toe, hoewel, naar ik meen, niet zo bedoeld.

Wij zijn van oordeel, dat de Verkiezing Gods ten eeuwigen leven, de verkiezing tot het kindschap Gods in Christus, geheel op zichzelf staat. Met opzet stellen we: „verkiezing ten eeuwigen leven". Want hoewel we juist deze verkiezing veelal absoluut uitdrukken de verkiezing, de leer van de verkiezing, zonder nadere toevoeging, wordt toch bedoeld: ten eeuwigen leven. Dat is zonder beding zo bij de Schriftgelovigen. Letten we nu op dit verkiezen tot, tot een staat, tot een ambt b.v. tot priester: Aaron, tot koning Saul, David; tot profeet (Jes. 6), ten eeuwigen leven: de kinderen Gods.

Zonder dan alle handelen Gods als verkiezend handelen te zien, geeft de Schrift toch van verkiezende handelingen Gods verschillende voorbeelden. Het is ook alleen aan Zijn welbehagen, welke wereld Hij schept, met welke schepselen Hij haar bevolkt, waar Hij Zijn schepsel pilaatst en hoe Hij het in Zijn dienst gebruiken wil. Zijn voorbeschikking gaat voorts niet alleen over de aard en de plaats van Zijn schepsel, over ambt en dienst, maar ook, wie van de welbewuste schepselen daarin geplaatst wordt. Alles is in Zijn scheppende hand. (vgl. Hand. 17:26).

Wij raken hier aan het stuk der voorzienigheid, doch deze sluit de praedestinattie ook in bredtere zin niet uit, want, als we de praedestinatie alleen betrekken op de eeuwige bestemming, wordt toch eigenlijk tekort gedaan aan de zo juist aangehaalde tekst: „bescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hun woning". Deze wereld-historische kant wordt dan wel behandeld bij de „Godsregering" of de voorzienigheid, maar niemand zal ontkennen, dat ook de praedtestinerende handelingen Gods in de tijd dienstbaar zijn aan de bestemming der eeuwigheid.

Denken we aan de verkiezing Israëls, aan de verkiezing van David tot een vader van de Messias naar het vlees, aan de gave van de Wet en het profetische Woord, de Woorden Gods, die aan Israël werden toevertrouwd. Hoe rijk is deze historie aan de klare blijken van Gods verkiezende genade en van Zijn praedestinerend handelen. Hoe menig voorbeeld vinden we hier van de verkiezing tot een zeker ambt, een bepaalde dienst: tot koning (Deut. 17: 15); tot priester (1 Sam. 2 : 28); de levieten om de ark te dragen (1 Kron. 15 : 2); de tempel tot een huis, „Opdat Mijn Naam daar zij" (2 Kron. 7:16). In dit verkiezend handelen Gods kunnen menselijke ordeningen en handelingen dienstbaar gesteld worden aan de beschikking Gods. Een duidelijk voorbeeld daarvan is ons gegeven in het roepen van het volk Israël „om een koning gelijk al de volken hebben". Hoewel ze daarin haar geheel bijzondere plaats onder de volkeren, wijl ze God zelf als Koning hebben, verwerpen en God ook zelf verwerpen, geeft de Heere ze een koning (1 Sam. 8).

Een sprekend voorbeeld van de dienst der mensen in het verkiezend handelen Gods, geeft ook het formulier op de bevestiging van de dienaren des Woords: „En ten eerste vraag ik u, of gij gevoelt in uw hart, dat gij wettig van Gods gemeente, en mitsdien van God zelf, tot deze heilige dienst geroepen zijt". Deze vraag onderstelt klaar en duidelijk, dat dit gezicht op het goddelijk verkiezend en praedestinerend handelen door de dienst der mensen, mits wettig, d.i. naar de orde, een stuk des geloofs is: „of gij niet gevoelt in uw hart".

Dat betreft alles het Goddelijk „heilshandelen", zoals de terminologie thans luidt en als zodanig staat dit verkiezend handelen Gods in de geschiedenis stellig in dienst van Zijn verkiezing der eeuwigheid, de verkiezing tot eeuwig leven; „gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in liefde; die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, maar het welbehagen van Zijn wil". (Efeze 1: 4 en 5).

Deze uitverkiezende daad gaat terug tot voor de grondlegging der wereld en wordt daardoor aangewezen als een praedtestinerende daad, gelijk ook nog eens herhaald wordt: „die ons tevoren verordineerd heeft". Wij behoren ons te onthouden van dingen te zeggen over de Raad Gods, die niet geopenbaard zijn, of redeneringen te houden over de volgorde van de besluiten Gods als daarvoor niet een duidelijke aanwijzing is in de Schrift. Hier echter mogen we toch wel voet geven aan de gedachte, dat het besluit der eeuwige verkiezing een eigen zelfstandige plaats in de Raad Gods inneemt. Niet alleen omdat het terug reikt tot voor de grondlegging der wereld, want dat geldt van dit besluit niet alleen, maar, omdat het betrekking heeft op een heel bijzondere schepping Gods, in Christus Jezus, de gemeente van Christus, die ook Zijn lichaam wordt genoemd, ja met de titel Bruid wordt versierd en daarom een heel bijzondere plaats in het welbehagen Gods heeft. En dat alles, uit de aard der zaak, niet om die uitverkorenen op en voor zichzelf — wat zouden zij op en voor zich zelf? Een mens bestaat zelfs niet op en voor zichzelf — maar om Christus' wil, want de Vader heeft de Zoon lief.

De goddelijke verkiezing tot deze hoge bestemming der eeuwige heerlijkheid heeft, naar wij geloven, als zodanig nog geen verwerping tot tegenkant. Als God in Zijn souvereine vrijmacht naar Zijn Welbehagen ten eeuwigen leven destineert, wie Hij wil, en anderen tot deze bestemming niet destineert, betekent dat dan zonder beding, dat de niet tot zo hoge plaats verkorenen alleen om dat niet-verkoren zijn verworpelingen zijn?

Kan men dat zo maar beweren, zoals Barth dat b, v, doet; Als God verkiest, verwerpt Hij tegelijk? Is niet-verkoren worden zo maar vanzelfsprekend: verworpen-worden, of alleen voorbijgegaan worden met betrekking tot de hoogste heerlijkheid, welke God voor Zijn gunstgenoten heeft bereid?

Uitgaande van de goddelijke verkiezing kan men zonder meer nog van geen verwerping spreken.

Dat doet de geloofsbelijdenis ook niet. Daarop willen we met nadruk de aandacht vesitigen. De confessie begint niet met de verkiezing van vóór de grondlegging der wereld, maar in de historische werkelijkheid: wij geloven, dat het gehele geslacht van Adam door de zonde des eersten mensen in verderfenis en ondergang zijnde. God zichzelven etc. Dit artikel is infralapsiarisch gesteld, zoals men dat in de theologie noemt. Dat behoeft op zichzelf niets af te doen van de Schriftuurlijke waarheid van de goddelijke verkiezing van voor de grondlegging der wereld, maar een mensheid vóór de val kennen we slechts in het geloof, dat Adam in gerechtigheid en heiligheid werd geschapen. Doch wij leven onder de val. (Zie ook de Dordtse leerregels I art. 1).

Onderscheiding nodig

Wij maken dus onderscheid tussen een staat van niet-verkoren zijn en verworpen zijn. En, zoals we erop gewezen hebben, dat God praedestineert en verkiest tot een staat, een ambt, een dienst, de leeuwige zaligheid, zo verwerpt de Heere niet zonder oorzaak. Saul doet wat kwaad is in de ogen des Heerem, (1 Sam. 15 : 19) en wordt Verworpen. (1 Sam. 16 : 1). Veelvuldig zijn die plaatsen, waar de Heilige Schrift van des Heeren toorn spreekt. De zonden maken ons het voorwerp van de toorn des Heeren. „Hij vertoornt zich schriikkelijk beide aan de aangeboren en werkelijke zonden. (Cat. Vr. en Antw. 10).

Ons geslacht ligt onder de toorn Gods. In onze ongerechtigheid is de onmiddellijke oorzaak van onze verwerping van voor Gods aangezicht gelegen..

Geen sterveling zal in het gericht staande blijven. Een iegelijk zal voor Gods aangezicht zijn oordeel wegdragen en billijken Vanwege Gods recht en zijn ongehoorzaamheid en overtreding. Wij worden verworpen vanwege onze zonden en ongerechtigheid.

Daarom belijdt art. XVI, dat God de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zich zelf in geworpen hebben. Het niet verkoren zijn betekent voor de gevallen mens blijven onder de toorn Gods.

Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Joh. 3 : 36).

Men geve er acht op, dat in art. XVI van de geloofsbelijdenis omtrent de verkiezing gesproken wordt van Gods „eeuwige en onveranderlijke raad". Art. VII van de „Dordtse Leerregels": „deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods". Het kan niet toevallig zijn, dat juist in dit verband van de „onveranderlijkheid" van Gods besluit wordt gerept. Ook in de geloofsvisie der vaderen gaat de uitverkiezing aan de grondlegging der wereld vooraf, gelijk ze ook belijden, en zij geven door de nadruk op de onveranderlijkheid van het voornemen Gods, naar wij geloven, te kennen, dat het voornemen Gods ook na de val niet veranderd is.

Dat God Zijn uitverkorenen kiest uit een verdoemelijk geslacht, kan ons er nog eens bij bepalen, dat de verkiezing geen grond of aanleiding in onze voortreffelijkheid boven anderen heeft, aangezien wij allen in „even gelijken staat des verderfs" verkeren.

„Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift allermeest daarmede aan, dat zij getuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbij gegaan, namelijk die, welke God naar zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort." (Dordtse Leerregels I, art. 15).

Voorbijgegaan zijn in Gods eeuwige verkiezing, niet verkoren worden, blijven in de ellende, waarin de zondaar door eigen schuld zichzelf heeft gestort. Dat is de belijdends der Vaderen.

God kiest de Zijnen uit een geslacht van verworpelingen, maar Hij kiest ze, zoals Hij ze zag in Zijn voornemen van voor de grondlegging der wereld (Efeze 1 : 4). Men zou ook kunnen zeggen: zoals Hij ze zag in Zijn bestek. Onze verwerping vanwege onze zonde, is op zich zelf niet een staat van niet-verkoren zijn, want de verkiezing gaat ook over de verworpenen. Zij richt zich naar het eeuwig voornemen Gods, ondanks de verloren staat vanwege de zonde.

Veroordeeld en als zodanig verworpen liggen wij allen onder de toorn Gods vanwege de val en de ongehoorzaamheid van ons aller voorvader Adam: „Niemand is goed tot niet één toe" '(Rom. 3 : 12). Dat wil dus zeggen: als God ons in Zijn genadige verkiezing voorbij gaat, vindt dit geen oorzaak in onze verworpenheid in Adam, want dan zou niemand verkoren zijn.

Daarom ligt het met de verkiezing anders dan met de verwerping. De verwerping vindt orzaak in de zonde. Het niet-verkoren zijn als zodanig is nog geen verwerping, want de verkiezing geschiedt uit een verworpen geslacht. Daarom is de stelling van Barth, die zegt: „Als God verkiest, verwerpt Hij tegelijkertijd'', onschriftuurlijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VERKIEZING EN VERWERPING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's