Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CATECHISMUS (14)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CATECHISMUS (14)

J. VAN SLIEDREGT

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Adam verloren.

Vraag en antwoord 7.

Vr. Vanwaar komt dan zulke verdorven aard van de mens ?

A. Uit de val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en Eva, in het Paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden.

Naar Zijn souverein welbehagen stelde God de mens in de heerlijke staat der rechtheid verbondmatig en valbaar. Versierd met de rijkste gaven en geroepen tot de vervulling van het schone drievoudige ambt van profeet-priester-koning, ontvingen we in Adam bij de schepping de gave van 't „kunnen niet zondigen". Nog niet hadden we de gave van het „niet kunnen zondigen". Tot deze laatste gave zouden we gebracht zijn, indien wij in Adam in de gehoorzaamheid staande waren gebleven. Zo schiep God ons in onze eerste ouders naar Zijn beeld. Dat was Zijn welbehagen. Hij had welgevallen in de vrije mens, die in vrijheid en verantwoordelijkheid Hem zou dienen, daarin God-verheerlijkend zijn wezen zou ontplooien, en alzo zou gebracht worden van het „kunnen-niet-zondigen" tot het „niet kunnen zondigen".

De vrijwillige dienst is een grondtrek van het geschapen zijn naar Gods beeld. De herscheppende genade herstelt deze dan ook weer, daar ze door de zonde verloren is gegaan. Hierop moet goed acht worden gegeven, opdat alle valse lijdelijkheid en quietistische redeneringen in de wortel worden aangetast. De Heilige Geest doodt de wil niet, maar vernieuwt ze. De Dordtse Leerregels zeggen : En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert. (III en IV 12). Daarom wordt dan ook in de H. Schrift telkens beroep gedaan op de wil der gelovigen, in de vele vermaningen. Denk maar aan de brieven van Paulus. De herscheppimg zou geen volkomen wenk zijn, als niet de wil weer in vrijheid zou gaan functioneren in de dienst van God. Juist deze vrijheid brengt het conflict in het leven der gelovigen, zoals Paulus daarover schrijft in Rom. 7 : „Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar de inwendige mens ; maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is".  En dat vermaak is zo absoluut, zo in vrijheid en vrijwilligheid, dat hij kan zeggen : „Indien ik hetgeen doe, dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde die in mij woont". Hij neemt om zo te zeggen met het „Ik, ellendig mens" afstand van de zonde, keert ze de rug toe, hoewel hij weet vleselijk, verkocht onder de zonde te zijn. - Net het tegenovergesteldte derhalve van wat de antinomiaan beoogt, als hij zich verontschuldigt met te wijzen op de vlezen klomp, die hij omdraagt.

De Waarheid maakt dus vrij, want God schiep de mens, opdat hij in vrijheid God zou dienen. Vandaar ook, dat God de Heere de mens stelde voor het proefgebod. - Ik zou niet graag zeggen, dat we nu antwoord hébben op alle wagen, maar de openbaring Gods is er ook niet om onze (zondige) nieuwsgierigheid te bevredigen, maar om hebt te geven over ons zijn en zó-zijn, en onze bestemming.

In het Paradijs stonden twee bomen, die voor de mens van het grootste gewicht waren. - Het woord paradijs is de griekse vertaling van het woord hof. We lezen in Gen. 2 van de hof van Eden. Het paradijs — zo zullen we het hebben te verstaan — was de hof in de landstreek Eden. We gaan niet in op de vraag, waar het paradijs mogelijk gelegen heeft. Liever willen we niet wijs zijn boven de Schrift en onze onwetendheid belijden.

De beide bomen dan waren de boom des levens en de boom der kennis des goeds en des kwaads. Was de boom des levens — zoals we reeds eerder bespraken — het onderpand van het eeuwige leven bij gehoorzaamheid, aan de boom der kennis des goeds en des kwaads verbond God het proefgebod : Maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven.

Beide bomen stonden in het midden van de hof. Dat zegt ons wat. Toen Eva en Adam zondigden, deden ze dat in het gezicht van de boom des levens, waardoor de diepte van de val des te schriller uitkomt, en het vlijmscherp door het geweten ging, dat vrijwillig de dood is verkozen boven het leven. Ook hier vinden we een trek, die het zondaar worden voor God steeds kenmerkt. De ontdekte zondaar beseft met diepe zielesmart, dat hij zondigde tegen beter weten in, moed- en vrijwillig koos tegenover God. Bij het aanschouwen van het leven toch de dood te omhelzen ; het leven wegstoten, de dood vekiezen. Zo ziet hij zich in Adam, en het wordt: dat heb ik gedaan. Ja, we leren, hoe duur we zondigen. En . . . genade is wel onverdiend, maar niet goedkoop, want de eeuwige prijs van het bloed van Christus is er voor betaald. Wat is het daarom groot voor een ziel, die bepaald wordt bij zijn afkomst, als hij gewezen wordt op die andere Levensboom, die eeuwig groent in het paradijs des hemels. Het kruis op Golgotha is gezet tot een reddingsteken voor die in Adam zich verloren weten. Het is een boom des levens voor allen, die met hun bestaan een vloekwaardige worden in eigen oog. Van de vrucht van deze Boom zal Sion eeuwig eten.

De tweede boom was die der kenmis des goeds en des kwaads. Deze boom bracht bij de kennis van goed en kwaad. Zo had God het beschikt.

Wat mag dat betekenen ? - Had de mens vóór het eten van deze boom in het geheel geen kennis van goed en kwaad ?

Dat kan niet zonder meer, want Adam kende immers het leven als gemeenschap met God en het kwade als het buiten God zijn. Trouwens hij zou geen besef gehad hebben van hetgeen God voor hem stelde in het proefgebod : Ten dage als ge daarvan eet, zult ge de dood sterven. Bovendien was hij toch ook geroepen om de hof te bouwen en te bewaren (tegen de invloeden van de boze van buiten).

Het is duidelijk, dat het kennen van goed en kwaad hier in een zeer pregnante zin moet worden verstaan. Het houdt niet maar in een beseffen, dat het er is, maar het betekent een persoonlijk onderscheiden van beiden en een doorgronden van het wezen van beiden. Doordat de mens voor de boom gesteld wordt in het licht van het proefgebod, komen voor het bewustzijn van de mens goed en kwaad scherp tegenover elkaar te staan, en hij wordt daarop met zijn gehele zijn betrokken. Eten is kwaad, niet-eten is goed. Waarom ? Niet, omdat er in die boom het een of ander vergif school. Maar omdat alzo het gebod Gods was: het góéde gebod. Het gaat derhalve om gehoorzamen of niet gehoorzamen. Geloof en gehoorzaamheid zijn goed, ongeloof en ongehoorzaamheid zijn kwaad.

Ook hier moeten we weer even wijzen op de herschepping, die nooit anders kan zijn dan tot wederoprichting van geloof en gehoorzaamheid : in de Tweede Adam en uit Hem door Zijn Geest in Zijn leden. Waarom dan ook het geloof wel het enige goede werk wordt genoemd, en Paulus in 2 Kor. 5 schrijft, dat wij naar onze werken zullen geoordeeld worden : Want wij moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

Welnu, Adam kreeg te horen, staande voor de boom der kennis des goeds en des kwaads : Ten dage als ge daarvan eet, zult ge de dood sterven, of zult ge zeker sterven. - Zo stond hij dus voor leven en dood en leerde die in volheid onderscheiden. Aan deze boom kwam hij tot volle bewustzijn aangaande beiden. De mens heeft alzo volkomen bewust geweten, dat bij overtreding door hem van het gebod zijn wezen zo worden verwoest, en dat bij gehoorzamen hem het leven zou zijn. Daarbij is hij zich in volle klaarte bewust geworden, dat het goede bestaat in gehoorzaamheid aan God, het kwade in ongehoorzaamheid.

In dit licht gezien wordt de val des te ontzettender. Want zo wordt ons duidelijk, dat de mens niet is gestruikeld in het half duister, maar dat hij moedwillig de weg des levens verlaten heeft op klaarlichte dag. De val is geweest een zich opzettelijk en bewust losmaken van God.

Nog eens, het rechte verstaan van dit stuk van het gereformeerd belijden bepaalt het verstaan van de volgende stukken. Daarom mag o.i. wel de wacht betrokken worden bij de belijdenis van het Woord van God, zoals dat in de Heilige Schrift in de schoot der Kerk gelegd is. Want we zien over een zeer breed front een herinterpretatie van Gen. 1—3 opkomen, waarbij zelfs mensen, die op de naam gereformeerd prijs stellen, menen straffeloos hun visie op deze hoofdstukken te kunnen laten beïnvloeden door de moderne filosofie en wetenschap.

Voor ons staat vast: Wie de historische werkelijkheid van de paradijsgeschiedenis loochent, of aanpassing ervan zoekt bij de stand der moderne wetenschap, komt noodzakelijk tot de verwerping van de ontzettende werkelijkheid van de zonde in de opzettelijke afval van God, en zo tot vervalsing van het evangelie der genade. Niets minder dan de schuldvraag is hierbij in het geding en met deze vraag het stuk der verzoening.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE CATECHISMUS (14)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1963

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's