Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE NAMEN GODS (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE NAMEN GODS (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een naam heeft een persoonlijk karakter, is iets persoonlijks in onderscheiding bij voorbeeld van een nummer. Dit wordt onder ons nog altijd gevoeld, hoewel de namen bij ons meer tot klanken zonder bepaalde persoonlijke betekenis zijn geworden.

Vroeger was dat anders. Namen waren openbaring van de persoon of zaak. Zo is het ook in de Schrift. Vgl. Gen. 2 : 19, 20; Gen. 3 : 20; 4 : 1; 4 : 25; Gen. 5 : 29; 11 : 9; 16 : 11; 25 : 25; Ex. 2 : 10; Matth. 1 : 21. Om enkele voorbeelden te noemen.

Vandaar dat meermalen de naam werd veranderd, of een naam werd toegevoegd, wanneer iemand optreedt in een andere kwaliteit, zoals in Gen. 17 : 5; 17 : 15; 32 : 28; Num. 13 : 16; 2 Sam. 12 : 25; Ruth 1 : 20; Mark. 3 : 16, enz.

Zo is er in de Schrift ook een innig verband tussen God en Zijn naam. Dit verband is niet willekeurig, maar door God zelf gelegd. Zo is de Godsnaam in de Schrift openbaring en wel van Gods zijde „De naam Gods is identisch met de deugden of volmaaktheden, welke Hij naar buiten openbaart, met zijn heerlijkheid, Ps. 8 : 2; 72 : 19; zijn eer, Lev. 18:21; Ps. 86:11; 102:16; zijn verlossende macht Ex. 15 : 3; Jes. 47 : 4; zijn dienst, Jes. 56 : 6; Jer. 23 : 27; zijn heiligheid 1 Cor. 18 : 10; Ps. 105 : 3; 3 : 21, enz." (Dr. H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek I, blz. 75).

„Die naam als openbaring Gods, is daarom groot, Ezech. 36 : 23; heilig Ezech. 36 : 20; vreselijk, Ps. 111 : 9, een hoog vertrek Ps. 20 : 2; een sterke toren Spr. 18 : 10". (Dr. H. Bavinck, idem).

Men mag de naam Gods niet lasteren, ontheiligen of ijdel gebruiken. Ex. 20 : 7; Lev. 18:21; 19:12; 24:11; maar moet die naam aanroepen, grootmaken, belijden, vrezen, verhogen. Gen. 4 : 26; Ex. 9 : 16; Ps. 34 : 4; Matth. 6 : 9; Joh. 12 : 28.

Ware kennis van God en van zijn weldaden kunnen wij alleen verkrijgen door de Heere Jezus Christus, want „Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard". Joh. 1 : 18.

Christus heeft ons zijn Naam geopenbaard, gelijk Hij ook zelf betuigt: „Ik heb Uw Naam geopenbaard de mensen, die gij mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren uwe en Gij hebt Mij deze gegeven en zij hebben Uw woord bewaard". Joh. 17 : 6.

Niemand kent de Vader dan de Zoon en daarom krijgen wij geen kennis van de Vader dan door de Zoon.

De kennis, die wij door de Zoon van God verkrijgen, is ware kennis en omvat voor de mens, die daarmede wordt bedeeld, bijzondere voorrechten en bij­ zondere verplichtingen. Zij is kennis voor de mens, die een schepsel is, weliswaar naar het beeld Gods geschapen, maar een schepsel, zij het tot Gods kennis en dienst des Allerhoogste geroepen, doch mens en niet God.

Dat houdt in, dat er tussen de eeuwige God, zijn Schepper en de naar Zijn beeld geschapen mens, hoe hoog bevoorrecht onder de schepselen, en ondanks de voortdurende scheppende en onderhoudende werkzaamheid en zorg Gods, een voor het schepsel onoverbrugbare afstand ligt. Zo zelfs, dat het uitgesloten is, dat wij schepselmatige wezens ook de sprake Gods zouden verstaan, indien Hij op zo verheven goddelijk niveau met ons zou spreken.

God openbaart zich aan de mens op een menselijke wijze, in de menselijke taal, zo zelfs, dat al wat aan mensen eigen is, ook aan God wordt toegeschreven, „inzonderheid partes hóminis, membra corporis, sensus, affectus, actiones, subjecta et adjuncta humana". (H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek l, blz. 78.)

Er wordt gesproken, om enkele voorbeelden te noemen, van Gods aangezicht Ex. 33 : 20, 23; Jes. 63 : 1; Ps. 16 : 11; Matth. 18 : 10; Op. 22 : 4; van zijn ogen Ps. 11 : 4; Hebr. 4 : 13; van zijn oogappel, Deut. 32 : 10; Ps. 17 : 8; Zach. 2:3; van zijn arm, van zijn hand, van zijn hart, van zijn ingewanden, enz. enz. Menselijke handehngen en aandoeningen worden op God overgedragen, als kennis nemen, onderzoeken, denken, vergeten, graveren, kastijden, plagen, richten enz., doch ook vrolijkheid, verheuging, smart, verdriet, vrees, liefde enz. God wordt vergeleken bij een leeuw Jes. 31 : 4, een arend Deut. 32 : 11; een lam Jes. 53 : 7; bij de zon, Ps 84 : 12; bij een bron of fontein, bij brood enz. enz.

Wij noemen slechts enkele voorbeelden om de gedachten te bepalen, maar het verdient stellig aanbeveling van de uitvoerige inlichting omtrent deze dingen door prof. Bavinck gegeven in zijn dogmatiek nader kennis te nemen. (Dl. I blz. 74—80).

Anthropomorphisme zal men zeggen. Inderdaad en de Schrift gaat hierin, zoals we hebben kunnen opmerken, nog veel verder dan men zou verwachten. Maar dan ligt de fout toch bij ons, die bezwaar maken tegen de Godsopenbaring aan de mens in menselijke gestalte. Welbeschouwd is dit bezwaar een vorm van de zonde, als God willen zijn. Men is niet tevreden, als de Heere God zich openbaart in de menselijke taal en derhalve in de beelden van het menselijke leven op aarde, en men beseft niet dat de mens zijnde een schepsel, de goddelijke sprake niet zou kunnen verstaan.

Zelfs nu God ons Zijn Woord heeft geschonken in menselijke taal, met menselijke beelden, blijkt het telkens weer, dat de mens het Woord Gods niet verstaat dan door de Heilige Geest.

Een mens kan de ganse Bijbel herhaaldelijk doorgelezen hebben en verstandelijk in zijn geheugen bewaren zonder de rijkdom van zijn geestelijke inhoud en betekenis ook maar te beseffen. Indien hij door God zelf niet tot het licht van zijn Woord wordt gebracht en leert verstaan, dat loutere genade en barmhartigheid de Almachtige heeft bewogen om tot de gevallen mens af te dalen, hem in zijn eigen taal aan te spreken en hem er van te overtuigen, dat hij in doodsgevaar verkeert en geen verwachting kan hebben van een eeuwige vrede, tenzij dan in de uitnemende kennis van de Heere Jezus Christus.

De Heere God, de Schepper, is tot de gevallen mens gekomen in zijn eigen schepselmatige taal en de Zoon des Allerhoogsten is in het vlees gekomen, is mens geworden om voor de mens in het gericht te gaan en hem een weg ten eeuwige leven te bereiden. Om Zichzelf bekend te maken en de weg van de eeuwige vrede in een Hem vijandige wereld heeft Hij zijn Woord gegeven in de klare en duidelijke gestalte, waarin we dit bezitten, in de gestalte van het menselijke woord.

Het is goed, dat wij ons ernstig rekenschap geven van het feit, dat wij als schepselmatige wezens de grond en oorsprong van ons bestaan niet in ons zelf hebben en dientengevolge niet onafhankelijk zijn, dat we op en voor ons zelf niet bestaan kunnen, en derhalve, veel meer dan wij ons bewust zijn van onze Schepper afhankelijk zijn.

Als wij daarvan enigermate doordrongen zijn, zal het iets gemakkelijker vallen te begrijpen, dat wij de Heere God niet zouden kunnen verstaan, in-, dien Hij in Zijn goddelijke spraak tot ons kwam.

In de tweede plaats zullen we er ook iets van kunnen gevoelen, welk een bijzonder voorrecht het voor de mens is, niet alleen, dat God hem geschapen heeft, maar dat God hem naar Zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen. Daardoor staat de mens in een hoog bevoorrechte positie tot God; een positie, die verkeer met God en daarom kennis van God zou insluiten. En dat betekende, dat God ten behoeve van die naar Zijn beeld geschapen mens, zichzelf zou openbaren aan die mens op een voor die mens voorgenomen en toebereide wijze d.w.z. in de taal van die mens.

Wie zich daarvan rekenschap geeft, zal verstaan, dat de Godsopenbaring een openbaring voor de mens is en daarom in de menselijke taal. Een andere taal zou de mens ook niet verstaan. Maar wij mensen kunnen over God niet anders dan in menselijk bewustzijn en in menselijke taal spreken. En wij kunnen over God spreken dank zij de schepping en openbaring die Zijn werk zijn. Dat wil dus zeggen, dat al onze kennis van God door Zijn scheppende en openbarende werkzaamheid wordt bepaald.

Men kan opmerken, dat onze Godskennis inadequaat is d.w.z. wij kennen God niet, zoals God zichzelf kent. Dat zij zo, maar het heeft toch wat te zeggen, dat God onze Schepper ook de Creator van ons kenvermogen en van ons taalvermogen is en dat Hij daarvan gebruik maakt om Zichzelf aan ons bekend te maken. Onze Godskennis moge niet adequaat zijn, zij is van God gegeven en daarom waar. Wij kunnen er op doorgaan en als wij dit doen, zullen wij niet beschaamd worden.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE NAMEN GODS (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's