Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SAUL, SAUL ...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAUL, SAUL ...

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem, die tot hem zeide: Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij. Handelingen 9 vers 4.

Met een bemoedigend schouderklopje laat de hogepriester hem gaan. Die Saulus van Tarsen is een man naar zijn hart. Wat een ijver voor de wet; voor de instellingen en overleveringen der vaderen. Trouwens het hele Sanhedrin koesterde grote verwachtingen van hem. Eigenlijk grotere, dan van zijn leermeester Gamaliel, die wat al te zachtmoedig was, Gamaliel liet de dingen te veel op hun beloop. Saulus niet! Die weet van aanpakken en doorzetten. Let er maar eens op, in Damascus speelt hij het ook klaar. Een echte zoon van het uitverkoren volk, denkt de hogepriester, terwijl hij hem nakijkt. Waren er maar meer zo, als hij.

En dat denkt Saulus ook. Daarom heeft hij zo'n hartgrondige hekel aan die volksgenoten, die een andere richting ingeslagen waren. Die „van die weg" waren. De weg, die Jezus van Nazareth gewezen had. Hij kan hen niet ongemoeid hun gang laten gaan. Hij zal hen terugbrengen óf ombrengen. In Jeruzalem had hij er velen in de gevangenis overgeleverd. Nu ging hij naar Damascus, waar ook volgelingen van Jezus woonden. Hij had volmacht ontvangen om hen op te sporen en voor de geestelijke rechtbank in Jeruzalem te slepen. Er zijn veel Joden in Damascus: zij mogen niet verleid worden door deze nieuwlichters, deze scheurmakers. Daar zal hij, Saulus, voor zorgen. Reeds nadert het reisgezelschap de stad, nog even geduld, dan kan hij zijn zorgvuldig voorbereide plannen uitvoeren.

De Christenen huiveren, als zij de naam Saulus horen. Wat had hij een duivelse schik, toen Stefanus gestenigd werd, wiens aangezicht toch lichtte als dat van een engel. Misschien is het gerucht van zijn komst al tot hen doorgedrongen: Saulus onderweg naar hun stad, dat voorspeld niet veel goeds. Dan is het met hun betrekkelijke rust gedaan! Reken maar, dat de schrik er in zit, de schrik voor Saulus. Hij is net een wild dier, dat snuivend van woede. op hen aan komt rennen. Niemand die het in zijn vaart kan stuiten.

Niemand? En Jezus dan, de verheerlijkte Koning, aan Wien alle macht gegeven is? Jezus is dood, dat staat voor Saulus vast. Hij werd terecht veroordeeld en ter dood gebracht; met Hem is het voor goed uit. En daarom moet het ook maar eens uit zijn met dat spreken over Hem, alsof Hij nog leeft. Saulus heeft met Hem volkomen afgerekend, en kan ongehinderd zijn gang gaan. Maar hoe vergist hij zich. Nog vóór hij Damascus binnenrijdt zal deze Jezus hem duidelijk maken, hoe grondig hij zich vergist.

Plotseling omschijnt hem een licht van de hemel. Een licht, zo sterk en zo schitterend, dat het licht der zon er door in de schaduw gesteld wordt. Saulus valt ter aarde. Geen wonder: hij meent dat de bliksem vlak bij hem inslaat, dat zijn laatste uur geslagen is. En onwillekeurig zoekt hij dekking voor dat licht, dat als een vuur om hem heen brandt. In dat hemelse licht verschijnt Christus hem. Een bovenaardse verschijning, vol hoogheid en heiligheid Saulus bukt zich. Saulus was een hoogstaand man, bovendien een hooghartig man. En ter aarde gevallen zijnde. Met één slag velt Jezus zijn vervolger. Zo machtig is Christus. Maar dit hemelse licht is geen verterend licht, de genade glanst er doorheen. Anders was het met Saulus uit geweest. Dan hadden zijn reisgenoten, de zwart geblakerde resten van hun aanvoerder kunnen begraven, daar langs de weg naar Damascus. Dat kost Christus geen moeite. Wanneer Zijn toorn maar een weinig ontbrandt, dan vergaan wij op de weg. Christus getroost zich echter veel meer moeite! Hij zal Saulus op de weg brengen, de weg achter Hem aan; de weg, die hij zo hartstochtelijk haatte!

Saulus ligt tegen de grond, maar hij is niet buiten bewustzijn. Hij hoort een stem. Er spreekt iemand zeer indringend tot hem. Er is eigenlijk niets, dan die stem en dat woord. Met al de vezelen van zijn ziel naoet hij luisteren. En wat zegt de stem: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij. Een stem als een donderslag, een onweder des Heeren.

Jezus had zijn discipelen voorspeld: Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen. Hier neemt Hij het voor hen op. In zijn gemeente wordt Hij vervolgd. Bedoelde Saulus dat? Inderdaad. Hij woedde tegen Jezus, Wiens gedachtenis hij wilde uitroeien met wortel en tak. Hij wilde niet dat deze Jezus zou voortleven: dood is dood. Punt er achter. Alle vijandschap tegen de gemeente is in haar aard, vijandschap tegen Hem, Die door de gemeente beleden wordt als Degene Die dood geweest is en weder levend geworden. Dat kan niet, dat mag niet, daarover zijn Joden en heidenen het eens.

Saulus was een verklaarde vijand van Jezus. Hij gaat er prat op, dat hij Hem vervolgt. Nu wordt hem de vraag gesteld: Wat vervolgt gij Mij. Wat houdt dat in, waar komt dat uit voort, wat is daarvan de oorzaak? Een zeer ontdekkende vraag, en een zeer persoonlijke: Saul, Saul. Zoals de Heere bij zeer ingrijpende woorden, de naam van de aangesprokene herhaald. Abraham, Abraham; Samuel, Samuel; Simon, Simon, zo hoort hij Saul, Saul. Hier mag geen misverstand bestaan, het woord geldt hem: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij!

Het komt hem bekend voor. Hij kende immers als kind reeds de geschiedenis van David, die voor Saul moest vluchten. Saul vervolgde hem met een verbetenheid, een betere zaak waardig. Tijdens die vervolging liet David de kans om Saul te doden, ongebruikt voorbijgaan. Toen hoorde Saul, David vragen: Waarom vervolgt mijn heer zijn knecht alzo achterna? Waarom? David stond Saul niet naar het leven, David had het goede met hem voor. Maar Saul kon geen goed van David horen, hij wilde hem uit de weg ruimen. Want Saul wist, dat David Koning zou worden en daarmee kon hij geen genoegen nemen. Saul moest voor David buigen, in hem de verkorene des Heeren huldigen. Dat nooit! zei Saul. Ik moet Koning blijven, daarom moet David onschadelijk gemaakt worden! Saul heeft, in zijn zelfhandhaving, de gezalfde des Heeren de dood gezworen.

Hoor, de stem uit de hemel is als de stem van David. Van de meerdere David, Die de Vader als Koning heeft aangesteld over het volk des Heeren. Hij wordt vervolgd, maar niemand kan Hem meer kwaad doen. Hij is een Koning in heerlijkheid, die vanuit de hemel regeert door Woord en Geest. En die meerdere David richt hier het woord tot Saul: Wat vervolgt gij Mij! Wat heb ik u misdaan, waarom behandelt gij Mij als uw vijand. Met recht, de meerdere David. Hoe ziet Hij hier zijn kans schoon om Saul te doden. Hij werpt hem wel neer, maar spaart hem tegelijkertijd. Dat zal Paulus later de betoning van zijn lankmoedigheid noemen.

Is deze Saulus dan een andere Saul? Het kan niet toevallig zijn, dat zijn naam hier — en hier alleen — verkort wordt tot zijn oorspronkelijke vorm: Saul. Saulus is een naamgenoot van Saul. Hij is een stamgenoot. Uit Benjamin van wie Jakob zei: Benjamin zal als een wolf verscheuren. Saul, Saul. O, u heet wel Saul, maar u bent geen Saul. Alles in Saulus verzet zich tegen deze vergelijking, die nog meer is: een gelijkstelling. Hij is liever de vrome David. Hij houdt het toch met de Heere en met Zijn volk. Hij hoopt in de toekomst op David, de vervulling van Israels verwachting.

Door dit woord wordt Saulus in het hart geraakt. Want hij is een andere Saul! Hij erkent de meerdere David niet, de Zoon van Wien David gezongen had. En over Wien Petrus nog onlangs gepredikt had: zo weet dan zekerlijk het ganse huis Israels, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Dien gij gekruisigd hebt. Dat nooit! Saulus buigt niet voor Jezus; Saulus is een echte bondgenoot van Saul, een samenzweerder tegen Gods Gezalfde. Hij wil zelf Koning zijn, eigen rechten en plichten handhaven. Alles draait bij hem om zijn eigen ik, en de verkiezende genade Gods is hem een ergernis. Die genade betekent immers de nekslag voor dat eigen ik.

Het valt niet mee, zo bij zijn naam genoemd te worden. Saulus, voor wie David de held van zijn kinderdromen was. Saulus, een Saul? Dat neemt hij niet. Dat nemen wij ook niet. Totdat wij de stem horen die zegt: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij. Wat houdt ge vast aan uw ongerechtigheid, aan uw eigen gerechtigheid. Wat wordt Ik in uw leven, overbodig verklaard, dood verklaard. Wat wilt gij u niet aan mijn oordeel onderwerpen, dat als een louterend vuur over uw leven vaart. Wat wilt gij de plaats niet voor Mij inruimen, die de Vader Mij heeft toegewezen, waarop ik aanspraak maak. Saul, Saul! ! Hoorde u ooit uw naam noemen, uw ware naam?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

SAUL, SAUL ...

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's