Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vraag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vraag

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere wat wilt Gij, dat ik doen zal?  Handelingen 9 : 6a.

Roosevelt, de toenmalige president van Amerika, liet het op de conferentie van Casablanca uit zijn mond vallen: De oorlog zou worden voortgezet, tot de vijanden, tot onvoorwaardelijke overgave zouden zijn gedwongen. De journalisten seinden het door naar hun kranten, en zo kwam de befaamde formule: „unconditional surrender" tot stand. Daardoor werd de worsteling der volken, die wij tweede wereldoorlog noemen, op de spits gedreven. Geen onderhandelingen, geen vergelijk: alleen onvoorwaardelijke overgave kon een einde aan deze oorlog maken. Toen is er gestreden tot het bittere einde toe; totdat Duitslands macht in puin viel onder de mokerslagen van zijn tegenstanders.

Wij lezen in Handelingen 9 van zo'n onvoorwaardelijke overgave. Het is Christus' goed recht, die te eisen. Hem is immers alle macht gegeven. En wat voor voorwaarden zou Saulus van Tarsen stellen? Hij was een verklaard vijand van deze Jezus, net als Saul vroeger van David. Het ging hard tegen hard. Saulus wilde de gedachtenis van Christus uitroeien, hij achtervolgd allen, die van die weg waren. Hij achtervolgde Hem, Die de Weg, de Waarheid en het Leven was. Een strijd op leven en dood, inderdaad. Ziet u hoe zijn verzet ineenstort, onder de woorden van Jezus. Het zijn niet veel woorden, maar ze zijn raak. Saulus moet het opgeven, hij moet zich overgeven, zich uitleveren aan de Heere Jezus.

Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. Zo legt de verheerlijkte Koning Zijn hand op deze Saul. Zal hij, met inspanning van zijn laatste krachten zich aan deze greep ontworstelen? Zal hij nog trachten er onder uit te komen, zich los te rukken, en, waar verzet niet meer baat, ijlings de vlucht te nemen? Hij is ter aarde gevallen, hij kan nergens meer heen! En zijn hart is verbrijzeld, waar zou hij henenvlieden: Gij zijt daar. Onontwijkbaar en levensgroot staat Jezus voor hem. Daar is geen sprake van enige poging om weg te komen, waarheen dan ook.

En hij, bevende en verbaasd zijnde, Hij trilt over al zijn leden. Is het wonder? De schrik over de ontmoeting, dat helle licht van de hemelse heerlijkheid. Verbaasd, ontsteld, ontredderd, Saulus zekerheden ontvallen hem een voor een. Hij wist toch zeker, dat Jezus dood was, en ziet hij leeft. Heere, zegt hij voor de tweede maal en nu weet hij, wie hij zo noemt en waarom. Het is ditmaal inhoudrijker dan de eerste keer. Omdat Hij Heere is, kan Saulus het niet van Hem winnen; hij kan het niet eens tegen Hem volhouden.

Volgt dus de onvoorwaarde overgave: Wat wilt Gij, dat ik doen zal. Wij moeten die vraag niet nauwkeurig gaan ontleden; het is veel meer een hartekreet. Uit de benauwdheid roep ik tot U, o Heere. Ik biedt u geen verontschuldigingen aan; hier ben ik, doe met mij wat Gij wilt. Merkt u niet, dat Saulus hier overstag gaat. Tot nu toe was zijn eigen wil wet geweest. Hij was heel wat mans en heel wat van zins. Nu is het uit met hem, Jezus is eindelijk aan de beurt. Zo komt het tot de overgave, Het klinkt zo vriendelijk: overgave, Het is zo volstrekt. Wij geven ons over: de witte vlag wordt uitgestoken, ergens tusen zwart geblakerde puinhopen. De handen gaan omhoog, en zo strompelen de soldaten de loopgraven uit, de overwinnaar tegemoet. Wat wilt Gij. Zeg het maar! Want ik weet het niet meer, ik weet nergens meer van, ik weet mij geen raad. Heere, wat wilt Gij. De wapenen worden ingeleverd, Saulus werpt zich neer aan de voeten van Jezus.

Saulus had een eigen wil, net als wij allemaal. Die wil was de drijvende kracht van zijn daden. Omdat hij een wilskrachtig mens was, is hij een ondernemend man, een man van de daad. Wat ik doen zal? Ik zal de discipelen van Jezus in Damascus, gevangen nemen. Ik! Het eigen ik zat hoog te paard, gespoord en wel. Nu wordt het uit het zadel geworpen; het komt niet zacht terecht, het breekt de ruggegraat. Voortaan zal dit eigen ik zich nog in wat stuiptrekkingen verraden.

Zo horen wij deze vraag: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal. De bekering des harten komt erin tot uitdrukking. Wat is bekering anders, dan dat onze wil gebroken wordt en de wil des Heeren de overhand behoudt. Die twee wilien stroken namelijk niet met elkaar, ze liggen voortdurend met elkaar overhoop. Wat ik wil, verklaart Saulus, en hij klemt de tanclen op elkaar. Wat ik wil, zo gaat hij verder, wil God immers ook. Hij meende een Gode welgevallig werk te doen. Hij had nog nooit gedacht: Als de Heere dat nu eens niet wilde. Zozeer werd hij door zijn eigen wil beheerst.

Zullen wij hem daarover hard vallen? Er is een verschil tussen de ene mens en de andere. Sommigen weten wat ze willen en anderen weten het ternauwernood. De eersten, dat zijn de doorzetters. De tweeden zien meer toe en aarzelen vaak. Maar hierin komen ze overeen: wat ik wil! Daar moet alles voor wijken. En het kost wat moeite die wil te buigen, zodat wij ons voegen naar de omgeving en de samenleving en de omstandigheden. De opvoeding is vooral: vorming van de wil, zodat die er niet met ons van door gaat, dwars tegen ieder in en door alles heen. Ik wil; ik wil niet!

Wat ik doen zal? Wat ik wil natuurlijk. Nu, dat kan niet altijd en dat merken we wel, mettertijd. Wij beteugelen die wil, wij matigen ons, wij leren geven en nemen, dat hoort nu eenmaal bij het leven. Maar wat we nooit leren? Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal. Dat leert de natuur ons niet, dat is geen zaak van opvoeding, daarvoor grijpt het veel te diep. Dat is de bekering. Patilus spreekt later over zijn eertijds: Doende de wil des vleses en der gedachten.

Daarmee is die wil geoordeeld.

Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God. De wil is vleselijk, verkocht onder en verkocht aan de zonde. Het mocht wat met die gewaande vrijheid. Saulus was een gewillig werktuig van de vorst der duisternis, een dienstknecht der zonde. Hoe komen we ooit uit deze nood? Werd het u reeds tot nood? Uw wil verstrikt in het kwaad zo doet u het kwaad, u kunt niet anders, u wilt niet anders. Houdt op, roept iemand, als dat waar is, is het hopeloos. Dat is het ook. In Christus Jezus is er hoop voor hopelozen. Hij maakt de wil los uit de banden van zonde en duivel. Hij bevrijdt haar tot deze vraag: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal. Dat is geen oppervlakkige vraag, dat is, welverstaan, de vraag, waarin de bekering plaats grijpt.

De bekering is niet zo zeer een zaak van gevoel, al was hij bevende en verbaasd. Evenmin van het verstand, al drong het goed tot hem door, dat hij de nederlaag geleden had, en dat de bordjes verhangen waren. Het is een zaak van de wil. De gehele mens mag zich aan de Heere verliezen. Dat spreekt in het geval van Saulus heel sterk. Het geloof treedt hier tevoorschijn als de onderwerping aan de wil des Heeren, als een zich ter beschikking stellen. Calvijn vertelt ons uit zijn eigen leven: Hevig verschrikt, doordat ik de ellende leerde kennen, waarin ik was neergestort en nog meer huiverend voor de verschrikking, die mij bedreigde, de eeulwige dood, heb ik daarom gedaan, wat ik als mijn meest dringende plicht beschouwde: Ik heb mijn vroeger leven onder tranen veroordeeld en mij verbonden om een leven te leiden in Uw dienst. En elders: Het behaagde God, mij aan Zijn Woord gehoorzaam te maken. Niet ten onrechte wordt de hervormer een leerling van de apostel Paulus genoemd.

Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Met deze vraag verandert ons leven van richting: het richt zich naar God. Daarom is de bekering geen voldongen feit, zij voltrekt zich een leven lang. De vraag blijft aan de orde. Bekering, dat is een nieuwe koers varen, en nu dagelijks bij sturen, Paulus is dit ook blijven vragen. Er zijn bekeringsgeschiedenissen, die geschiedenissen worden, gestold in verhalen, verleden tijd. Dat verhaal kan een trouw verslag zijn, van wat er in het leven plaats vond, al wordt het vaak bijgewerkt, mooier gemaakt. Maar, o wee, als wij daarmee volstaan, ook bij een zogenaamde Paulinische bekering. De vraag van de tekst is ons dan niet onbekend, wij wijden uit over de omstandigheden, waarin wij hem leerden stellen. Wij moesten het de Heere gewonnen geven, toen en toen, zo en zo. En verder ... Nu, daar is het bij gebleven! Verder handhaven wij ons, links en rechts. Wij zijn van het paard gevallen, als een onbekeerd mens, en klauteren er als een bekeerd mens weer op. Wij rijden op de stokpaarden van onze ervaring en hebben er geen erg in, dat we alleen maar van paard verwisselden. Dat is wat sterk gezegd. Maar het gevaar is niet denkbeeldig, dat menige bekering aan dit euvel lijdt.

Wat de waarachtige bekering is? Dan wordt het hele leven aan het kruis van deze vraag genageld: Wat wilt Gij, dat ik doen zal. Dan leren wij eigen wil te verloochenen, eigen ik te verzaken, dan lijden wij de nederlaag om in Christus' overwinning te delen. En dat trekt door ons levensgedrag en onze levensgang heen. Daar moet u dus de kenmerken van de bekering zoeken. Dat Christus zijn heerschappij in ons leven opricht. Dat Hij alleen de eer ontvangt. De eer van deze voortdurende vraag: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De vraag

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's