Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het antwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het antwoord

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zeide tot Hem: Sta op en ga in de stad en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet. Handelingen 9 vers 6 b.

Het was een veelomvatende vraag, die Saulus aan Jezus stelde, verstrekkender dan hij toen nog kon vermoeden. De vraag komt ons bekend voor, een wonder, hij wordt meerdere malen gesteld. Op de eerste Pinksterdag, werden velen verslagen in het hart en zeiden tot Petrus en de andere apostelen : Wat zullen wij doen, mannen broeders. En later valt de cipier van de gevangenis te Philippi voor Paulus neer, en vraagt: Wat moet ik doen. De vragen zijn verwant, zij werden geboren uit een en dezelfde nood. Wat te doen?

Het antwoord wordt meteen gegeven: Gelooft in de Heere Jezus Christus. Bekeert u en een ieder van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. Dat antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Indien ooit, dan zouden wij het hier verwacht hebben, waar Saulus zijn vraag stelt. Hoe vreemd, dat hij dit antwoord niet ontvangt, dat hij geen rechtstreeks antwoord ontrangt. Dat is u wel eens opgevallen. Het had kunnen luiden: Geloven, volgen, dienen, lijden. Zo zal Paulus het later verstaan, maar zo verneemt hij het nu niet.

En de Heere zeide tot hem. Sta op! Hij spreekt met macht. De genade roemt tegen het oordeel. Daar ligt Saulus aan Jezus' voeten. Zal Hij over hem heenlopen, hem vertrappen? Neen, neen. Ik ben Jezus. Jezus richt ons op uit het stof des doods: Sta op. Wij kunnen er aan toevoegen: uit de doden. De Levende maakt levend. Zijn opstandingskracht vaart in dit bevel. Saulus was gestorven. Hij was aan het einde met zijn vroomheid, zijn ijver, zijn leven. Waar Christus de levende wordt, daar moet wat sterven. Daar leren wij alles in de dood overgeven om Zijnentwil. Wij mogen het ook omkeren: Waar wij aan het onze sterven, daar maakt Christus Zijn naam heerlijk: Ik ben de Opstanding en het Leven. Sta op! Net als Lazarus. Net als Christus. Meer nog, samen met Christus: En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij doocï waart. Sta op, de poort tot het leven wordt hem in dit woord opengedaan.

En ga in de stad. Dat is een hele zakelijke aanwijzing: vervolg uw weg naar Damascus. Ik denk dat Paulus veel liever rechtsomkeerd gemaakt had. De brieven branden hem in de zak, de brieven van de hogepriester, die hem volmacht gaf om in de stad te woeden tegen de discipelen. Jezus zegt: Ik wil dat ge daar alsnog heengaat. Het gerucht van uw komst is u reeds vooruit gesneld, en de schrik. Daar moet ge toch achteraan, Saulus. Dat zal u zeer verootmoedigen, want ge zut er bekend als een vervolger van de gemeente. Daar in Damascus zal Ik verder met u handelen. Daar heb Ik mijn goede redenen voor. En wat vlees en bloed niet begeren, wordt geboden: Ga in de stad.

En u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet. Een antwoord dat in drieën uiteenvalt. Sta op. Ga in de stad; u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet. Dat laatste bevreemdt ons het meest. Wat mag toch de bedoeling zijn van dit uitstel. Want een uitstel is het! Saulus verlangde de beslissing en de beschikking des Heeren te vernemen. Zijn brandende vraag riep om een spoedig antwoord. Het was voor hem een zaak van leven of dood. Het antwoord zal hem aldaar gegeven worden. Dat heeft iets afwijzends, of liever gezegd: iets verwijzends. Saulus wordt naar de stad, en naar anderen verwezen. Jezus neemt voor het antwoord de tijd. En hij neemt mensen in dienst, die het hem in Zijn naam zullen vertellen. Hij neemt er de tijd voor. Wanneer Saulus straks opstaat, en zijn ogen opslaat, ziet hij niemand. Als een blinde wordt hij de stad binnengeleid. Hij vindt een onderkomen bij een zekere Judas, die in de Rechtestraat woont. Daar brengt hij drie dagen door, in volstrekte eenzaamheid, zonder te eten, zonder te drinken. Waar is dat nu voor nodig? Ik denk dat de Heere Jezus hem daar nog eens nader onderhanden genomen heeft. Hij prent hem zijn schuld in. Hij verdiept de vraag: wat wilt Gij, dat ik doen zal. De vrager wordt een bidder, die in de duisternis worstelt om het licht; om het licht der genade, der vergeving, der verlossing Paulus' bekering moge dan een plotselinge geweest zijn, zij past toch maar slecht in de voorstellingen die wij ons daarvan maken. Wat op de weg naar Damascus werd begonnen, wordt in de stad voortgezet. Alles wordt niet ineens geleerd. Op de onvoorwaardelijke overgave volgt een voortgaande ontdekking. De Heere handelt wonderlijk, wij kunnen Hem de weg niet voorschrijven. Zo moet het, en dan zo. Hij leidt in wegen, die wij niet geweten hebben. En wanneer wij zouden menen: het kan geen uitstel lijden, dan neemt Hij er de tijd voor. U zal gezegd worden, wat gij doen moet.

Christus schakelt dus mensen in. Mensen die in Damascus wonen. Eén van die mensen, die Saulus zo veracht had, die hij naar het leven stond. Ook dat moet hem bescheidenheid leren, Is de bekering echt? Dan zal hij zich bij een van hen moeten vervoegen, om het antwoord op zijn vraag te ontvangen. Wij zijn dan niet te groot om onderwezen te worden. Saulus komt de stad niet binnen, om breeduit te vertellen wat hij onderweg meemaakte, maar om daar nader ingelicht en onderricht te worden: U zal gezegd worden, wat gij doen moet. Door wie. Wij weten, dat Ananias door de Heere daarvoor werd aangewezen. Het stuitte hem tegen de borst. Saulus? Daar had hij van gehoord. Moest hij hem opzoeken? Maar Christus overreedt hem, hij neemt hem eenvoudig in dienst. Ananias vindt Saulus, in al zijn ellende, in al zijn nood. En hoe vlak ligt het meteen tussen die twee. Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg, dien gij kwaamt. Dan wordt het hem gezegd, zo wonderlijk en zo duidelijk, dat hij ziende werd, opstond en gedoopt werd. Alweer, opstond. Dan blijkt Saulus Christus te kennen als de Zoon van God, dan blaakt hij van ijver om deze enige Naam te verkondigen. Ook dat behoort bij hetgeen hem gezegd werd, bij hetgeen de Heere wilde, dat hij doen zou.

Nu kom ik nog even terug op die vraag: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal. Dat valt niet een, twee, drie te zeggen. Daar zit veel meer aan vast, dan u aanvankelijk denkt. Dat zal u door deze en gene gezegd worden. Door de dienst van mensen, in de naam des Heeren. Zou hier de dienst des Woords niet genoemd mogen worden. Mij dunkt van wel. Wanneer de vraag u kwelt, vergeet dan niet, dat het antwoord u verkondigd wordt. De Heere maakt van Zijn eigen middelen gebruik. Hij heeft er Zijn mensen voor.

Trouwens, vraag en antwoord gaan met Saulus mee, zijn leven lang. Wat hij doen moet? Ananias brengt hem de dagorder des Heeren over; de Overwinnaar is de veldheer, onder Wien Saulus ten strijde trekt. Hoe zal het verder gaan? In Jeruzalem geloven zij niet, dat Paulus een discipel is, zij wantrouwen hem op grond van zijn vroeger gedrag. Dan is het Barnabas, die hem bij de apostelen brengt en een goed woord voor hem doet! Wanneer Paulus zich in Tarsen ophoudt dan is het weer Barnabas, die hem daar vandaan haalt, opdat hij in Antiochië de gemeente helpt stichten. Zo wordt het hem gezegd wat hij doen moet. De gemeente daar, zondert hem af, tot het werk, waartoe Christus hem geroepen heeft. Waarheen? Een man uit Macedonië wenkt hem in de droom.

Wordt de vraag over heel zijn leven uitgestreken, het antwoord wordt hem telkens gegeven, wanneer de Heere dat nodig oordeelt. Dat voortgaande antwoord betekent voor Paulus een leven van dienen en lijden. Wat hem in Damascus geopenbaard was, dat wordt uitgewerkt van stad tot stad: hoeveel hij lijden moet om mijn naam. Hoe leert Paulus zich aan die wil te onderwerpen, ook als bzinden en verdrukkingen aanstaande zijn, opdat hij zijn loop met blijdschap mag volbrengen. In Caesarea komt Agabus naar hem toe, en voorzegt hem, zijn aanstaande gevangenschap. Niet naar Jeruzalem gaan, zo bezweren hem zijn metgezellen en de gemeente te dezer plaatse. Paulus laat zich niet weerhouden: want ik ben bereid. Heere wat wilt Gij, dat ik doen zal. U zal gezegd worden wat gij doen moet. Agabus zal het u zeggen! Toen hielden allen zich tevreden, zeggende: De wil des Heeren geschiede.

Waar de vraag in oprechtheid wordt gesteld, daar is hij niet vrijblijvend. Daar verbindt een mens zich tot gehoorzaamheid, daar wordt de overgave bevestigd, in een zich tevreden geven; de wil des Heeren geschiede. Hij zal het maken. Het zal ons niet aan een antwoord ontbreken; ons zal gezegd worden wat wij moeten doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juli 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het antwoord

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juli 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's