Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk V, artikel 5.Met zodanige grove zonden vertoornen zij God zeer, vervallen in schuld des doods, bedroeven den Heiligen Geest, verbreken voor een tijd de oefening des geloofs; verwonden zwaarlijk hun consciëntie en verliezen somwijlen voor een tijd het gevoel der genade; totdat hun, wanneer zij door ernstige boetvaardigheid op de weg wederkeren, het vaderlijk aanschijn Gods opnieuw verschijnt.

Niet zonder boetvaardigheid.

De reformatorische belijdenisgeschriften kennen niet alleen een aannemen van de Heere Jezus Christus, doch ook een weg tot Christus. De weg is de schuldbelijdenis, de vernedering, de verootmoediging voor God. Als Gods Geest met de uitverkorenen handelt, werkt Hij eerst naar Calvijns zeggen, de bekering, die aan het geloof voorafgaat. In deze geest spreekt ook Olevianus, als hij handelt over de getuigenissen, door welke God het geloof, door de kracht Zijns Geestes, in de harten der uitverkorenen werkt. Die goddelijke getuigenissen, n.l. prediking en sacramentsbediening, zijn in de kerk hoorbaar en zichtbaar. De bediening van het genadeverbond door het Woord bevat twee delen: het ene is de voorbereiding tot het geloof, het andere is de prediking der genade, waardoor Christus in de naam en op het gezag van God aan alle toehoorders wordt aangeboden. met een bijgevoegd bevel om Hem aan te nemen, hetwelk allen van nature verplicht zijn te doen; doch in de uitverkorenen wordt tegelijk door de kracht des H. Geestes, het geloof geschapen, waardoor zij de aangeboden Christus met Zijn ambten aannemen. De voorbereiding bestaat hierin, dat in het geweten verschrikkingen verwekt worden en een begeerte om zich met God te verzoenen. Christus spreekt van deze voorbereiding tot het geloof in Joh. 16 : 9. De H. Geest overtuigt de mensen, dat zij geheel verdorven zijn, dat buiten Christus de zonde in de wereld heerst, mitsgaders dat de mensen van nature in Christus niet geloven en van Hem vervreemd zijn. Het werk der wet is de gewetens voor Gods rechterstoel te roepen en met schrik te verwonden. De wet overtuigt dus van zonde, toont aan dat de mensen van nature, zolang zij door het geloof niet met Christus verenigd zijn, onder de vloek zijn. Tevens maakt de H. Geest door de wet duidelijk, dat wij de vloek niet van ons kunnen wegnemen, noch van onszelf krachten hebben om God te gehoorzamen. De vrucht van deze werkingen Gods is, dat de uitverkorenen armen van geest worden, treurenden, mensen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zachtmoedigen vanwege hun onwaardigheid en barmhartigen, omdat zij zelf zoveel barmhartigheid nodig hebben.

Hierbij sluiten de Engelse Godgeleerden aan als zij over de Volharding op de Dordtse Synode hun gevoelen uitspreken. Zij beginnen bij het historisch geloof en schrijven:

„Behalve het geloof, waardoor de leer wordt aangenomen en waarop enige verbetering der genegenheden en zeden volgt, zo wordt te zijner tijd den uitverkorenen gegeven het rechtvaardigmakend geloof en de wederbarende genade, en al het gene, waardoor zij uit de stand der aanneming en der zaligheid overgezet worden.

Als God met de uitverkorenen handelt, zo blijft het niet bij de voorbereidselen, of bij enige aanvankelijke werken, maar Hij voltrekt altijd Zijn werk, hen begiftigende met het ware geloof, rechtvaardigmakende, aannemende, en uit de stand des doods in de stand des levens overzettende. (Rom. 8 : 10; Col. 1 : 12). Het is uit deze teksten duidelijk dat de uitverkorenen een gedurig vervolg der geestelijke weldaden ontvangen".

De Heere houdt hen altijd vast. Betekent dit nu, dat zij niet zondigen? Gods kinderen zondigen veel, maar de Heere verdraagt ook veel van hen.

Naar de strengheid van de wet is elke zonde dodelijk; zij sluit de zondaar uit de gunst en uit het Rijk Gods. Maar met Zijn kinderen, die Hij in Christus aangenomen en gerechtvaardigd heeft, handelt God niet ten strengste.

Inderdaad, er zijn zonden tot de dood. Als Gods kinderen, in deze zonde levende, zouden sterven, zouden ze verloren gaan. De apostel noemt in 1 Cor. 6 : 10 dieven, hoereerders, afgodendienaars, overspelers, ontuchtigen en die bij mannen liggen (daarmee zijn homosexuelen bedoeld, die zich passief geven voor dat werk of die actief bezig zijn), gierigaards (mensen, die er steeds op uit zijn, wat hen niet toekomt aan zich te trekken, met of zonder bedrog). Er zijn dus zonden, die ons uit Gods Koninkrijk sluiten ook na ontvangen genade. Galaten 5 : 19-21 noemt er ook een hele rij, en besluit: die zulke dingen doen zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. Zie ook Col. 3 : 5, 6.

Daar zijn ook zonden, die God in deze zin verdraagt van Zijn kinderen, dat Hij hen niet berooft van het licht Zijns aanschijns, noch hen daarom de vrees'' der verdoemenis aanjaagt. Daar is de sterke begeerlijkheid, waarover de apostel klaagt in Romeinen 7, de gebreken ook, die aan de allerbeste werken kleven, de vele dagelijkse zonden. De Heere vergeeft deze op het gebed aan Zijn kinderen, die door het geloof in Christus zijn. Maar die het waar zaligmakend geloof niet heeft, worden zijn dagelijkse zonden toegerekend, ook al bidt hij dagelijks om vergeving. De weldaden van Christus vallen immers alleen toe aan hen, die door het geloof één zijn met de Borg.

Maar al geldt van Gods kinderen, dat zij dagelijks in vele struikelen (Jac. 3 : 2) en dat zij verkocht zijn onder de zonde en vleselijk (Rom. 7) en al is het woord uit Joh. 1 volkomen waar, dat een kind Gods zichzelf verleidt, als het zegt, dat het geen zonde heeft, toch blijft het voor elk gelovige waar, dat er geen verdoemenis bestaat voor degenen, die in Christus Jezus zijn. Van allen geldt: „Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht". (2 Cor. 12 : 9).

Maar nu komt het ook voor, dat kinderen Gods in grote zonden vallen. Wat zijn David en Petrus in zware overtredingen gevallen. Wat is het aan hen duidelijk, dat een mens niet door eigen kracht en verdienste behouden wordt van de eeuwige dood. Maar als een mens in zulke zonden valt, wat dan ? Dan ontbrandt de Vaderlijke toorn. God bezoekt hun zonden met de roede en hun misdaad met plagen. (Ps. 89 : 31). Zij ondervinden, wat er in Rom. 2 : 9 staat: „Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwade werkt". Als dat zo blijft, moeten zij voor eeuwig omkomen. „Zo, dan broeders, wij zijn schuldenaars niet aan het vlees om naar het vlees te leven. Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven, maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven". (Rom. 8 : 12, 13). Deze zware zonde brengt alzo Gods kinderen in de schuld des eeuwigen doods. Dus moeten zij uit de zonde getrokken worden, opdat zij leven mogen. God heeft hen nog niet overgegeven, maar naar recht moet Hij het doen. Hij zal het echter niet doen, vanwege Zijn vaderlijke liefde. Deze kinderen Gods kunnen niet in de hemel komen, want daar zal niets inkomen, dat gruwelijkheid doet of onrein is. (Openb. 21 : 27). Wat betekent nu voor hen de volharding? Dat Gods liefde blijft en deze liefde doet God de middelen zoeken om tot schuldbelijdenis te brengen en in die weg tot wederaanneming. Alleen immers in de weg van schuldbelijdenis is er een wederkeren mogelijk tot het gevoel der genade. Het besluit der Volharding sluit de noodzakelijkheid der middelen niet uit. God heeft besloten, dat de uitverkorenen zullen volharden in de genade. Doch dat kan een volharden zijn, waarbij de uitverkorene toch buiten het spoor raakt en dan is een vernieuwde weg van boetvaardigheid nodig. Het gaat niet zó maar. Als Gods kind zijn voeten gaat zetten op de brede weg en deze mens sterft op de brede weg, dan valt hij in de eeuwige dood. „Laat u niet bedriegen: noch hoereerders, noch afgodendienaars zullen het Rijk Gods beërven". Ten onrechte menen sommigen, dat een uitverkorene als hij in zodanige zonden leeft en daarin sterft, uit kracht van de verkiezing zalig zal worden. Weliswaar ligt de zaligheid der uitverkorenen vast, maar alleen in de weg van schuldbelijdenis, geloof en heiligmaking. „Zonder heiligmaking zal niemand God zien". (Hebr. 12 : 14). De ene kant van het zegel uit 2 Tim. 2 : 19 is: „De Heere kent degenen, die Zijne zijn"; de andere kant: „Een iegelijk die de naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid". Al staat de Verkiezing nog zo vast, buiten de middelen om wordt toch het doel niet bereikt. Een voorbeeld is er in Hand. 27 : 31.

Paulus mocht zeggen, dat alle opvarenden van het schip behouden zouden blijven, maar alleen wanneer allen op het schip bleven. Het stond vast, dat David en Petrus in Gods heerlijkheid zouden ingaan. Doch het staat niet minder vast, dat geen van beiden zalig zouden zijn geworden, als zij in hun ongerechtigheid zonder schuldbelijdenis en boetvaardigheid waren gebleven. Het grote goed van het feeuwige leven krijgen wij uit de Verkiezing Gods, doch daaruit niet zonder meer! De andere dingen, die God verordend heeft om de Verkiezing uit te voeren, zijn niet minder onmisbaar. Paulus was uitverkoren. Hij zou echter verloren gegaan zijn en als een ongelovige gestorven, als hij niet vóór Damascus tot bekering was gebracht. David was een uitverkorene, maar hij zou verloren gegaan zijn, als hij in zijn hardnekkige onboetvaardigheid gebleven was. Dit is geen moeilijkheid, want God Zelf, die tot het leven verkiest, draagt er zorg voor, dat niemand der uitverkorenen in zijn onboetvaardigheid sterft. Dus een man als David na zijn zware zonden, wat is hij nu? In hemzelf aangemerkt een verlorene. Naar zijn verdienste moet hij verdoemd worden, doch naar de verdienste van Christus en Gods vaste voornemen staat hij vrijgesproken te worden. Hij was van nature een kind des tooms. Door genade ontving hij ver­geving. Vanwege zijn val is hij bij God verklaagd. Het vonnis is echter nog niet uitgesproken. Alleen verbergt God zich en Davids beenderen kreunen. Hij zal vrijgesproken worden ook nu weer, maar alleen in de weg van schuldbelijdenis en verootmoediging en geloof. Zonder deze nieuwe vrijspraak gaat het echter niet, want die deze dingen doen zullen het Rijk niet beërven, tenzij zij zich (opnieuw) tot God bekeren. (Gal. 5 : 21). God zal David vergeven, maar niet voordat hij belijdenis doet van zijn zonden. (Ps. 32). „Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid en onrecht doet, en daarin sterft: hij zal in zijn onrecht, dat hij gedaan heeft, sterven. Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden". (Ez. 18 : 27).

Wanneer zou nu het aanschijn Gods weer beginnen te lichten? Cyprianus schreef: „Wanneer ik u zie in de tegenwoordigheid des Heeren zuchten, zo twijfel ik niet of de H. Geest is Zijn aanblazing doende; wanneer ik u zie wenen, zo verneem ik Hem vergevende". Maar hoe is nu Gods kind, als het gevallen ligt ? Het is nog wel bezitter van Gods weldaden in Christus, maar mist het vruchtgebruik. Het recht op Gods Rijk is niet ontnomen, de rechtvaardigmaking is niet krachteloos gemaakt, de aanneming tot kind is gebleven, het zaad der wedergeboorte is in hem. Een melaatse moest zijn eigen huis missen, doch zijn recht er op bleef bestaan. Zo blijft David erfgenaam, maar een melaatse erfgenaam. Hij zal als Uzzia in bewaring gesteld worden, totdat hij in de weg van vernieuwd geloof en boetvaardigheid wederkeert. De zoon in de gelijkenis bleef zoon, maar hij was dood en is daarna levend geworden. Zo bewaart God ook de zondigste onder Zijn kinderen. Zij vallen niet uit de staat der rechtvaardigmaking of van de aanneming tot kinderen. Want hetgeen door hun zonde rechtvaardig zou moeten geschieden, dat wordt door de barmhar­tigheid Gods, door de voorbidding van Christus en door de werkzaamheid van des Heeren Geest verhinderd. Zo is de volharding een gave Gods.

Hierbij kan Psalm 51 ons leren, hoe ernstig die boetvaardigheid genomen moet worden. David had van de profeet Nathan de verzekering ontvangen: „De Heere heeft ook uw zonde vergeven : gij zult niet sterven'.  Maar dat gaf aan David niet aanstonds een blijde zekerheid. Er was immers nog zoveel van Gods ongenoegen overgebleven. De koning zelf zou niet sterven, maar zijn kindeke wel. Geen wonder, dat hij in de weg der boetvaardigheid rechtstreeks het aangezicht des Heeren zoekt. In deze weg komen de mannen en vrouwen, die de zonde zich weer opnieuw opgehouden voelen, tot de Heere, belijden schuld, roepen om vergeving en om reiniging, om verdere toepassing der vergevende woorden Gods.

Calvijn merkt op: „het is allerminst met de aard van het geloof in strijd, dat zij, die reeds in meerdere of mindere mate verzekerd zijn geworden van de genade Gods, evenwel met vuur en bekommering aanhouden in het zoeken van vergeving. Daarom hield David, ofschoon hij reeds van een deel van zijn droefheid was bevrijd, evenwel niet op daarna nog nieuwe smarten te gevoelen, die hem dwongen, smekend en met vrees, toevlucht te nemen tot Gods barmhartigheid. Want ofschoon God, ons vergeving belovende, ons vrijgevig tot de vrede nodigt, is het evenwel onze taak te bedenken, hoe zwaar Hij beledigd is geworden, opdat diepe smart in ons hart wone. Daarbij komt dat wij met de kleine maat van ons geloof die volheid van genade, die wordt aangeboden, niet aanstonds ontvangen".

In deze weg verschijnt het vaderlijk aanschijn Gods toch opnieuw en zingt David: „Gij zijt voor mij een schuilplaats in gevaren. Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren". Gods aanschijn is hem weer verschenen als het aanschijn van een Vader, bij Wie het kind veilig is, ook na zulk een diepe val*.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1965

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1965

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's