Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Réveil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Réveil

Het Réveil 24

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) VI

Na een levendige correspondentie tussen Heldring, Groen van Prinsterer en Da Costa, was er sinds 1845 in Amsterdam regelmatig een samenkomst van geestverwanten „De Christelijke vrienden". Beets' voorstel vond bijval: „laat ons niets vooraf bepalen, laat ons Christelijke vrienden heeten en voorts arbeiden in afwachting van wat uit deze samenkomsten worden zal".

Omdat het individualisme hoogtij vierde, en men zich in vaagheden hulde t.o.v. het kerkelijk vraagstuk, werden de samenkomsten voor Groen een bittere teleurstelling. Beets ging het verste en verklaarde onomwonden „verwacht van mij niet de medewerking tot een enkele stap om de formlieren opnieuw verbindend te maken".

Op 18 aug. 1848 werd een vergadering in Amsterdam gehouden. Genodigd waren „alle getrouwe leeraren en leeden der Gemeente". Er waren 33 predikanten en 288 gemeenteleden aanwezig onder voorzitterschap van Groen. Twee adressen, één aan de Koning en één aan de Synode, waren het resultaat, 't Ging om kerkherstel, in wijziging van de kerkelijke organisatie zouden de gemeenten betrokken moeten worden. Het ging er om de dictatuur van bovenaf te doorbreken.

De Synode nam het voor kennisgeving aan. Interne onenigheid over het vraagstuk van de Hervormde Kerk maakte een einde aan „De Christelijke vrienden". „De Kerk overlatend aan haar ongelukkig lot, ging de Christelijke activiteit zich werpen op individuëlen arbeid".

Groen blijft pleiten om de zaak van de Kerk niet te laten rusten. Hij betuigt zijn hartelijke instemming met het geschrift van Wormser „De onkerkelijke rigting, die zich bij vele geloovigen openbaart", maar hij vond geen gehoor. Het Reveil was geen eenheid.

In de zestiger jaren zorgde ds. Zaalberg te Den Haag voor veel rumoer rondom zijn vrijzinnige uitlatingen. Gunning, toen eveneens predikant te Den Haag, schreef „Waartoe verwonderd? " Gunning verfoeit het vrijzinnig beginsel. „Ik heb met hen, die het met bewuste keuze des harten aanhangen, geene gemeenschap des geloofs, en waarschuw de gemeente ten nadrukkelijkste tegen hunne leeringen". „Waartoe verwonderd? Moet de afval dan niet komen en meer en meer openbaar worden? Zal dan de Antichristus, als hij verschijnt, een anderen zetel hebben dan juist den tempel Gods? "

Groen dient direkt van repliek. „Is er geen oorzaak? Eene wedervraag. Groen vindt het ergerlijk, „dat een leeraar der Christelijke Kerk een cursus van het ongeloof houdt. Met voorbedachten rade". „Ik noem deze gedrukte toespraken schotschriften tegen Christendom en Bijbel".... „bespotting van den Christus, van Zijn persoon. Zijn werk. Zijn woord". „De gemeente vraagt: Mag dit ? Moogt gij, lichtzinnige en onbesuisde spotter, leeraar zijn van de Kerk? " „Ziedaar", zo vraagt Groen aan Gunning, „de vraag van het ogenblik. Brengt uw kerkbegrip mee, dat zich tegen een bedrijf, als door ds. Zaalberg gepleegd wordt, enkel geestelijke bestrijding, predikatie tegen predikatie, behoeft en behoort te worden gesteld? "

„De hoofdgedachte van uw vlugschrift is: Laat de aandacht niet uitsluitend op het ziekteverschijnsel worden gerigt. Laat men niet vergeten dat „het gansche hoofd krank en het gansche hart mat is". Alleen dan is ware verbetering mogelijk, wanneer 't kwaad niet slechts aan zijn oppervlakte, maar in zijn beginsel, niet slechts in zijn openbaring, maar in zijn wortel aangetast wordt". Groen is het daar van harte mee eens, „maar, als de brandklok slaat, is, vóór al het andere, de preliminaire quaestie het blusschen van den brand". „Voorzeker, men kan naauwelijks te behoedzaam, te schoorvoetend zijn in het aanwenden der kerkelijke tucht. Naauwelijks, herzeg ik. Want er zijn toestanden, zoo ongerijmd, zoo onverdragelijk, dat daaraan een einde moet worden gemaakt. Toestanden waarin men, door lijdelijk te blijven, medepligtig wordt" De vraag is, wat onder de gegeven omstandigheden gedaan moet worden.

Ook hier strijdt Groen tegen het onkerkelijk subjectivisme, juist terwille van de vrijheid is er normatieve grensbepaling nodig in het belijden „door wier handhaving de gemeente tegen gewetensdwang moet worden beschermd" „Zonder handhaving van een regel, zonder geloofseenheid, op grond waarvan men belijdt en uitsluit, zie ik geen Kerk". „Als in de Kerk het geloof onkerkelijk wordt, zal het ongeloof kerkelijk zijn; de kerkvorm zal aan ongeloofsversterking, aan geloofsvervolging, dienstbaar worden gemaakt".

Gunning antwoordde met „Eén doel, twee wegen". Tucht moet er zijn. Niet als wet boven ons, maar als leven in ons. Gunning verwachtte alles van de wedergeboorte. Het gezonde leven moest het zieke overwinnen. De dwaalleer moet met geestelijke middelen overwonnen worden. Daarom volstaat Gunning met een hartstochtelijk beroep op het geweten van ds. Zaalberg en zegt verder: „Wij laten aan de dwaalleeraars natuurlijk geheel en al hunne stelling in de Kerk". Gunning acht het kerkbestuur geestelijk niet bevoegd tot het uitoefenen van tucht. Op dit „natuurlijk" viel Groen Gunning aan. Hij schreef „Natuurlijk of ongerijmd? " en „Confessioneel of reglementair? " „Natuurlijk noemt gij wat mij en velen ongerijmd voorkwam". „Is uw. eisch van enkel leervrijheid en dus van louter geestelijke bestrijding en enkel prediking tegen dwaalleeraars, normaal of exceptioneel? " Groen wilde kerkelijke tucht, volgens Gunning was die door diepe ingezonkenheid niet meer mogelijk. „Volgens u, is de Nederlandsche Hervormde Kerk verloren. Volgens mij is ze nog voor redding vatbaar". Groen gispt het „Dat men, als ware de historische Kerk verloren, in het staren op eene Kerk der toekomst, troost in het lijden en tevens een reden voor stelselmatige lijdelijkheid vond". „De ethischirenische rigting streeft door den chaos naar het licht. Juridiek is dit niet; kerkregtelijk-confessioneel ook niet; maar is het reformatorisch? is het Schriftuurlijk? is het apostolisch? is het evangelisch? "

Groen komt op voor het recht en het gezag der. heilsfeiten. „Christus voor en in ons" achtte hij verwarring van de Kerk met „een broederschap van uitverkorenen". Een geloofsbelijdenis is geen getuigenis van eigen bekering, maar ze is gebaseerd op de feiten van Gods openbaring. Lijdelijk wachten noemde hij slapheid. „Evangelie zonder wet was slooping van de Kerk". Met zijn afwijzen van het instutaire ondermijnde Gunning juist het leven des Geestes.

Het antwoord van Gunning heet nu: „De Kracht der Waarheid tot overwinning ook op kerkrechtelijk gebied of Twee wegen, één doel". Gunning brengt nu het geschil tussen hem en Groen terug naar de pneumatologie. De vraag is: hoe gelooft gij in de Heilige Geest? „De overwinning blijft verzekerd aan de waarheid Gods". „Het Geloof, de kracht des Heiligen Geestes, in welbesliste persoonlijkheden sprekende, dat is ook voor onze verwarde en ellendige toestanden het éénige licht". „Boven alles is, behoefte aan het gedurig gemeenschappelijk gebed om den Heiligen Geest". Geen levenloze dingen (dus: kerkenordeningen en vast geformuleerde bepalingen), maar levende personen, die heeft de gemeente nodig, „herders en leeraars niet alleen, maar allereerst ook Apostelen en Profeten". Gunning wil met Groen opkornen voor het Recht der Hervormde gezindheid, maar op een geestelijke grondslag. Hij is z.i. bezig met „een vruchtbaar en krachtig maken van den grond waarin Groen wortelt. De waarheid is alleen te handhaven „door onbelemmerde betooning van hare eigen inwendige kracht". Het geestelijke kan zich niet aan de wereld met uitwendige dwang opleggen „zonder haar waarlijk, geestelijk te overwinnen".

Deze hoogstaande polemiek heeft zijn betekenis stellig ook voor onze tijd (men denke aan de discussie over objectiviteit en existentialiteit) en het zou bijzonder waardevol zijn, wanneer wij na versplintering en vereniging door een verdiept inzicht in de pneumatologie de éne weg zouden vinden en Ieren gaan naar het éne doel. De polemiek is ons ook een goede illustratie van Groen's strijden op kerkelijk gebied. Hij stelt als „leke-theoloog" aan Gunning vragen die als voltreffers aankwamen en waar Gunning zijn leven lang mee is blijven worstelen, en die we zien doorwerken in zijn zogenaamde „confessionele wending" op het laatst van zijn leven.

Tegenover de afscheiding bleef Groen afwijzend staan, „afscheiding, in mijn oog, is onraadzaam en voorbarig", „nu de onverantwoordelijkheid in het oog valt eener tolerantie, die straks de kerk aan de intolerantie van het radikaal ongeloof prijsgeeft". „Vermaning tot behoedzaamheid is zeer behartigenswaard. Ook in het genootschap, hoe diep gezonken en ontaard, leeft de Hervormde Kerk nog. Met moed en beleid gevoerd, kan de strijd waarin we thans geraakt zijn, leiden tot eene sedert lang gewenschte hereeniging met de afgescheiden gemeenten op historischen grondslag. Flauwhartigheid of overmoed daartentegen loopt op nieuwe verbrokkeling en op triumf der vijanden uit". „Als leden der historische, door geen koninklijk decreet vernietigbare Kerk, hebben zij en wij bij de voortzetting van den strijd ook in het kerkgenootschap, evenzeer het hoogste belang".

Veelzijdig waren Groen's kerkelijke activiteiten. We moeten met bovenstaande typering volstaan. Hij, die zich zo moedig in de strijd geworpen had voor de doorwerking van hèt Reveilbeginsel in staat, school en kerk, kwam hoe langer hoe meer eenzaam te staan. In hoeverre Groen daar zelf aan heeft bijgedragen staat ons niet ter beoordeling. Het is hem niet gelukt om zijn geestverwanten tot medestanders samen te bundelen. Het reveil spatte uiteen toen het opbotste tegen de vragen van kerk en staat, van onderwijs en cultuur. Stellig had Groen in zijn strijd meer erkenning en steun van zijn geestverwanten verdiend. Het hegentiende eeuwse individualisme heeft de integratie die Groen voorstond in de weg gestaan. Ongetwijfeld heeft dit individualisme Groen ook parten gespeeld, zoals bijna iedereen in de negentiende eeuw.

De vraag rijst of de theocratische gedachtengang zich wel rijmt met het recht der Hervormde gezindheid. Groen zocht zijn beginsel vruchtbaar te maken en toe te passen in de omstandigheden van zijn tijd. Kuyper trekt hier de verkeerde consequentie. Hij maakt de omstandigheden vruchtbaar voor zijn beginsel. Het gaat hem om 't recht der gezindheid, maar de theocratie wordt geëlimineerd. Het is aan onze tijd voorbehouden om vanuit de diepste motieven van het Reveil te komen tot een wezenlijke integratie. En het is te wensen dat wij, die maar al te vaak in de negentiende eeuwse versplintering leven, daarmee beginnen, voordat de nood van de tijd ons daartoe dwingt. ;

Groen bracht het Reveil tot het hoogtepunt. Hij is de grootste, ook één van de fijnsten van alle revèil-mannen. Maar zijn bewust optreden bracht de innerlijke gespletenheid van het reveil aan het licht. Dat betekende voor Groen eenzaamheid en breuk met vele van zijn vroegere medestanders en vrienden, vooral op het laatst van zijn leven. Hij klaagt er over dat de toestand van de kerk hopeloos was „dat ze door haar natuurlijke verdedigers in de steek gelaten was; dat zij, die in staat waren den eersten stoot tot haar wederoprigting te geven, hun best deden, iederen poging daartoe den kop in te drukken. Zo scheen de politicus, die de werkelijke rechten der Kerk, wat haar leer en haar geestelijke belangen aangaat, in bescherming nam, wel aan zinsbedrog ten prooi, en kon zijn stem slechts zijn persoonlijke inzichten weergeven, die in strijd waren met de algemeen heersende mening der zelfs Christelijke hogere kringen vox damans in deserto". De stem des roependen in de woestijn, zo moet Groen zich gevoeld hebben. Hij kan „een gevoel van droefheid" niet van zich afzetten, als hij de uitslag vergelijkt met de „geboden kansen en steun". Toch acht hij het ondankbaar te beweren dat „wij tevergeefs gearbeid hebben". Hij weet met veel gebrek gestreden te hebben voor de goede zaak „tandem bona causa triumphat" (eindelijk zal de goede zaak zegevieren). Dat is zijn „rijke troost" en „onwankelbare hoop".

Groen gaf z'n allerlaatste handschrift door in zijn bijbel onder Openbaring 7 : 14—17 te schrijven: „Amen, Jezus Christus, ja amen".

Hij stierf op 19 mei 1876.

Met grote liefde en onder belangstelling van vele vooraanstaanden uit den lande werd Groen van Prinsterer begraven op de begraafplaats „Ter navolging" in Scheveningen. Gunning, toen predikant in Den Haag, leidde de rouwdienst aan huis en wees er op, „hoe het voor ons allen een groote verantwoordelijkheid bleef, dit voorbeeld aanschouwd te hebben".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het Réveil

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's