Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GENESIS I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GENESIS I

GENESIS I 7

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. dr. J. Severijn

En God zeide: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard.

En God zag, dat het goed was (vs. 26).

De mens het laatst geschapen.

Wij hebben er al op gewezen. De hele schepping was op de mens gericht. Het ging om de mens! En wij lezen in Spreuken 8 : 31 : Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen. Al het voorafgaande valt onder het licht van voorbereiding voor de mens. Alle scheppingswerken, die reeds genoemd zijn, de toebereiding der aarde, de schepping van zon, maan en sterren, de planten en de dieren in de lucht, in de zee en op de aarde, worden voltooid en bereiken hun bestemming in de mens, en de mens is door God geschapen naar Zijn beeld en naar Zijne gelijkenis. De schepping bereikt haar doel in de „naar Gods beeld geschapen mens".

Dat wil dus zeggen, als de naar Gods beeld geschapen mens aan de hoge roeping van zijn schepping niet beantwoordt, valt er een schaduw over heel de schepping. Als de mens zijn roeping verzaakt, als hij die niet vervult, valt hij persoonlijk in het oordeel, en sleept hij heel zijn geslacht mede. Zijn geslacht deelt in de mislukking. Het mist de gerechtigheid en de wijsheid om te gaan in de weg Gods, die de eerste mens in ongehoorzaamheid heeft verlaten. Het menselijk geslacht is n.l. één geheel. „En (God) heeft uit éénen bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op de gehele aardbodem te wonen", enz. (Hand. 17 : 26).

De oorsprong van de mens : Naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis.

Het eerste wat ons hier opvalt is de meervoudsvorm, waarin God hier, in dit verband, spreekt. Wij weten, dat God een drieënige God is, en dat de meervoudsvorm daardoor enigermate verklaard wordt. Vader, Zoon en Heilige Geest noemen zich hier in dat Ons. Dat is nog wat anders dan alleen een uitdrukking van majesteit in dit meervoud zien. Aardse koningen zijn enkelvoudige mensen, maar drukken hun majesteit uit door het meervoud te gebruiken, wanneer zij in hun waardigheid spreken.

Er is alle aanleiding om de Majesteit Gods boven alle koningen en vorsten te prijzen, maar daarbij komt, dat de Heere God een Drieënige God is. En de meervoudsvorm Ons drukt hier dus uit, dat de schepping van de mens naar Gods beeld de instemming van de Drieenige God heeft. Wij zouden geen aanleiding vinden om het anders te stellen, maar als God Zelf zegt: Laat Ons mensen maken, dan is daarin een opvallend onderscheid met de voorafgaande scheppingsdaden.

Het eenvoudigste, dat we daaruit mogen besluiten, is, dat de schepping van de mens zo heel ernstig, zo heel bijzonder, getekend wordt, dat zulk een verwantschap met de eeuwige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, wordt geponeerd, zo'n nauwe betrekking met de eeuwige God wordt gesteld, dat zijn uitdrukking vindt in de woorden naar Ons beeld.

Naar Ons beeld.

God schiep de mens naar Zijn beeld, (vs. 27). Het staat er twee keer. Dat is dus zeer nadrukkelijk: Naar het beeld van God schiep Hij hem. Dat heeft tweeërlei nadrukkelijke zin. Het wijst in de eerste plaats op de hoge onderscheiding, welke de mens bij zijn schepping ten deel viel. Het viel hem te beurt niet alleen de Heere God te leren kennen, maar Hem na te wandelen als in een levend beeld. Dat is verheven en zou zich ook uitdrukken in zijn leven op aarde als een leven van heerschappij over de schepping Gods. Doch ook ligt er een waarschuwing in: dat hij wel is waar een beeld van God is, maar geen God.

Daarin ligt onmiddellijk een aanwijzing over de aard en betekenis van dat woord beeld. Het is van zelf sprekend duidelijk, dat het woord beeld hier geen betrekking heeft op het lichaam. Dat lichaam is hulpmiddel om de mens te dragen, om het leven op aarde mogelijk te maken. Wij gaan daarop niet nader in, maar wijzen slechts op de belangrijke functies van ons lichaam. Wat een wondere schepping is dat lichaam. En toch! Zoals wij zeiden: hulpmiddel en vooral middel. Derhalve heeft dat woord naar het beeld Gods geen betrekking op het lichaam. God heeft geen lichaam. Gods is Geest en die Hem aanbidden, aanbidden Hem in geest en waarheid.

God wil ook niet hebben, dat we Hem door een beeld voorstellen. Dan doen wij Hem altijd te kort en trekken wij Hem in een sfeer van afhankelijkheid en gebondenheid aan het stoffelijke. Denk maar eens aan de „Tien Geboden", hoe nadrukkelijk God verbiedt van Hem een beeld te maken en Hem daarmede te willen vereren. (Ex. 20 : 4 en 5).

Daarom kan het beeld Gods geen betrekking hebben op het lichamelijke. Doch het moet betrekking hebben op het geestelijke.

Het is met het geestelijk karakter van het beeld Gods ook nog niet zo onmiddellijk duidelijk. In Genesis 2 : 7 staat: „En de Heere God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel".

Dat zieleleven komt veel dichter bij, laat mij zeggen, dat geestelijke. De ziel is onsterfelijk. De adem des levens is de goddelijke adem, die de ziel heeft geschapen, want door die goddelijke adem, werd de mens tot een levende ziel. Maar de eerste mens is uit de aarde aards; de tweede mens is de Heere uit de hemel. (1 Cor. 15:47). Dat onderscheid stelt de Heilige Schrift om er ons wel bij te bepalen, dat wij geen goden zijn, maar afhankelijke schepselen.

Een levende ziel, zegt de Schrift. Dat wil dus zeggen, dat de ziel geen dood werktuig is, maar leeft en in welbewuste relatie staat met andere levende zielen en met de schepping Gods te midden waarvan zij is geplaatst. Welbewuste relatie, schreven wij, dat wil zeggen, dat die menselijke ziel niet als een wezenloos element te midden van Gods schepping is geplaatst. Maar die ziel leeft d.w.z. zij reageert op de verscheidenheid van de wereld om haar heen. Heel die schepping Gods spreekt haar aan en zij verstaat, dat zij de lof van de Schepper verkondigt. „De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk". (Ps. 19 : 2).

De schepping drijft een levende ziel uit naar de Schepper en zij vindt in Hem het leven en de oorsprong van alle leven. In Zijn dienst ligt de levensvervulling en de eeuwige toekomst van de mens.

In Zijn dienst! Heerschappij over de aarde. Dat is ook Zijn dienst. Dienende heersen en heersende dienen. Dat was de mens niet genoeg. Hij wilde als God zijn en dit werd hem tot een val.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

GENESIS I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's