Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EN ZIET, HET WAS ZEER GOED

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EN ZIET, HET WAS ZEER GOED

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo sprak God, toen Hij zag, al wat Hij gemaakt had. Het was zeer goed, de mens, het kroonwerk der schepping ingesloten: zeer goed.

Hoe lang die mens in de „staat der rechtheid", zoals de theologen dat noemen, geleefd heeft, weten wij niet. De Schrift deelt het niet mede en de historie zwijgt over het leven in het paradijs. De historie kent slechts een gevallen mens en de mens, die uit de historie leeft, zoekt zijn voorgeslacht en zijn afstamming in de historie. De historie is zijn terrein. Daarom zoekt hij de oorsprong van alle dingen in de historie en laat de eerste vraag van de vorser varen: Waar komt de historie vandaan? Historie is een veelheid van levensbetrekkingen en levenshandelingen, maar het leven, het leven van planten en dieren en van de mensen? Het leven gaat wel in de historie in, maar de historie is niet het eerste. Historie maakt het leven niet, doch het leven maakt historie en zeer bijzonder: het mensenleven, de mens maakt historie.

Historie kennen we alleen van de gevallen mens. Dank zij de barmhartigheid van de Heere God, weten wij wel iets van dat allereerste begin en mogen wij dit geloven. In het geloof verstaan we n.l. dat de Heere God Zijn openbaring gegeven heeft en weten wij, dat Hij de mens goed en naar Zijn beeld heeft geschapen dat is in ware gerechtigheid en heiligheid.

In het geloof verstaan we iets van het paradijs in zijn oorspronkelijke reinheid en begrijpen we iets van dit goddelijk oordeel: „En ziet, het was zeer goed".

In het geloof zien we iets van de goedertierenheid van de Schepper: „laat Ons mensen maken naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis".

In het geloof verstaan we, dat de Heere God ons zelf inleidt in de kennis van Zijn schepping en van Zijn wil — en van de wederhorigheid van de mens. „Zeer goed". Dat geldt van heel de schepping, dat geldt ook van de mens. Hij was zeer goed. Maar, dan komt die geschiedenis uit het derde hoofdstuk van de Heilige Schrift: de Satan, de verleider, de leugenaar: „God weet, dat ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad".

„Als God wezen!" Dat was het! Dat was het ideaal! Dat zou eerst het geluk in het paradijs volkomen maken!

Zelfkennis en Godskennis'. Die behoren bij elkander, zodat God aan Zijn eer komt en de mens zich van Hem onderscheidt. Hoe kon Adam dat nu vergeten? Hij kende God. God had herhaaldelijk met hem gesproken. Hij had op wonderlijke wijze de vrouw geschapen en die tot hem gebracht. En hoe goed had Adam dat alles begrepen: „been van mijn benen eri vlees van rnijn vlees".

Daar was een duidelijke. onderscheiding van God en de mens. Men kan niet zeggen, dat Adam en Eva het niet geweten hebben en dan bovendien.  — de Heere God had de mens gewaarschuwd: „Als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven".

Maar, dat zal niet gebeuren, had de slang gezegd, (Hfd. 3:4). Ja, dan zou God een bedrieger geweest zijn. Of de vrouw, dat bedacht heeft, staat er niet bij, maar zo ligt het toch.

De mens is gevallen.

Calvijn heeft uit deze openbaring een wijsheid geput, die, zoals hij zegt, voor de ware. en hechte wijsheid .verdient gehouden te worden t.w. de kennis van God en de kennis van ons zelf. (Zie eerste boek van zijn Institutie Hfd, I).

Het is allerminst verborgen, zegt Calvijn, dat de gaven, waardoor wij iets betekenen, geenszins van ons zelf afkomstig zijn, ja, zelfs, dat ons zijn zelf niets anders is dan een zijn in de enige God. Vervolgens worden wij van deze goederen, die druppelgewijs uit de hemel tot ons neerdruppen, als van de beekjes tot de bronwel geleid. Verder blijkt uit onze armoede des te beter die oneindige rijkdom van goederen, welke in God is. Voornamelijk roept onze jammerlijke gevallen staat, in welke ons de val van de eerste mens geworpen heeft, ons de ogen opwaarts te heffen, niet alleen, opdat wij, nooddruftig en hongerig, vandaar zouden begeren, wat ons ontbreekt, maar ook, opdat wij, door vrees wakker geschud, ootmoed zouden leren.

Tot zover Calvijn.

Dit bewustzijn van onze ongelukkige staat moet ons er toe prikkelen om althans tot enige kennis van God te geraken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

EN ZIET, HET WAS ZEER GOED

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's