Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DOOPZITTING (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DOOPZITTING (5)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een uniforme, overal en altijd geldende regeling is m.i. in verband met de toelating tot de H. Doop niet vast te stellen. Verschillende tijden en verschillende situaties eisen ook verscheidenheid van handelen.

Die verscheidenheid van aanpak van dezelfde zaken vinden we ook in de Bijbel. Denk maar aan de scheidbrief, die Mozes toelaat in verband met de hardigheid des harten van het volk. Denk aan Paulus, die in een bepaalde situatie Timotheüs laat besnijden, maar in een andere omgeving pertinent weigert Titus te laten besnijden.

Dezelfde Paulus doet een gelofte en betaalt die in de tempel, hoewel zijn gehele onderwijs laat zien, hoe hij doordrongen is van het feit, dat het voorhangsel gescheurd en de tijd der schaduwen voorbij is.

En - om een geheel ander voorbeeld te nemen: in een Nieuw-Testamentische gemeente zou een man als David, hoewel de man naar Gods hart, zelfs geen ouderling of diaken mogen zijn, vanwege zijn gezinsleven.

Daarom ligt in dit alles al een waarschuwing tegen de handhaving van allerlei theoretische maatstaven, die we domweg zouden willen toepassen in elke gemeente en in elk bijzonder geval. We zijn geen ambtenaren, maar ambtsdragers. Dat is een hemelsbreed verschil. Trouwens ook de ambtelijke regels op het terrein van het dagelijkse leven blijken in hun algemeenheid telkens niet te kloppen op de werkelijkheid van het leven en hebben daarom voortdurend wijzigingen nodig.

Hoe verschillend de omstandigheden zijn mag ik misschien illustreren met een paar voorbeelden uit de practijk. In mijn eerste gemeente stond de kerkeraad op het standpunt, dat wie het jawoord der belijdenis niet kon uitspreken, dit bijgevolg ook niet kon bij het Doopvont. Slechts tweemaal kwam het in de jaren, die ik in deze gemeente doorbracht, voor, dat vader en moeder van een dopeling geen van beiden belijdenis des geloofs hadden afgelegd. In beide gevallen hebben toen grootouders geantwoord. Het was toch ook hun nageslacht en zij konden ook nog enige invloed uitoefenen op de opvoeding.

Maar wat had ik met deze norm moeten beginnen in mijn tweede gemeente, waar slechts weinigen belijdenis des geloofs aflegden? Een geforceerd kerkelijk handelen, waarbij het ja-woord van de Doop onlosmakelijk gekoppeld werd aan het „ja" van de belijdenis, zou geen genezing van de kwaal betekend hebben, maar een versnelde afbraak van het kerkelijk leven, tenzij dat het gelukt was de schroom voor de belijdenis te overwinnen door deze uit te hollen tot een belijdenis van historisch geloof.

Hier is een geduldige onderwijzing en opvoeding der gemeente op haar plaats.

Dat wil niet zeggen, dat wij het de ouders gemakkelijk mogen maken. Daarvan zijn vervlakking en oppervlakkigheid het gevolg. Nodig is dat de hoge waardij van Wet en Evangelie, die hier in zichtbare gestalte op ons afkomen, beseft wordt. Het is goed dat die Doopouders, die geen belijdenis doen, in de klem komen, omdat het ja-woord bij de Doop wel degelijk een belijdenis is en zij verzocht worden op de vragen, die gesteld worden, ongeveinsd te antwoorden. De kerk geeft nooit, en nergens aan de hypocriet een wettige plaats. Maar dan kan het zijn, dat het soms meelevende Doopleden meer ernst is met deze dingen en dat er meer getrouwheid is ten aanzien van de dienst Gods, dan bij anderen, wier namen we met treurige verbazing in het lidmatenregister der kerk aantreffen. Het blijken dan vaak, zoals Gravemeyer in zijn Leesboek der Gereform. geloofsleer zegt, „gemoedelijke bezwaren" te zijn, die wel niet gesanctioneerd mogen worden, maar die we wel zullen hebben te verstaan.

Verdere onderwijzing en vermaning zijn hier op z'n plaats. Trouwens - in een zelfde gemeente kan ten opzichte van verschillende gezinnen niet altijd eenzelfde gedragslijn worden voorgeschreven. Ik herinner me een Doopzitting, waarop twee kinderen werden aangegeven uit gezinnen, die naar een bepaalde uitwendige maatstaf gerekend, (b.v. een zekere mate van voorafgaande kerkgang) op dezelfde wijze zouden moeten zijn behandeld. Maar na een bezoek aan huis in beide gezinnen hadden we als kerkeraad in het éne geval geen vrijmoedigheid om de toegang tot het Sacrament te weigeren, hoewel we meenden het andere gezin niet te kunnen toelaten.

Ik meen, dat de kerkeraad in beide gevallen juist heeft gehandeld. Het gezin, dat werd toegelaten, werd een trouw meelevend gezin. Man en vrouw deden belijdenis, de kinderen kwamen op catechisatie en deden later op hun beurt belijdenis des geloofs.

Maar daartegenover kan de kerkeraad komen te staan voor de stugge en volhardende onwil om zich door het Woord te laten gezeggen, zich aan dat Woord te onderwerpen en Z'ch door dat Woord te laten troosten.

En dan kan het ertoe moeten komen, dat de kerkeraad niet alleen op het hart bindt, hoe men moet toegaan, maar ook de toegang verspert en zegt: zó moogt ge niet toegaan, of althans nóg niet toegaan.

Alleen, dit alles zal altijd met voorzichtigheid en teerheid behandeld moeten worden. Een simpele mededeling, dat men over zoveel tijd maar eens terug moet komen, is nog geen pastorale zorg. Laten we vooral in deze tijd, nu in veel gemeenten zelfs een eenvoudige Doopaangifte reeds het karakter van een positieve daad gaat aannemen, toezien, dat wij niet ontijdig en ongemotiveerd de continuïteit verbreken, die meer dan 10 eeuwen lang de geslachten leidde in de bedding van het genadeverbond. Wij komen als kerk hier menigmaal ook zelf tekort.

Een gezin, dat niet tot de kerk behoort, is afgedwaald. Dat heeft tot nog toe geen consequenties gehad. De kerk en dat gezin leefden langs elkaar heen en lieten elkander wederkerig ongemoeid. Nu blijkt op de Doopzitting opeens concreet, dat er een conflictsituatie bestaat tussen het leven der gemeente en het leven van dit onkerkelijk levende gezin. En dit conflict wordt nu in zekere zin uitgevochten op de rug van het kind. Reeds veel eer had de kerk dit gezin op moeten zoeken, om het terug te roepen. Dit kan de predikant alleen niet doen. Telt ook de kerkeraad te weinig leden met voldoende beschikbare tijd voor dit werk, dan zou deze of moeten worden uitgebreid of desnoods worden bijgestaan door meelevende en kundige lidmaten. We zijn trouwens begonnen met te zeggen, dat met de Doopzitting kwesties samenhangen, die het leven van het geheel der gemeente raken. Een kind, dat gedoopt wordt, ontvangt dit Sacrament immers, omdat het als lidmaat van Christus' gemeente behoort gedoopt te wezen. Het „neen" mag ook nooit koelweg worden uitgesproken. Het mag de gemeente niet onberoerd laten.

In de pastorale ontmoeting moet openbaar worden, dat het eigenlijk niet de kerk is, die „neen" zegt, maar een mens, .die bewust en consequent „neen" zegt tegen Gods Wet en tegen Zijn Evangelie. De zgn. „weigering" mag alleen plaats hebben, omdat de betrokken ouders zélf weigeren in Gods weg te wandelen. Het zal dan nodig zijn, dat zij overtuigd worden, dat op grond van hun eigen getuigenis het niet mogelijk is hen bij het Doopvont te begroeten als „geliefden in onzen Here Jezus Christus", ook al is de drang om de verloren penningen te vergaderen nog zo zuiver en nog zo krachtig.

Het hele karakter van de Doopzitting behoort geestelijk van aard te zijn, niet disciplinair-politioneel, al betekent dit weer niet, dat er van discipline in de diepere zin des woords geen sprake zou moeten zijn. Maar de nadruk zal moeten vallen op de innerlijke heiligheid en de vertroosting van dit zichtbaar Evangelie. Daarom is het zo erg zich aan dit Sacrament, waarin de hoge en heilige God zo nederbuigend tot ons komt, te bezondigen. Het gaat niet aan, het éne Sacrament met een wijde bocht te ontgaan, omdat het zo brandend is van heiligheid, dat men vreest er zichzelf kwaad mee te doen en tegelijk met het andere Sacrament maar te modderen.

God komt met Zijn Woord (dat zij en blijve het éérste genademiddel) niet alleen op die éne bepaalde zondag, waarop dit gezin zijn kind wil gedoopt hebben, maar Hij komt daarmede zondag aan zondag en Hij roept daarbij ons op om ons door Hem te laten dienen en daardoor Hem te dienen met vreze en met blijdschap. Het gaat om de eerbied voor Hem, Die de Koning der kerk is. Die Woord en Sacrament verbond.

Ik heb voorbeelden gezien van mensen, die weigerden zich aan Gods huisorde te onderwerpen en zich in boosheid afkeerden, maar die soms op ingrijpende en ik mag wel zeggen op aangrijpende wijze door God op hun plaats gebracht zijn.

Dit alles hangt samen met de vernieuwde bevestiging van het verbond der genade, waarbij voor Gods aangezicht vragen gesteld en beantwoord worden.

Bij de inhoud van die Doopvragen willen we apart in enkele artikeltjes ­ stilstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DOOPZITTING (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's