Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TENSLOTTE: „Mijn Heere en mijn God”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TENSLOTTE: „Mijn Heere en mijn God”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

't Is intussen wat met die Thomas. Hoe de andere discipelen ook, op alle mogelijke wijze, proberen hun broeder te doen delen in de blijdschap over de opstanding van hun Meester, het breekt hen bij de handen af. Er is geen praten tegen. Met z'n tienen weten ze geen raad met deze ene zwaarmoedige mens, die zo totaal in zichzelf zit opgesloten. Och, als wij het zouden moeten doen, wij, die aan één mismoedig mens al te veel hebben. Dat is verootmoedigend en daarom ook zo heilzaam. We zouden eens met de eer kunnen gaan strijken.

Jezus Christus leeft en Hij is het alleen. Die raad weet met zwaarmoedige mensen. Hij kan ze allen hebben, die hulpeloos en hopeloos hun donkere weg gaan. En het is Zijn eer om zulken op te zoeken en te beschamen met Zijn verrassende zegen. Dat is opnieuw het evangelie van Pasen.

Hoe is het eigenlijk gesteld met onze broeder Thomas? Wat is hij voor een man? Verschillende plaatsen uit het Johannes-evangelie geven ons het vrij duidelijke beeld, dat hij een zwaarmoedig mens was. Hij ziet de dingen van de donkere kant en hij zit gauw in de put. Wanneer de Heere Jezus naar Judea wil gaan om Lazarus op te wekken, denkt hij onmiddellijk het allerergste vanwege de felle vijandschap van de Joden. En we horen Thomas als het ware zeggen: U moet het dan zelf maar weten. Laten we dan maar samen sterven. Evenzo komt zijn aard naar voren in de afscheidsgesprekken. Zo juist heeft Jezus gezegd, dat Hij zal heengaan naar het huis van Zijn Vader met zijn vele woningen. Daar zal Hij plaats bereiden voor hen. „En waar Ik henenga, weet gij en de weg weet gij". Thomas is allerminst voldaan met deze woorden van Jezus. „Heere, wij weten niet, waar Gij henengaat, en hoe kunnen wij de weg weten? " Opnieuw de bezwaarde Thomas. En deze zwaarmoedigheid is stellig de oorzaak, dat hij op de avond van de opstandingsdag niet aanwezig is bij de elven in de opperzaal.

Thomas zoekt de eenzaamheid met al zijn teleurstellingen. Neen, hij wil maar liever niet meer in de discipelenkring vertoeven om de gemeenschap der broederen te zoeken. Dat heeft geen enkele zin en het biedt hem ook geen enkel uitzicht. En dan al die opgewekte gesprekken: de Heere is waarlijk opgestaan. Ja, ze kunnen wel beweren, dat ze de Heere levend gezien hebben, zelfs de tekenen van Zijn wonden, maar hij, Thomas, weet van heel andere dingen: Zijn Meester aan het vloekhout hangende en wegzinkend in de ontzettende dood.

Dat was de harde werkelijkheid geweest en daar houdt Thomas aan vast. Thomas, zwaarmoedige broeder, is dat de weg om uit de ellende te geraken? Neen, dat is de weg niet, want hij mist zodoende de gezegende ontmoeting, die de andere discipelen hadden met de opgestane Christus reeds op de avond van de opstandingsdag. Een ernstige les om toch in nood en beproeving de weg te gaan, die de Heere aanwijst. En wat is die weg? Dat is de weg van het steun zoeken in de gemeenschap der broederen om samen te bidden, bezig te zijn met de wegen Gods. Immers in die weg vindt de ontmoeting plaats met de Levensvorst. Dat zegt ons het evangelie toch in alle duidelijkheid ten aanzien van Thomas. Wanneer verschijnt de Heere Jezus ook aan Thomas? Als hij zich in de kring der broeders bevindt op de volgende zondagavond. Wie zijn weg wel aanstelt...

Gelukkig, Thomas is er weer bij, al is het dan met veel pijn en moeite en al is er dan innerlijk nog bitter weinig veranderd bij Thomas. Hier merken we reeds de trekkende kracht van de Vorst des levens door hem eerst op deze plaats te brengen. De plaats van het gebed. De plaats, waar de Heere reeds tevoren verschenen was in het midden van Zijn discipelen.

Even plotseling als de vorige maal staat Jezus weer in hun midden. Vrede zij ulieden. Kijken ze niet allemaal naar Thomas? Om hem toch, dat begrijpen ze goed, is het nu vooral te doen. Zal het nu ook Pasen worden voor Thomas? Ja, inderdaad. Bent u ook misschien zo erg achterop geraakt? Wat is deze geschiedenis dan bemoedigend. De Vorst des levens komt opnieuw, telkens opnieuw om achterblijvers er bij te halen. Daar staat dan de Heere Jezus in het midden van Zijn jongeren. Bemin'lijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven. Gena is op Uw lippen uitge­ stort. Vrede zij ulieden. Ook voor Thomas? Ja, ook voor Thomas. Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier en zie Mijn handen en breng uw hand en steek ze in Mijn zijde en wees niet ongelovig, maar gelovig. Wat moet het voor Thomas zijn geweest deze woorden uit die mond te horen. Ze waren duidelijk een antwoord op hetgeen hij zelf met zoveel nadruk tot de andere apostelen had gezegd. Indien ik niet eerst mijn vingers steke in het teken der nagelen en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. Ja, ja, een mens durft wat aan. De Heere heeft wat te stellen met Zijn kinderen, die in ongeloof verstrikt zijn geraakt. Thomas, Thomas, moet dat er zo naar toe? Wie heeft u geleerd om God de wet voor te schrijven. Dat hebt u toch wel anders geleerd van uw Meester! Als ik eerst niet dit, als ik eerst niet dat. Kom dan maar hier, Thomas! Is het niet alsof hij door de grond gaat met al z'n grote, veeleisende woorden? En hoe wist de Heere Jezus toch allemaal wat hij gezegd had. Och, Thomas, u bent niet alleen gelaten in al uw tobben en worstelen. Dat blijkt nu wel. De grote Herder der schapen heeft ook hem niet uit het oog verloren. Hij weet van alle moedeloosheid en nood. Het gaat Hem aan Zijn hart. Hier ben Ik nu. Hier ben Ik met de tekenen van de spijkers in Mijn handen en de speersteek in Mijn zijde. Kom maar hier, Thomas, en overtuig je van de werkelijkheid en de waarheid van Mijn opstanding. En wees niet ongelovig, maar gelovig. Wat moet er in dit moment van zijn leven zijn omgegaan? Verlegenheid, schaamte, verwondering, blijdschap. Alle weerstanden zijn gebroken

in deze ontmoeting met de levende Christus. En dan: geen snerpend verwijt. Maar dat is juist te smartelijker, dat Jezus rustig Zijn handen opheft met de nodiging aan Thomas. Het schaamrood moet hem naar het hoofd gestegen zijn. Neen, Heere Jezus, het is niet meer nodig. Ik laat mijn eisen vallen. Ik had en ik heb niets te eisen of in te brengen. En wat een geweldig schoon antwoord geeft Thomas dan: „Mijn Heere en mijn God". Dat is niet zomaar een uitroep, neen, een belijdenis, die opwelt uit het diepst van zijn verslagen hart. Hij is helemaal overmeesterd door de majesteit van de Levensvorst. De gesloten deuren van zijn hart zijn doorbroken en de troosteloze leegheid wordt gevuld met de genade en de vrede van Christus. Zo verliest Thomas zich helemaal aan zijn opgestane Zaligmaker. Het verzet is gebroken en het ongeloof verslonden tot overwinning. Thomas is zichzelf kwijt, want Christus neemt hem over, neemt hem voor Zijn rekening. Mijn Heere en mijn God. Mijn Heere, mijn Gebieder, mijn A4eester, ik ben, o ja, ik ben Uw knecht. Gij slaaktet mijne banden. Mijn Heere, mijn God, ik heb het er bitter slecht afgebracht, maar wat hebt Gij Uw goedheid aan mij grootgemaakt. Wat kan er ook anders overblijven dan de roem in de Paaskoning. Of. . . is het bij u nog steeds zo anders vanwege dat godonterende ongeloof? O, grote Koning, doorbreek het door de kracht van Uw Woord.

Neemt ter harte, wat Christus tenslotte tegen Thomas gezegd heeft: Zalig zijn zij die niet zullen gezien en nochtans zullen geloofd hebben. Ja, Heere Uw Woord alleen, want dat is de waarheid. In dat Woord presenteert de opgestane Christus Zich nog en Hij roept op tot geloof en bekering. Wees niet ongelovig, maar gelovig. En als u er geen raad mee weet vanuit de nood van uw machteloosheid, zegt het de Koning van Pasen. Zijn werk is berekend op onze totale machteloosheid. Daar weet elke discipel van deze Koning van mee te spreken. Tenslotte overwonnen en ingewonnen door Zijn Woord en Geest. Tenslotte de belijdenis: Mijn Heere en mijn God. Ik zal U eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

TENSLOTTE: „Mijn Heere en mijn God”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's